Read Ebook: Van 't viooltje dat weten wilde by Marx Koning Marie
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1172 lines and 36368 words, and 24 pages
--Dat zal de schuld wel zijn van dat rare ding, dat over je heen aait en dan daar boven in de dennen begint te zingen! zei ze; onwillekeurig de schuld gevende aan dat, wat in haar leven de meeste plaats innam. En evenals allen, die luisteren naar hetgeen hun intu?tie hun v??rzegt, raadde ze goed.
--Den wind meen je!
--Zoo, heet dat wind! Nu ben ik er aan gewend; maar toen ik het voor het eerst goed hoorde en voelde, 's avonds nog wel, vond ik het iets heel ergs. Misschien is dat de duivel wel!
--Neen, de duivel is 't niet; maar hoewel ik er persoonlijk weinig last van heb, moet ik erkennen dat het niet prettig is om te hooren. Als je laag bij den grond staat, gaat 't nog; maar de boomen hebben er veel last van. Vader zei altijd: Jongen, blijf laag bij den grond; dan heb je 't minst last van alles. Dat had hij van de menschen. Die raden elkaar ??k altijd aan, om laag bij den grond te blijven.--Zeg, hoe oud ben je?
--Wat bedoel je daarmee?
--Hoe dikwijls heb je 't licht zien komen en weggaan?
--Eerst was het licht, toen ging het weg, toen was 't er weer; en daarna is 't nog eens weg geweest.
--Dus drie dagen zoowat. En noem je dat al erg: den wind dien je nu gehad hebt? Dan zal je nog eens wat anders beleven als de storm komt! Dat is een oudere broer van den wind, en een nijdige ook! Je zult rillen en beven als je dien daar boven hoort! Dan staan de dennen te trillen, dat de grond waarop je staat meetrilt. Takken worden afgescheurd; soms heele boomen uit den grond gerukt! Het kraakt en beeft en siddert om je heen, of er niets heel blijft, en of de aarde van binnen kermt!
--Hoe vreeselijk! Als dat eens kwam! Och, lieve kikker! blijf bij me!
--Ik zal zien wat ik doe. Ik kan me begrijpen dat zoo'n klein ding als jij, dat nog niets van de wereld kent, raar staat te kijken, bij alles wat je eenzaamheid even verstoort. Ik voor mij verwonder me over niets meer!
--Vertel me eens wat van de menschen! vleide 't viooltje.
Ze vond het heerlijk, gezelschap te hebben.
--Met plezier! zei de kikker; en ging een beetje verzitten, omdat een grassprietje hem hinderde. Zooals ik je zei: ze doen heel raar, en zijn erg deftige dieren. Soms zijn ze goed voor je, en soms kwaad. Je kunt niets op hen aan. Over 't algemeen zijn het, behalve de ooievaars, voor ons de gevaarlijkste dieren. Meestal doen we dan ook, als 't ongeluk wil, dat we in hun handen vallen, maar heel lijdzaam. Het helpt je niets, of je al probeert weg te komen. Ze hebben zulke lange pooten, dat ze je toch wel inhalen. Als ze klein zijn vooral, doen ze niets liever dan ons plagen, en sarren, en pijn doen. Hoe meer pijn we dan hebben, en hoe angstiger we springen om hun gemartel te ontkomen, hoe meer pret zij hebben. De grootere menschen doen je meestal niets. Ze nemen je alleen wel eens mee, en sluiten je op. Dat doen ze haast met alles; ook met zichzelven. Ze sluiten zichzelven op in groote, steenen dingen, die ze huizen noemen, en die ze zelf maken; wat natuurlijk heel veel tijd en moeite kost. Ze doen erg mal met hun koppen. Ze praten veel; maar zeggen nooit de waarheid. Dat mogen ze niet doen, net zoo min als "waarom" vragen. E?n ding is zeker: als ze je eenmaal meenemen, zeg dan je familie maar voor altijd vaarwel! Weerom kom je niet licht meer. Ik heb wel eens gehoord dat ze ons opeten; maar dat kan ik niet gelooven. Dat heeft vader ook nooit gezien; en die zag toch h??l wat! Ook heb ik wel eens hooren vertellen, dat ze je soms wat ingeven, waardoor je een naren dood sterft; en dat ze dan bij je staan kijken, of er h??l wat moois te zien is. Maar ook dit weet ik alleen van hooren zeggen. Vader zag z?? iets nooit!
--Vertel nog meer! zei 't viooltje, diep ademhalend, toen de kikker zweeg. Ze vond alles heel merkwaardig wat de kikker vertelde, al begreep ze dikwijls niet wat hij bedoelde. Ze kon zelf slecht praten; beter luisteren; en maakte er in haar droomerig hoofdje maar iets van, als ze niet precies begreep. Ze vond 't ook niet noodig, om uitleg te vragen, van dingen die haar niet bizonder troffen. Alleen was 't gezellig, iemand zoo bij zich!
--Vertel nog wat! zei ze weer toen de kikker bleef zwijgen.
--Jawel; maar ik moet eerst bedenken wat ik vertellen zal; want er is zooveel, zie je!
--Wat is dat! riep opeens het viooltje.
Een zacht, bleek licht was langzaam over het zandpad komen glijden. Het plekte donkere schaduwen en keek blank door de openingen in de denne-kruinen. Hard-blank bleef het liggen waar geen schaduw was.
--Dat is de maan! zei de kikker omhoog ziende, Die komt soms 's nachts. Maar je kunt niets op haar aan; soms blijft ze nachten weg. De menschen maken dan ook zelf 's nachts licht in hun huizen.
--Slapen die dan nooit?
--Jawel; maar dan willen zij nog iets doen. Vader zei dikwijls: Je kunt niet begrijpen, zooveel als die dieren altijd te doen hebben. Denk je dat ze ooit niets doen? Zoo net als jij of ik? Dat noemen ze "duivelsoorkussen." Ik denk daar maar niet over na; want vader deed altijd net of hij het begreep,--dat had hij van de menschen,--en dan vroeg ik maar niet verder, en hield me slim. Maar ik heb nooit begrepen wat ze altijd doen, en waar ze plezier in hebben. Vader zei dikwijls: 't Zijn deftige dieren; en soms doen ze geen kwaad ook; maar dom dat ze zijn!... Neen, daar heb je geen begrip van.--Ze maken expres overal moeite van. Eerst maken ze iets vuil, dan weer schoon, dan weer vuil, en zoo maar door. Ze trekken de raarste dingen over hun vel aan, en moeten die zelf maken en schoon houden. Daar is me wat aan vast! Ze maken huizen, heel hoog soms, waarin groote troepen bijeen wonen; en ze zijn altijd aan 't sjouwen, en hebben het altijd druk.
En dan klagen ze weer, over de drukte die ze z?lf eerst maken. Niets doen, 't prettigste wat er is, mogen ze nooit. Dat leeren ze al heel vroeg. Er zijn er, die nooit eens echt rustig buiten hun huizen zijn: zoo onder de boomen, of in een weiland! En begrijpen?... Begrijpen doen ze niets! Niet eens, hoe je je ?cht lekker voelt. Ik houd het er voor, dat ze niet eens weten: hoe jij en ik leven. Vader zei, dat ze van alles opschrijven in boeken. Dat zijn groote, vierkante dingen van allerlei kleur, van binnen wit, met zwarte kriebeltjes. Allemaal leugens! zei vader, die ze verzinnen, omdat ze eigenlijk niets weten. Nu, ik voor mij, geloof dat vader overdreef. Er zullen toch niet ?nkel leugens in staan? Wel geloof ik, dat die boeken er ook al weer zijn, om maar veel te doen hebben.--
--Wat is dat nu weer! riep bevend 't viooltje. Over het blank beplekte pad, kwamen twee hooge gedaanten aan: een donkere en een lichte.
--Stil, fluisterde de kikker: dat zijn menschen Die zwarte noemen ze: Man; die witte: Vrouw.
Houd je doodstil, als ik je raden mag; want je kunt ze nooit vertrouwen. Als ze je zien, nemen ze je mee, en dan gooien ze je soms een eind verder op den weg neer, waar je sterven kunt!
Het hoofd van de Vrouw, nu helder in een plek maanlicht, dan donker in de schaduw, was gebogen. Terwijl ze ging, was 't of lichtplekken opkropen tegen haar witte kleed, tot aan haar hoofd, waar ze dan even straalden en verdwenen.
Zoo zag het viooltje.
Den Man kon ze niet zoo goed zien. Ze zag alleen zijn hoofd lichten, boven het hoofd van de Vrouw.
Toen kwam zacht lieve muziek door de stilte.
De Vrouw zei: "Wat is het hier mooi!" en zag niet op.
De Man zag haar aan, en zei: "Ja."
Toen weer stilte.
Langzaam, h??l langzaam gingen ze voorbij, alsof het zand hun voeten vast hield; en ze spraken niet.
--Waarom zeggen ze niets meer? fluisterde 't viooltje, dat hun stemmen mooi vond.
--Vader zei altijd: Als ze niets te zeggen hebben, dan praten de menschen; en als ze wel wat te zeggen hebben, dan zwijgen ze. Stom! eenvoudig stom!
Het viooltje vond dit heel jammer. Ze had de Vrouw nog zoo gaarne iets hooren zeggen; maar ze zag beiden verder en verder gaan, al maar zwijgend.
Opeens hoorde ze in de verte ritselen, en zag ze hen weer komen.
--Daar komen ze weer! mopperde de kikker. Met dat gezanik! Je durft je niet te bewegen, zoolang ze in de buurt zijn!
Nu was de Man het dichtst bij het viooltje.
Hij zag de Vrouw weer aan en zei: "Dit is de laatste avond"; en toen: "Ik heb je nog zooveel te zeggen!"....
De Vrouw zag hem ook aan. Het viooltje kon haar oogen niet zien, want haar gezicht was juist in de schaduw; maar geoefend door 't lange luisteren naar het eentonige zingen der dennen, kon ze zien met haar gehoor, en hoorde ze licht in de stem van de Vrouw, die zei: "Zeg liever niets. Het is niet noodig en beter zoo."....
Verder gingen ze weer op het zachte pad, stil als schimmen. Nu, over hun rug, daalden de lichtplekken tot aan hun voeten, en bleven dan strak liggen op den grond.
--Zie je wel! fluisterde triomphantelijk de kikker; als hij iets te zeggen heeft, dan moet hij maar niet spreken! Stom of niet? En dat doen ze nu allemaal, om later maar weer veel te doen te hebben. Daar ben ik zeker van!
--Ik wou dat de Vrouw nog terug kwam! zei 't viooltje; haar halsje rekkende, om te zien, het witte kleed, dat donkerder en donkerder werd.
--Vindt je dat dan zoo prettig?
--Ja, er is licht op haar hoofd, en licht in haar stem... en... ik houd zoo van licht!
--Je bent een grappig klein ding! Licht in haar stem! Of je licht hooren kunt! Weet je wat? Je bent overspannen van 't vele denken en van 't all??n zijn! Licht in haar stem! Hoe kom je er aan?
--Er is licht in haar stem, en licht op haar hoofd. Ik wou dat ze we?r kwam!
--Op haar hoofd is blond haar, dat glanst in 't maanlicht!
--Er is licht in haar stem! De Man moet licht in haar stem gezien hebben!
--Haar stem was niet onaangenaam. Ik houd het er voor, dat ze niet kwaad is. Stil, daar komt de Man weer! O! O! wat een gezanik! mopperde de kikker, die juist bezig was zijn lenig lichaam wat uit te rekken, en nu weer onbeweeglijk, als levenloos, ging zitten.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page