bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer En van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk by Hoetink B Bernardus Annotator Hamel Hendrik

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 986 lines and 77675 words, and 20 pages

Editor: B. Hoetink

Posting Date: July 26, 2009 First Posted: March 5, 2004

VERHAAL

VAN HET VERGAAN VAN HET JACHT

DE SPERWER

EN VAN HET WEDERVAREN DER SCHIPBREUKELINGEN OP HET EILAND QUELPAERT EN HET VASTELAND VAN KOREA MET EENE BESCHRIJVING VAN DAT RIJK

DOOR

HENDRIK HAMEL

UITGEGEVEN DOOR B. HOETINK

'S-GRAVENHAGE

INHOUD.

VOORBERICHT Gebruikte afkortingen INLEIDING JOURNAAL BIJLAGEN:

A. Het jacht de Sperwer B. Het jacht Ouwerkerk C. Het quelpaert de Brack D. Het schip de Hond

A. Nicolaas Verburg B. Cornelis Caesar C. Iquan D. Martinus Martini

BIBLIOGRAPHIE GERAADPLEEGDE LITERATUUR BLADWIJZER

PLATEN:

Facsimile van de eerste bladzijde van het HS Facsimile van een gedeelte van het HS Kaart van de tochten van Hamel

VOORBERICHT.

Talrijk zullen de Nederlanders niet zijn die weten dat een opvarende van een schip van de Oost-Indische Compagnie de eerste Europeaan is geweest die uitvoerige berichten heeft gegeven over Korea. Het door Hendrik Hamel van Gorkum, boekhouder van het jacht de Sperwer, opgestelde relaas van hetgeen hij en zijne kameraden, na schipbreuk te hebben geleden op een eiland van Korea, gedurende hun verblijf van 1653-1666 in dat land hebben ondervonden en waargenomen, heeft bij landgenoot en vreemdeling een gunstig onthaal gevonden en bleef ruim twee eeuwen lang het eenige werkje waarin eene op eigen aanschouwing en ondervinding gegronde beschrijving voorkwam van dit geheimzinnige rijk en zijne bewoners.

Toen Korea in 1876 voor vreemdelingen toegankelijk was geworden, kregen nieuwe bezoekers den indruk dat Hamel een betrouwbaar verteller was geweest en eenvoudigweg had neergeschreven wat hij en zijne lotgenooten hadden medegemaakt en opgemerkt. Voor de Linschoten-Vereeniging bestond alzoo reden om door het uitgeven van Hamel's "Journaal" de aandacht op het werk van dezen landgenoot te vestigen. De verzorging van een nieuwen druk droeg zij daarom op aan een harer bestuursleden, die evenwel kwam te overlijden eer hij tot de uitvoering van die taak was overgegaan. Nu wilde het toeval, dat ik mij had bezig gehouden met nasporingen aangaande de aanrakingen van de Oost-Indische Compagnie met Korea, zoodat het mij weldra mogelijk was eene bewerking van Hamel's Journaal, waarbij gebruik is gemaakt van gegevens welke diens verhaal aanvullen en bevestigen, ter beschikking van de Linschoten-Vereeniging te stellen. Waarom de voorkeur is gegeven aan een tot nog toe onbekenden tekst, zal uit de "Inleiding" duidelijk worden; de overneming van de blijkbaar oorspronkelijke houtsneden uit eene in 1668 verschenen uitgaaf van het Journaal zal, naar het voorkomt, instemming vinden.

Bij den lezer dezer bewerking zal misschien de bedenking opkomen, dat de lijst te breed is uitgevallen voor de schilderij door Hamel nagelaten, dat te veel aandacht is gewijd aan bijzonderheden welke niets leeren aangaande de lotgevallen van hem en zijne kameraden, noch omtrent Korea. Wie echter toegeeft dat die bijzonderheden op zich zelf wetenswaard mogen worden genoemd--gelijk mij toescheen--zal er vrede mede kunnen hebben dat daaraan in noten en bijlagen eene plaats is gegeven op grond van de uitspraak: "Men mag in werken als die van de Linschoten-Vereeniging wel een weinig buiten de orde treden."

Behalve zij, wier mededeelingen uitdrukkelijk zijn vermeld, hebben drie leden van het Bestuur der Linschoten-Vereeniging aanspraak op mijne erkentelijkheid: de Heer S.P. l'Honor? Naber gaf blijk van zijne belangstelling door zijne zaakrijke voorlichting; Dr. C.P. Burger Jr. had de welwillendheid de samenstelling van de "Bibliographie" voor zijne rekening te nemen en de Secretaris, de Heer W. Nijhoff, heeft de verschijning van dit werkje met zorgzame hand geleid. Gaarne zeg ik mede dank aan den Heer W.C. Muller, Adjunct-Secretaris van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indi?, wiens kunde en hulpvaardigheid mij van groot nut zijn geweest.

Moge deze uitgaaf van Hamel's "Journaal" er toe leiden dat het aandeel van Nederlanders in de "ontdekking" van Korea, opnieuw bekend wordt en belangstelling vindt.

Den Haag, 1920. B.H.

GEBRUIKTE AFKORTINGEN.

Dagr. Bat. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts India.

Dagr. Jap. Dagregister gehouden door het Opperhoofd van de Compagnie in Japan, eerst te Firando en later te Nagasaki.

Res. Resolutie van Gouverneur Generaal en Raden van Indi?.

INLEIDING.

Van de schepen welke in de 17e eeuw hebben behoord tot de navale macht der Oost-Indische Compagnie, is geen ander zoo bekend geworden en gebleven als het jacht "de Sperwer". Vaartuigen der Compagnie bleken zoo vaak niet bestand tegen de stormen welke in de gevaarlijke wateren van Oost-Azi? voorkwamen, dat het buiten den kring van belanghebbenden nauwelijks zal zijn opgemerkt toen dit jacht in 1653, op zijne reis van Formosa naar Japan, de haven van bestemming niet bereikte. Het waren de avontuurlijke lotgevallen van eenige geredde opvarenden, gedurende een verblijf van dertien jaren in onbekende streken, welke op hunne tijdgenooten indruk hebben gemaakt en het verhaal van hun wedervaren mag ook thans nog op belangstelling aanspraak maken, omdat daarin de eerste uitvoerige en betrouwbare inlichtingen van ooggetuigen worden gegeven aangaande een land dat toen ter tijde, en nog lang daarna, ontoegankelijk was voor vreemdelingen en zich verre hield van handelsbetrekkingen met Westerlingen. Wat twee eeuwen lang in Europa is bekend geweest omtrent het geheimzinnige rijk Korea, was te danken aan een schipbreukeling van het jacht "de Sperwer".

In het voorjaar van 1653 moest de Indische Regeering overgaan tot de benoeming van een Gouverneur van onze vestiging op het eiland Formosa , ter vervanging van den in 1649 opgetreden Nicolaas Verburg , die zijn ontslag had gevraagd en op wiens aanblijven blijkbaar ook geen prijs werd gesteld . Er was reden om voor het Bestuur van dit "costelijck pant", van dit Gouvernement "van overgroote importantie", een Compagnie's dienaar uit te kiezen van "bijzondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt" .

Op 7 September van het jaar te voren hadden Chineesche kolonisten het vlek Provintien afgeloopen en acht der onzen vermoord, waarop militairen en inboorlingen waren uitgezonden die, onder het neerleggen van eenige duizenden Chineezen, in twaalf dagen, de rust herstelden . Naar het oordeel van de Bataviasche Regeering was het verzet der Chineezen eene waarschuwing dat te hunnen opzichte minder vrijgevigheid moest worden betracht dan tot nog toe het geval was geweest en dat zij dienden besnoeid te worden in de vrijheden waaraan zij in hun eigen land niet gewoon waren .

Geschillen tusschen "Compagnie's principale ministers in kercke ende politie" hadden aanleiding gegeven tot verdeeldheid en het ontstaan van partijschappen. Door overplaatsingen hieraan een einde te maken, liet de dienst der Compagnie niet toe en om te verhoeden dat de slechte verstandhouding tusschen bestuurders en predikanten de belangen der Compagnie zou schaden, kwam het noodig voor het gezag te leggen in handen van iemand van "meer dan gewone authoriteijt".

Van verschillende kanten was de Regeering gewaarschuwd tegen "de sone van den grooten mandarijn Equan" , d.i. Koksinga, die van plan zou wezen om als hij den strijd op en om het vaste land van Zuid-China tegen de opdringende Tartaarsche overheerschers zou moeten opgeven, zich meester te maken van onze nederzetting op het eiland Formosa en zich daar met zijn aanhang te vestigen . Na weinige jaren heeft de uitkomst bewezen dat de vrees voor aanslagen van die zijde niet ongegrond is geweest, dat de donkere wolk welke in 1652 Compagnie's bezit op Formosa boven het hoofd hing, niet was voorbij gedreven. In 1662 toch slaagde Koksinga er in aan ons gezag over dat eiland voorgoed een einde te maken.

Met eenparige stemmen werd in de vergadering der Bataviasche Regeering van 21 Maart 1653 voor den gewichtigen post op Formosa gekozen de Ordinaris Raad van Indi? Carel Hartsingh, "die de Taijouanse gewesten v??r desen lange jaren bijgewoont" had . Deze nam de benoeming aan en maakte zich reisvaardig, maar toen Gouverneur Generaal Carel Reniersz den 18en Mei 1653 kwam te overlijden, gaf Hartsingh er de voorkeur aan te Batavia te blijven en den nieuwen Gouverneur Generaal Maetsuijker als Directeur Generaal op te volgen .

Alsnu werd besloten "tot het Taijouanse Gouvernement te qualificeeren en te gebruijcken" den Extra Ordinaris Raad van Indi? Cornelis Caesar wien werd "opgedragen met de laetste besendinge daerna toe als Gouverneur sich... te vervoegen" .

Den 16en Juni 1653 richtte de nieuwe Gouverneur Generaal Maetsuijker een "vrolijck scheijdmael" aan ter eere van den op vertrekken staanden Gouverneur Caesar, die den 18en Juni, vergezeld van zijne familie, van de reede van Batavia onder zeil ging . Voor zijn transport was aangewezen het jacht "de Sperwer" . Aanvankelijk was dit vaartuig bestemd om deel uit te maken van "de eerste besendinge" naar Taijoan; het was echter aangehouden om daarop eenig krijgsvolk te laten overgaan dat uit het vaderland werd verwacht. Toen dit uitbleef en "het moeson al hoog begon te verloopen", werd besloten om in de behoefte aan soldaten voor Formosa op andere wijze te voorzien en aan "de Sperwer" "zijn affscheijt te geven" .

Voor het overbrengen van een hoogen Compagnie's dienaar is "de Sperwer" misschien bij uitstek geschikt geweest; ook de Ed. Heer Joan Cunaeus "Raad Ordinaris van India en expres Ambassadeur aan den Grootmogenden Coninck van Persia" had, twee jaren te voren, aan boord van dit jacht de reis ondernomen .

Dat het wat laat in zee stak, heeft het op zijne reis naar Formosa niet geschaad; zonder tegenspoed te hebben ondervonden kwam het den 16en Juli 1653 te Taijoan aan , zoodat het fortuinlijker was dan het fluitschip "de Smient", dat kort te voren als behoorende tot de eerste bezending, van Batavia rechtstreeks naar Taijoan was uitgezeild en waarvan nooit meer is gehoord .

Lang heeft "de Sperwer" niet te Taijoan gelegen; na zijne lading te hebben gelost en een nieuwe voor Japan te hebben ingenomen, lichtte schipper Reijnier Egberts den 29en Juli 1653 het anker voor de reis naar Nagasaki . Toen het jacht daar niet kwam opdagen en geen enkel bericht of gerucht over zijn wedervaren werd vernomen, lag de veronderstelling voor de hand dat het met man en muis was vergaan in den storm die kort na zijn vertrek was opgestoken, zoodat de Compagnie het verlies van dit hechte schip met zijne lading had te boeken en het "costelijck volck", sterk 64 koppen, was omgekomen.

Al noemden zij het verlies van "de Sperwer" een zware slag voor de Compagnie, de machthebbers te Batavia en in het vaderland konden daarin zonder veel beklags berusten; ondanks de tegenvallers , bleven de winsten welke de handel op Japan afwierp, in de zeventiende eeuw zoo aanzienlijk dat de deelhebbers in de Compagnie volop reden hadden dankbaar gestemd te wezen .

De dienaren der Compagnie die hare belangen in Japan behartigden , zullen van het vergaan van het jacht "de Sperwer" tenauwernood kennis hebben gedragen en aan die scheepsramp stellig niet hebben gedacht toen de kleine Nederlandsche gemeente te Nagasaki in het begin van September 1666 in opschudding werd gebracht door het gerucht dat eenige vreemd uitgedoste Europeanen met een eigenaardig vaartuig op een van de Goto eilanden waren aangekomen. Hoe zullen zij zich hebben verbaasd en verblijd toen weinige dagen later dit gerucht werd bevestigd en een achttal schipbreukelingen van "de Sperwer" in hun kwartier werden gebracht. In het eentonige leven der op het eilandje Decima als het ware opgesloten Nederlanders zal elke afwisseling welkom zijn geweest en de verhalen welke deze acht als uit de lucht gevallen landgenooten konden opdisschen, waren bij uitstek geschikt om de verbeelding te treffen en het luisteren tot een genot te maken. Immers wisten zij te vertellen van een Oostersch land waarin, voor zooveel bekend was, tot nog toe geen enkele Europeaan was doorgedrongen en met welks bevolking zij daarentegen dertien jaren lang in nagenoeg volle vrijheid hadden verkeerd; het verhaal van het leven dat zij en hunne kameraden daar hadden geleid, eerst op het eiland waar zij aan wal waren gesmeten en daarna op het vasteland van Korea, zal door hunne toehoorders met spanning zijn gevolgd en aan dezen menige vraag in den mond hebben gegeven welke eveneens opkomt bij het lezen van het te boek gestelde verslag, maar het antwoord waarop ons blijft onthouden; het relaas van hunne wederwaardigheden, van hunne avontuurlijke vlucht en vooral van hunne ontmoeting met een landgenoot, Jan Janse Weltevree, die ruim een kwart eeuw v??r hen in Korea was gestrand, zal een diepen indruk hebben gemaakt.

Eveneens zullen de schipbreukelingen gretig hebben aangehoord wat hunne landgenooten te Decima konden vertellen van hetgeen in het vaderland en in Indi? was voorgevallen sedert "de Sperwer" van Batavia was uitgezeild. De uitvoerige aanteekening in het te Nagasaki gehouden Dagregister en het ambtelijke bericht aan de Regeering te Batavia getuigen ervan dat het lot der vluchtelingen het medelijden heeft gewekt zoowel van hunne landgenooten als van de Japansche overheid, zoodat mag worden aangenomen dat het verblijf op Decima hun zoo aangenaam mogelijk zal zijn gemaakt. Toch kan dit eiland in hun oog niet anders zijn geweest dan de eerste en welkome pleisterplaats op den terugweg naar Batavia en het vaderland; met klimmend ongeduld zullen zij hebben gewacht op het aanstaande vertrek van het schip aan boord waarvan zij de reis naar Batavia hoopten te ondernemen. Zij hadden echter gerekend buiten de Japansche "precisiteyt" .

Eer zij op het Nederlandsche Comptoir te Nagasaki waren gebracht, was hun een verhoor afgenomen dat aan de rijksregeering te Jedo werd gezonden ter verkrijging van de toestemming om Japan te verlaten ; het gevolg van dezen ambtelijken omslag was dat zij nog een vol jaar tot de bewoners van Decima bleven behooren. In plaats van den 23en October 1666 met de "Esp?rance" naar Batavia te zeilen, konden de teleurgestelde zwervers dezen bodem met bedroefde oogen nastaren; de vereischte vergunning was uitgebleven en hoewel de vertegenwoordiger der Compagnie mondeling en schriftelijk daar om bleef aanhouden , kwam eerst den 22en October van het volgende jaar de licentie af welke aan hunne tweede gevangenschap een einde maakte en hun gelegenheid gaf denzelfden dag zich in te schepen op de zeilree liggende "Spreeuw" , waarmede zij den 28en November 1667 ten langen leste te Batavia aankwamen .

De vrijgevigheid van de Compagnie zou men te hoog aanslaan door te veronderstellen dat de gewezen schipbreukelingen ditmaal den overtocht zullen hebben gedaan als passagiers; van Japan tot Amsterdam zullen zij deel hebben uitgemaakt van de bemanning en scheepsdienst hebben verricht, waarvoor zij trouwens ook gage hebben genoten.

Het beroep op het medelijden van de Bataviasche Regeering, te hunnen behoeve gedaan door het Opperhoofd in Japan, Willem Volger, bij diens komst te Batavia in het laatst van 1666 , zal vruchteloos zijn gebleven. Wanneer toch een Compagnie's schip verloren ging, hield de gage der bemanning van dat oogenblik op en nam eerst opnieuw koers zoodra zij weder dienst deed. Zoo was nu eenmaal de vastgestelde regel , op grond waarvan Hendrik Hamel en zijne zeven makkers ook nul op het rekest kregen toen zij bij hunne verschijning in den Raad van Indi? op 2 December 1667 het verzoek deden tot uitbetaling van gage voor den duur van hun verblijf in Korea. Hun werd alleen gage toegekend, gerekend van den dag waarop zij in de loge te Nagasaki waren aangebracht; voor een paar hunner werd de vroeger genoten gage met luttele guldens verhoogd voor de thuisreis, maar verder ging de goedgeefschheid der Bataviasche Regeering niet .

De schipbreukelingen die uit Korea wisten te ontvluchten, lieten daar acht kameraden van "de Sperwer" achter, voor wier verlossing onze Opperhoofden te Nagasaki, Wilhelm Volger en na hem Daniel Six, de hulp inriepen van de Japansche Regeering . De betrekkingen welke Japan met Korea onderhield door tusschenkomst van den Daimio van het Japansche eiland Tsusima , maakten zulk een "pieus officie" mogelijk; ook heeft de Japansche Regeering misschien van de verschijning van een Koreaansch gezantschap aan het hof te Jedo gebruik kunnen maken om op de vrijlating der Nederlandsche gevangenen aan te dringen--in elk geval hebben de achtergebleven schipbreukelingen aan de bemoeiingen van de Japansche Regeering te danken gehad dat zij door de Koreanen zijn in vrijheid gesteld en door den Daimio van Tsusima zijn voortgeholpen op hun tocht naar Nagasaki, waar zij, zeven in getal, na eene moeilijke zeereis, den 16en September 1668 bij de onzen te recht kwamen . Van den achtsten, den kok Jan Claesz. van Dort, wordt in de ambtelijke stukken gezegd dat hij sedert de ontvluchting van zijne makkers twee jaren te voren, was komen te overlijden. Daarentegen verhaalt Nicolaas Witsen--die het kon weten--dat hij er de voorkeur aan heeft gegeven in het land der vreemdelingschap te blijven: "Hij was aldaer getrouwt en gaf voor geen hair aen zyn lyf meer te hebben dat na een Christen of Nederlander geleek" .

De nawerking van de vertoogen der Japansche Regeering schijnt een paar jaren later nog krachtig genoeg te zijn geweest om te voorkomen dat het jacht Pouleron, toen het zich door storm gedwongen zag aan het Quelpaerts-eiland te ankeren, daar werd lastig gevallen en dat de Chineesche bemanning van eene verongelukte jonk van Batavia, werd aangehouden .

Na, evenals hunne voorgangers, door de Japansche autoriteiten te Nagasaki te zijn ondervraagd over Korea en den handel van Japanners in dat rijk , kregen deze zeven bevrijde Nederlanders vergunning om Japan te verlaten. Ter versterking van de bemanning, werden zij door ons Opperhoofd geplaatst aan boord van de "Nieuwpoort" , die den 27en October 1668 van Nagasaki onder zeil ging om over Coromandel naar Batavia te varen. "Door toeval" ging het plan niet door om hen bij Poeloe Timon te laten overgaan op de "Buijenskerke", die te gelijker tijd van Nagasaki rechtstreeks naar Batavia vertrok; dientengevolge zullen zij eerst den 8en April 1669 te Batavia zijn aangekomen , terwijl de "Buijenskerke" hen daar al den 30en November 1668 zou hebben gebracht .

Hier en daar in Korea zijn inboorlingen aangetroffen met blond haar en blauwe oogen, welke voor afstammelingen van onze schipbreukelingen zouden kunnen doorgaan, als vaststond dat niet ook andere blanke zeevaarders daar zijn aangeland, die eveneens met de vrouwen des lands omgang hebben gehad . Voor de Koreanen ligt de herkomst dezer blondharige landgenooten in het duister; het verblijf van Hamel en zijne makkers heeft geen indruk achtergelaten , het tegenwoordige geslacht hoorde er uit den mond van Westerlingen voor het eerst van .

Vele jaren na hunne terugkomst hier te lande worden--zooals wij hierna zullen zien--twee van de geredde opvarenden van "de Sperwer" nog genoemd door een geleerd Bewindhebber der Compagnie, aan wien zij mondelinge inlichtingen hebben verstrekt; behoudens ??ne uitzondering, hebben de overigen geen bekend spoor nagelaten.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top