bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Pisa De Aarde en haar Volken 1887 by Anonymous

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 114 lines and 23949 words, and 3 pages

Het zou hier de plaats zijn om te spreken van dien zeldzamen man, den heiligen Franciscus van Assisi , buiten eenigen twijfel een der grootste mannen na de apostelen, door wien niet alleen voor de Kerk een nieuw tijdperk van verjongd en verhoogd geestelijk leven aanbrak, maar van wien eene kracht uitging, die ook de maatschappij herschiep, haar met een anderen, frisscheren geest, den geest der liefde en toewijding, doordrong; den wondermachtigen man, het geheim van wiens kracht toch in niets anders lag dan in zijne volkomen overgave aan zijnen Heiland, in zijne grenzenlooze liefde, wel waarlijk de liefde van Christus zelven nabij komende. Deze man oefende ook, middellijk en door don nieuwen geest die van hem uitging, een herscheppenden invloed uit op de kunst, en gansch niet ten onrechte worden de eerste beginselen van de oudste italiaansche renaissance met den persoon en het werk van Sint-Franciscus van Assisi in verband gebracht.

Juist in den eersten tijd van het optreden van den heiligen apostel der vrijwillige armoede, der volkomen toewijding aan het hoogste ideaal, omstreeks 1206, werd te Apulia in Toskane een dier verwonderlijke kunstenaars geboren, die met een enkelen sprong het einddoel bereiken, soms zelfs voorbijstreven, en wier plaats veel meer onder het nageslacht dan onder hunne evenouders schijnt te zijn. Nicolo Pisano, want van hem spreken wij, is een hervormer, een wegbaner, een schepper, de evenknie van een Brunellesco, van een Donatello of van de gebroeders Van Eyck, de beroemde vlaamsche schilders; een dier meesters, die zich aanstonds tot zoo ongelijkbare hoogte verheffen, dat hunne opvolgers, gedurende verscheidene geslachten, hen niet alleen niet kunnen overtreffen, maar zelfs niet evenaren.

Wij kunnen hier niet breedvoerig uitweiden over het leven en de werken van Nicolo Pisano, die in 1280 te Pisa overleed; maar niet geheel onbeantwoord laten mogen wij de vraag, hoe die kunstenaar er toe gekomen is om, in plaats van de wanstaltige gewrochten zijner voorgangers, een nieuwen en zoo volkomen stijl te scheppen? Van waar is ze hem aangekomen, die edele kunst der juiste evenredigheid, van den harmonischen rythmus, van adel en uitdrukking; die hooge, waarachtige kunst, waarvan het geheim sedert zoo vele eeuwen verloren scheen te zijn gegaan? Op deze vraag moet het antwoord wel in de eerste plaats luiden: van de studie der antieken. Die stelde hem in staat, de beeldhouwkunst te herscheppen, zoo als de bouwmeesters van Pisa, omstreeks twee eeuwen vroeger, het aan deze studie te danken hadden, dat zij de architektuur konden herscheppen. De modellen der antieke kunst ontbraken niet te Pisa, waar men er zich reeds vroeg op toelegde, deze kostbare en roemrijke overblijfselen eener ondergegane beschaving te verzamelen. Herhaalde malen brachten de burgers van Pisa, van hunne verre handels- en krijgstochten, zuilen, kapiteelen en vooral sarkophagen naar hunne vaderstad mede.

Het is dus niet noodig te onderstellen, dat Nicolo Pisano in zuidelijk Itali?, aan het hof van Keizer Frederik II, de antieke kunst heeft leeren kennen en zich van haar geest doordrongen: Toskane bood hem in overvloed modellen ter bestudeering aan. Nog heden ziet men, op weinige schreden afstands van den predikstoel in de doopkapel--het meesterstuk van den pisaanschen beeldhouwer--de antieke bas-reliefs die hij heeft nagevolgd: de vaas met den indischen Bacchus en den sarkophaag, waarop de geschiedenis van Phedra en Hippolytus is voorgesteld.

Toch zou men zich vergissen, als men meende dat Nicolo Pisano zijne inspiratie uitsluitend aan de antieke kunst dankt. Naast verheven, ideale figuren, zoo als de Madonna, de engelen en anderen, ziet men van hem beelden en groepen aan het echte natuurleven, aan de meest gewone werkelijkheid ontleend: een ram, die zich den kop krabt, een hinnekend paard en dergelijken. Zou niet bepaaldelijk in dien zin voor de natuur, in dat nauwgezette waar- en opnemen van de lagere schepping, de invloed merkbaar zijn van den grooten en teederen heilige van Assisi, die de bloemen des velds zijne zusterkens noemde, met de vogelen en visschen verkeerde en in zijn brandend liefdehart ruimte had voor de gansche natuur?

Voorts heeft men in deze sporen van naturalisme misschien ook den invloed te herkennen van den gothischen stijl. Trouwens, de gothiek is juist de verheven uitdrukking van de nieuwe behoeften en strevingen van de middeleeuwen in haar tweede, schoonste tijdperk. Zoo eenvoudig, ernstig, streng de romaansche kunst met den haar kenmerkenden vollen rondboog was, zoo los, veelzijdig, golvend, speelsch is de gothische kunst, die tot uitgangspunt neemt den spitsboog, dat wil zeggen eene bij uitnemendheid kunstmatige formule. In de gothiek heeft de fantazie vrij spel en dringt allengs het koele, beredenerend en berekenend verstand op den achtergrond; de gothische kathedralen schijnen eene bespotting van de grondwetten der architektuur, van de beginselen der geometrie; maar in haar ontplooit zich, naast het verhevenste idealisme, het volle natuurleven, vaak in zijne grilligste vormen en gestalten. De uit langen sluimer ontwaakte verbeelding schept zich een nieuwe, schilderachtige, kleurrijke taal, overvloeiende van beelden en symbolen, vol stoute vlucht, ideale verheffing en tevens vol humor en geest.

De bas-reliefs van Nicolo onderscheiden zich door de breede behandeling, door adel en schoone ordonnancie. Men kan zich moeilijk beeldwerken denken, die beter voegen bij hunne omgeving, bij die verwonderlijk schoone monumenten van de pisaansche architekten van de elfde en de twaalfde eeuw.

Volgens Vasari zou de eerste kampioen voor de gothische architektuur in Itali? niemand anders zijn geweest dan Nicolo Pisano. Het is bekend, de rijkbegaafde kunstenaars van dien tijd plachten, even als die van de latere Renaissance, zich niet tot de beoefening van eene enkele kunst te bepalen. Nicolo Pisano muntte, even als zijn zoon Giovanni, tegelijkertijd in de bouwkunst en in de beeldhouwkunst uit; datzelfde gold van Arnolfo di Cambio, hun medearbeider, en van Fra Guglielmo d'Agnello, zoowel als van de gelijktijdige romeinsche kunstenaar, de Cosmati. Vasari stelt een groot aantal gebouwen op naam van Nicolo, niet alleen in Toskane, maar ook te Napels, te Padua, te Veneti?. Maar indien het als zeker mag worden aangenomen, dat Nicolaas de bouwkunst heeft uitgeoefend, zoo is het niet minder zeker, dat geen enkel gebouw hem met eenigen grond van waarschijnlijkheid kan worden toegeschreven. Wij hebben hier hetzelfde verschijnsel, dat zoo menigmaal in de kunstgeschiedenis voorkomt: de faam van den grooten meester heeft die van zijne talrijke medewerkers geheel in de schaduw gesteld. De legende heeft in een enkelen naam den arbeid en het streven van een geheel menschengeslacht saamgevat.

Van den zoon van Nicolaas, Giovanni Pisano, weten wij daarentegen met zekerheid, dat hij de schepper is van aantal hoogst belangrijke werken: hij bouwde den voorgevel van de kathedraal van Siena, hij voltooide de kathedraal te Prato, en van hem is ook het beroemde monument, waarmede wij ons nu moeten bezig houden, het Campo-Santo van Pisa.

De stichting van het Campo-Santo hangt, even als die van den dom, samen met eene militaire expeditie der Pisanen. De kroniekschrijvers verhalen dat de aartsbisschop Ubaldo de' Lanfranchi, aanvoerder van het contingent, waarmede de republiek aan den derden kruistocht deelnam, op de gedachte kwam om eene groote hoeveelheid aarde, aan den Calvari?nberg ontleend, naar zijne vaderstad te laten overbrengen. Te Pisa teruggekeerd, kocht hij een terrein nabij den dom en richtte dat in tot begraafplaats, na het vooraf met die gewijde aarde te hebben bedekt. Eeuwen lang hield het geloof stand, dat de lijken, die in dezen heiligen grond werden ter aarde besteld, binnen vier-en-twintig uren geheel waren vergaan.--Het gebouw zelf van het Campo-Santo is veel jonger dan de begraafplaats: in 1278 begonnen, werd de bouw in 1283 voltooid, ongeveer eene eeuw na den derden kruistocht.

Het Campo-Santo vormt, evenwijdig met den dom en de doopkapel, een grooten rechthoek; aan de buitenzijde bedraagt de lengte ruim honderd-negen-en-twintig meter, bij eene breedte van ruim vier-en-veertig meter; aan de binnenzijde is de lengte ongeveer honderd-zeven-en-twintig en de breedte twee-en-veertig meter. De muur heeft geene openingen, als moest dit heiligdom geheel van de buitenwereld afgesloten blijven. De lange muur is evenwel versierd met een reeks van blinde bogen van dezelfde orde als aan den dom, den campanile en de doopkapel. De hoofdingang prijkt met een gothisch baldakijn, met zes standbeelden versierd, waaronder vooral vermelding verdient de Madonna met het Kind, van de hand van Giovanni Pisano.

De sobere eenvoud van het uitwendige doet de schoonheid van het inwendige te beter uitkomen. Welk eene verrassing, zoodra ge den drempel hebt overschreden! Galerijen van niet minder dan tien-en-een-halve el breedte; eene reeks van twee-en-zestig open arkaden in den rijksten gothischen stijl, waardoor het volle licht in de galerijen binnenstroomt; een open kap, die de aandacht trekt en een uitmuntend effekt maakt; in de vakken tusschen de bogen een weergalooze reeks van antieke beeldwerken; langs de wanden eene schilderachtige mengeling van busten, standbeelden, marmeren groepen; op de wanden de meest omvattende cyclus van freskoos uit de middeleeuwen en de Renaissance, waarop eenig monument in Itali? roem kan dragen; eindelijk, op den grond tallooze grafzerken, sommigen uitgesleten, anderen door vrome harden gerestaureerd: ziedaar het schouwspel dat onze blikken geboeid houdt, en dat grootsch en eenig is te noemen onder alles wat het goddelijke Itali? ons kan te genieten geven. De reisboeken geven den raad, het Campo-Santo des nachts, bij helder maanlicht, te bezoeken; en zij hebben gelijk: om van dergelijke visioenen het ware genot te hebben, is niet alleen eene bijzondere gemoedsstemming, maar bijna ook een bovenaardsch licht noodig.

Op het eerste gezicht beantwoordt het Campo-Santo van Pisa niet aan de voorstelling, die men zich van zulk een monument maakt. Men verwacht een grooten, ruimen doodenakker te zullen zien, door smalle galerijen omgeven, zoo als te Milaan, te Genua, te Bologna. Maar hier is de verhouding juist omgekeerd, en uit het oogpunt der kunst kan men niet anders dan zich daarover verheugen. Het eigenlijke kerkhof is buitengewoon klein:--het bestaat uit vier grasperken, met enkele bloemen versierd en van afstand tot afstand met heesters beplant, met vier cypressen aan de hoeken en in het midden eene zuil, door eene rozenstruik omslingerd. De galerij of portiek daarentegen, die dit kerkhof omgeeft is kolossaal; en Jan van Pisa, die hier toonde een geniaal bouwmeester te zijn, heeft gewild dat die galerij waardig zou zijn de bewaarplaats te wezen van zoo uitnemende schatten: zij is eenvoudig en grootsch tegelijk. Het stond te vreezen dat de eindelooze herhaling van hetzelfde motief in de twee-en-zestig arkaden den indruk van eentonigheid zou maken. Om dit gevaar te ontgaan, heeft de pisaansche architekt, met behoud van den rondboog als hoofdmotief--hetgeen met het oog op den dom, den campanile en de doopkapel onvermijdelijk was;--dien boog met den meest gewenschten uitslag aan den spitsboog als gehuwd. Elke arkade, door een rondboog afgesloten, heeft van boven eene zesbladerige roos, rustende op eene middenpijler, waardoor het overige van de arkade in twee groote vensternissen wordt verdeeld; deze vensters, die van boven evenzeer met eene roos zijn versierd, worden op hun beurt door kleinere pijlers weder in twee?n verdeeld; zoodat elke arkade drie rozen, drie pijlers en vier vensteropeningen bevat: eene ordonnancie, even rijk als harmonisch, waardoor met behoud van de regelmatigheid tevens de noodige afwisseling verkregen wordt.

Van eigenlijke graven, van kruisen, in 't algemeen van eigenlijke gezegde grafteekenen, is nergens een spoor te ontdekken; in deze ideale nekropolis worden uitsluitend gedenkteekenen toegelaten.

Bij de beschrijving van deze haast onoverzienbare schatten en rijkdommen volgen de reis- en handboeken doorgaans de topografische orde en noemen de voorwerpen op, zoo als ze zich achtervolgens aan den bezoeker voordoen. Men kan den schrijvers geen ongelijk geven: de toeristen voor wie hunne gidsen en handleidingen bestemd zijn, hebben bovenal haast; men moet hun dus de moeite besparen van telkens op hunne schreden terug te keeren. Maar onze lezers weten, dat het niet onze gewoonte is den kortsten weg te volgen, en dat wij er van houden vrij rond te zwerven. Wij willen dit ook nu doen. Trouwens het Campo-Santo van Pisa is niet een van die museums van den tweeden rang, die men, met het horloge in de hand, tusschen twee treinen of twee maaltijden kan afdoen. Is niet een belangrijk stuk italiaansche geschiedenis, in levende beelden, op deze eerwaardige muren geschreven; en voor zoo veel de kunst betreft, zijn deze architektonische vormen, deze beeldwerken, deze freskoos niet als het ware de bekroning, de hoogste uitdrukking van de oude toskaansche school? Voorwaar, de tijd dien wij op deze gewijde plek doorbrengen, zal niet verloren zijn!

De verzameling antieke sarkophagen en bas-reliefs in het Campo-Santo behoort tot de twee of drie belangrijkste collecti?n van dien aard in geheel Europa: zij bevat niet minder dan honderd-zeventig nommers en veraanschouwelijkt ons de geschiedenis der beeldhouwkunst van haar schitterenden bloei in de tweede of derde eeuw v??r onze jaartelling tot haar volkomen verbastering in de vijfde of zesde eeuw. Deze sarkophagen zijn voor het meerendeel naar Pisa gebracht als zegeteekenen na de gelukkige krijgstochten, die in den loop der elfde, twaalfde en dertiende eeuw, door de toen zoo machtige republiek naar noordelijk Afrika, vermoedelijk ook naar Griekenland en Klein-Azi?, werden ondernomen. Aanvankelijk dienden zij om den voorgevel van de kathedraal te versieren; in 1297, kort na de voltooiing van het Campo-Santo, werden zij in den buitenmuur van dat monument ingemetseld; later bracht men ze naar de binnengalerijen over, ten einde ze van een wissen ondergang te redden.

Onder de middeleeuwsche beeldwerken in het Campo-Santo ten toon gesteld, komt buiten kijf de eerste plaats toe aan den ouden preekstoel van den dom, in 1311 door Giovanni Pisano voltooid. Zwaar beschadigd bij den brand van 1596, moest dit kunstwerk worden weggeruimd; voor den nieuwen preekstoel behield men in de kathedraal twee leeuwen, die zuilen dragen, en eenige figuren van ondergeschikt belang; al het overige werd naar het Campo-Santo gebracht. De preekstoel van Giovanni Pisano komt in de hoofdlijnen overeen met dien, welken zijn vader Nicolo voor de doopkapel vervaardigd had. Bij beiden rust de marmeren stoel op zuilen, welke door leeuwen of allegorische figuren gedragen worden; bij beiden ook verbeelden de bas-reliefs tafreelen uit het leven van den Zaligmaker. Maar hoe verschillend is de inspiratie bij de twee kunstenaars.

Het geniale in het werk van den zoon mag ons het gemis van alle harmonie, men zou bijna zeggen, het volkomen gebrek aan stijl, niet doen voorbijzien. De architekt treedt ganschelijk achter den beeldhouwer terug; hij denkt er niet aan, aan het geheel dat harmonisch evenwicht te geven, zoo onmisbaar voor een kunstwerk, waarbij bouw- en beeldhouwkunst moeten samenwerken. Er is hoegenaamd geene evenredigheid tusschen de verschillende figuren: sommigen zijn reusachtig groot, anderen bijna mikroskopisch klein, zonder dat de kunstenaar aan een geleidelijken overgang denkt. In de afzonderlijke bas-reliefs, gemis van ordonnantie: de plans zijn ternauwernood aangegeven; in plaats van zich als eene fries geleidelijk te ontwikkelen, zooals de kompositi?n van Nicolo Pisano doen, geven die van zijn zoon ons eene onzamenhangende mengeling van figuren te aanschouwen, eene opeenstapeling van noodelooze details, een volkomen gemis van nauwkeurigheid. De afzonderlijke figuren eindelijk kenmerken zich door de onvolkomenheid van het model? en door overdrijving van expressie. De gestalten zijn misteekend, de standen en houdingen gezocht en gedwongen, de uitdrukking buitensporig.

Welnu! naast al deze gebreken, welke ons elk oogenblik zouden doen twijfelen aan de bekwaamheid, of voor het minst aan de nauwgezetheid van Giovanni Pisano, vloeit toch het werk van dezen meester over van schoonheden van anderen aard, die de kritiek ontwapenen: van verwonderlijk schoone gebaren en bewegingen, van openbaringen des levens, uit het diepst des harten geweld.

De standbeelden van Jan van Pisa zijn doorgaans beter en zorgvuldiger bewerkt dan zijne bas-reliefs, die hij, naar het schijnt, voor een goed deel aan zijne leerlingen en helpers overliet. In het Campo-Santo vinden wij van hem eene Madonna, die zich door zeer gelukkige proporti?n en een monumentaal karakter onderscheidt, al kan zij de vergelijking niet doorstaan met de bewonderenswaardige beelden der gelijktijdige fransche beeldhouwers.

Het mausoleum is het werk van een bekwaam beeldhouwer uit de school van Si?na, Pino di Camaino, gestorven in 1339. De Keizer is liggende afgebeeld, gekleed met de keizerlijke dalmatiek en met de armen op de borst gevouwen. De trekken zijn scherp geteekend; het gelaat is baardeloos, mager en hoekig, met vooruitstekend voorhoofd. Op de voorzijde van de sarkophaag, waarop de monarch rust, zijn, onder bogen, in hoog-relief, de beelden van de twaalf apostelen uitgehouwen; deze figuren zijn beneden het middelmatige, zonder karakter en zonder uitdrukking.--Het architektonisch gedeelte van het mausoleum verdient bijzonder de aandacht, vooral omdat daaruit blijkt, hoezeer Pino di Camaino zich, op het voetspoor van Nicolo Pisano, naar oud-romeinsche modellen inspireerde.

Nevens deze kunstwerken mogen wij ook de historische herinneringen niet over het hoofd zien. Een van de aandoenlijkste relieken, die in het Campo-Santo bewaard worden, zijn zeker wel de beroemde kettingen, waarmede de oude haven van Pisa kon worden afgesloten. In 1362 door de Genueezen weggenomen, werden zij vijftien jaren later door de overwinnaars ten geschenke gegeven aan de Florentijnen, de onverzoenlijke vijanden der Pisanen. Eeuwen lang prijkten deze zegeteekenen in de doopkapel te Florence, tot zij in 1848, in eene opwelling van edelmoedigheid, aan het thans volkomen onschadelijke Pisa, de vroegere mededingster der toskaansche hoofdstad, werden teruggegeven. In 1860 gaf Genua op haar beurt het nog ontbrekende stuk dezer kettingen, dat nog in haar bezit gebleven was, insgelijks terug, vijf eeuwen nadat ze waren weggevoerd.

De school van Pisa, die in de eerste helft der middeleeuwen met zoo rijke belofte optrad en zoo schitterenden glans verspreidde, beantwoordde niet aan de opgewekte verwachting, maar zonk weldra in machtelooze vergetelheid weg. De grootsche poging, door Nicolo, Giovanni en Andrea Pisano--den beeldhouwer van de deur der doopkapel te Florence--in de dertiende en veertiende eeuw beproefd, scheen de krachten der school te hebben uitgeput. In de vijftiende eeuw is zij niet meer bij machte, zich aan te sluiten aan het roemrijk streven der Florentijnen; hoogstens vindt men nog nu en dan eenige tombe of eenig bas-relief, dat den stempel draagt der Renaissance, en dan nog zijn deze werken van ondergeschikte beteekenis afkomstig van kunstenaars uit de omstreken van Florence of Carrara.

Het marmeren borstbeeld van de beroemde Isotta, de ma?tresse en daarna de echtgenoote van Sigismond Malatesta, den tiran van Rimini, behoort mede tot deze kategorie van kunstwerken: deze buste is allerminst geschikt om ons een hoog denkbeeld te geven, hetzij van de schoonheid van Isotta, hetzij van het talent des kunstenaars. Naar mijne meening, heeft men zeer ten onrechte dit borstbeeld voor het werk van Mino da Fiesole aangezien; de bustes van dezen florentijnschen meester zien er heel anders uit.

De eigenlijke Renaissance is in het Campo-Santo ter nauwernood vertegenwoordigd. De reisgidsen maken grooten ophef van een marmeren schild, zwak en week van bewerking, in welks midden een borstbeeld is gebeiteld, waarin zij het portret van Michel-Angelo meenen te herkennen. Buiten kijf hebben de gelaatstrekken eenige overeenkomst met die van den grooten florentijnschen beeldhouwer, maar die overeenkomst is louter toevallig en men kan daaraan hoegenaamd geen gewicht hechten.

Wij zullen niet stilstaan bij de monumenten van later tijd, ook al zijn daaronder van beroemde meesters, omdat men in vele andere steden soortgelijke of nog betere werken van dezelfde kunstenaars vinden kan. Maar wel kost het moeite, zich te onthouden van de ontcijfering dier tallooze grafschriften, welke de herinnering bewaren aan meer of minder beroemde mannen en vrouwen uit schier alle deelen der wereld, wier stoffelijk overschot hier ter ruste is gelegd. Hoevele dooden, wier geschiedenis men zoo gaarne kennen zou: edele burgers van het stille Pisa, doorluchtige vreemdelingen, die eene schuilplaats zijn komen zoeken aan de oevers van den Arno. Welk eene machtige bekoring hebben zij, die half uitgewischte wapenschilden, die welhaast onleesbaar geworden grafschriften, die elk een menschenleven verbergen. Wie zal het geheim van al deze dooden ontsluieren; wie geeft ons eene levensbeschrijving van alle bewoners van het Campo-Santo? Het ontbreekt te Pisa niet aan ledigen tijd; is er niemand onder hare burgers, die zich aan deze schoone en vrome taak wijden wil?

Het Campo-Santo was bij uitnemendheid geschikt om de historieschilders als uit te lokken. In geheel Itali? is geen tweede gebouw te vinden, dat beter beantwoordt aan de eischen der monumentale kunst: aan de ??ne zijde uitgestrekte muurvlakken, aan de andere groote open bogen, waardoor het licht met stroomen binnendringt, en tusschen de galerijen het stille stemmige grasveld. Reeds vroeg, reeds tegen het einde der dertiende eeuw, begonnen de Pisanen zich bezig te houden met de dekoratie van deze groote muren; deze reuzenarbeid werd, met herhaalde onderbreking, voortgezet tot het einde van de vijftiende eeuw. Toen Benozzo Gozzoli de laatste hand legde aan de freskoos van het Campo-Santo, waren er omstreeks twee eeuwen verloopen sedert het eerste schilderwerk in het grootsche monument was aangebracht.

Wijden wij in de eerste plaats onze aandacht aan de muurschilderingen, die terecht of ten onrechte den naam van Orcagna dragen.

Aan de andere zijde der doodkisten, aan den voet van een steil rotspad, staat een hermiet, die met een lange rol in de hand, de bezoekers tot boete en bekeering maant. Deze kluizenaar vormt als het ware den overgang tusschen den ruiterstoet en andere hermieten, die hunne woning hebben gevestigd op den berg op den achtergrond, waar zij zich, ver van het rumoer en de ijdele beslommeringen der wereld, met hun vreedzamen eenvoudigen arbeid bezighouden: de een melkt eene geit of eene hinde; een ander leest; een derde, op krukken leunende, luistert toe. Wij hebben hier we?r een van die ongelukkige rotslandschappen, zonder diepte, verschiet of horizon, zooals men die bij de eerste nog ongeoefende landschapschilders vindt.

Rechts, mede op den voorgrond, verdringt zich een groep rampzaligen, die te vergeefs den Dood om verlossing smeeken. In deze groep heeft de kunstenaar ons het menschelijk lijden in zijne afzichtelijkste vormen te aanschouwen gegeven: het is eene terugstootende verzameling van verminkten die over den grond kruipen, van verlamden en kreupelen, van blinden, van lieden zonder handen of armen, met geschonden of verwrongen ledematen.... Dergelijke voorstellingen hebben niets meer met de kunst gemeen; zelfs uit het oogpunt van stichting en vermaning is hare waarde voor het minst twijfelachtig.

Roepen deze ongelukkigen vergeefs den Dood in, anderen, door wie zijne komst niet verlangd werd, zijn als zijne slachtoffers gevallen. Voor de groep der rampzaligen is de grond bezaaid met lijken; mannen en vrouwen, voor het meerendeel rijk gekleed, liggen in bonte wanorde door elkander uitgestrekt; hunne zielen, in de gedaante van naakte kindertjes, ontsnappen aan hun mond;--zooals men weet, is deze symbolische voorstelling bij sommige scholen in zwang gebleven tot in het begin der zestiende eeuw. De demonische monsters, die boven deze ongelukkige zielen zweven en haar trachten te grijpen om ze ter helle te voeren, zijn meer leelijk dan wel verschrikkelijk; hunne lichamen bestaan ook hier uit de samenvoeging van ledematen van verschillende dieren: vleermuisvlerken, gieren- of leeuwenklauwen en dergelijken.

Het was in het jaar 1469, dat de Pisaners aan Benozzo Gozzoli de voltooiing opdroegen der muurschilderingen van dit monumentale kerkhof, waar gedurende honderdvijftig jaren de beroemdste beeldhouwers en schilders van Itali?, de meesters der scholen van Pisa, Florence en Si?na, proeven van hun talent hadden achtergelaten.

Aan Benozzo werd de wand tegenover den ingang aangewezen. Men mag gerust zeggen, dat geen enkel kunstenaar van de Renaissance eene opdracht ontving, die hem zoo gunstige gelegenheid gaf tot ontplooiing van zijn talent: een ongebroken muurvlak, eene uitmuntende belichting en overvloedige ruimte voor den beschouwer. Zelfs Rafa?l in het Vatikaan was minder goed bedeeld: hij moest rekening houden met invallend licht en schaduw, met deuren en vensters en andere hinderpalen van dien aard.--Daarbij moest Benozzo verhalen illustreeren, die boven alle andere geschikt waren om zijne geestdrift en deelneming te wekken: die na?eve pittoreske verhalen van het Oude Testament, waarin de epos en de idylle elkander afwisselen, en die voor een schilder van zijn aanleg eene onuitputtelijke bron zijn. Hij behoefde niet te leeren, te vermanen of te stichten: hij had slechts te vertellen en te boeien.

De komposities van Benozzo Gozzoli zijn niet minder dan een-en-twintig in getal. Ongelukkig zijn vele daarvan bijna geheel te gronde gegaan, en moet men die leeren kennen uit oude gravuren, met name uit de reusachtige platen, in 1811 door Lasinio uitgegeven. Tijdens mijn bezoek in 1882, was men bezig ze allen met koud water af te wasschen, om ze zoodoende van stof te reinigen, zonder de schilderij te beschadigen. Deze bewerking, waardoor de kleuren weer worden opgefrischt, verdient de voorkeur boven elke restauratie.

Onuitputtelijk in waarheid is de rijkdom van fantasie, vernuft, frissche opgewektheid, door Benozzo ten toon gespreid bij het scheppen van dezen cyclus van tafereelen, zoo omvangrijk als geen ander kunstenaar der vijftiende eeuw heeft voortgebracht. In de eerste plaats behandelt hij de traditie met de grootst mogelijke vrijheid: in plaats van zich te bepalen tot de traditioneele voorstellingen, put hij met volle handen uit den rijken schat van het Oude Testament: krijgshaftige daden, romantische avonturen, de bekoorlijkheden van het herdersleven boeien hem in gelijke mate. De hoogere beteekenis, de mystieke profetische zin van de tooneelen uit het leven der aartsvaders laat hem onverschillig; wat hem aantrekt is de bloot menschelijke zijde, het pikante, oorspronkelijke, na?eve; de treffende episoden, de levende natuur. De italiaansche schilderkunst van de vijftiende eeuw heeft geen schitterender, rijker, belangwekkender schepping geleverd dan deze kolossale fresko, die nergens eenig spoor van inspanning verraadt, maar overal even frisch, even bezield en boeiend is.

Het ligt natuurlijk niet in mijn plan, al deze freskoos van het Campo-Santo in bijzonderheden te gaan beschrijven: zij zijn eene wereld op zich zelve. Als geheel genomen, kan men ze in twee groote groepen verdeelen: zij die eene architektonische omlijsting hebben, en zij waarvan een landschap den achtergrond vormt; de eersten worden als het ware gedragen door de groote lijnen der gebouwen en munten in den regel uit door schoone ordonnantie; de anderen zijn meer verbrokkeld, met talrijke episoden, maar missen eenheid van voorstelling. Wat ordonnantie aangaat, moet ik opmerken dat ook door Benozzo de wet der eenheid van handeling voortdurend geschonden wordt, waarvan wanorde en verwarring het onvermijdelijk gevolg zijn. Op hetzelfde tafreel zien wij bijvoorbeeld David den steen naar Goliath slingerende, David het hoofd van Goliath af houwende, en David het hoofd van den reus aan Saul brengende. En die drie verschillende tooneelen zijn niet alleen niet van elkander gescheiden, maar zij zijn ook niet boven elkander geplaatst: zij zijn zoodanig door elkander gewikkeld, dat het eene niet naast, maar achter het andere is geplaatst.

Van Pisa sprekende, gaat het niet aan te zwijgen van een der beroemdste monumenten van deze stad: ik bedoel den Campanile of wijd vermaarden scheeven toren. Met den bouw van dien toren werd een begin gemaakt in 1174; het werk was eerst in 1233 voltooid. Men noemt twee bouwmeesters: den een een Italiaan, Bonannus, den ander een vreemdeling, Wilhelm van Innsbr?ck; sommigen voegen daar nog aan toe Johannes Ennipontano, mede een Duitscher, en Thomas van Pisa.

In Frankrijk, Duitschland en Belgi? hebben de architekten het zich bijna altijd tot regel gesteld om den toren met de kerk te verbinden, en door de vereeniging van die beiden een schoon en schilderachtig geheel te scheppen. Hoe uitnemend zij daarin geslaagd zijn, bewijzen een aantal onzer kathedralen. In Itali? daarentegen--misschien door de nawerking van antieke idee?n en traditi?n--scheidt men zeer dikwijls den toren, den campanile, van de kerk, en behandelt beiden als zelfstandige gebouwen. Dit is het geval te Pisa, te Ravenna, te Florence en op een aantal andere plaatsen.

Hoe vele toeristen hebben, bij het aanschouwen van den campanile van Pisa, een gevoel van teleurstelling ondervonden! Zoo tallooze malen hadden zij dat monument afgebeeld gezien: in plaat, in albast, in kurk, in karton, zelfs in chocolade, dat het gezicht van de werkelijkheid hen doorgaans tegenvalt. In den vollen zin des woords teert Pisa sedert eeuwen op dit architektonisch kunststukje, waaraan echter het toeval meer deel heeft dan de wetenschap. Ik haast mij er bij te voegen, dat het origineel zoo eenvoudig, zoo eerwaardig, zoo indrukwekkend is, dat aanstonds alle herinnering aan die kinderachtige namaaksels wordt uitgewischt.

Ik zal hier niet de bijzonderheden herhalen, die men in alle handboeken en reisgidsen lezen kan; ik wil liever trachten den indruk te beschrijven, dien dit monument, eene onvergankelijke uittarting van de eerste grondregelen der statika, op ons maakt.

De acht rijen arkaden boven elkander volgen op elka?r met strenge geometrische regelmatigheid. De zuilen zijn, althans in het onderste gedeelte, niet uit ??n stuk, maar uit twee, soms uit drie of vier fragmenten samengesteld. Mits de verschillende blokken gelijk zijn, bestaat daartegen geen bezwaar; anders wordt het wanneer men op een monolith, die vijf-zesden van de hoogte der zuil inneemt, een niet daarbij passend stuk heeft geplakt. Ook op de wijze der verbinding van de kapiteelen met de architraaf kan met grond aanmerking worden gemaakt. De versiering is uiterst sober: slechts enkele bas-reliefs verdienen een oogenblik de aandacht.

De helling bedraagt ongeveer vier meter en valt zeer sterk in het oog, zelfs al let men alleen op de benedenverdieping. De half met water gevulde gracht, die den voet des torens omringt, is aan den kant waar de campanile overhangt omstreeks een el dieper dan aan de andere zijde.

Men heeft lang en breed geredekaveld en getwist over de oorzaak van deze zonderlinge afwijking van de loodlijn: is dat met opzet gedaan of heeft men hier alleen met het toeval te doen? Men is tegenwoordig vrij algemeen van meening, dat de basis van den toren gedurende den bouw gelijkmatig is verzakt, en dat de architekten op dit hellend vlak hebben voortgebouwd. Reeds ter hoogte van elf meters boven den grond bemerkt men, dat eene helling van ettelijke duimen den toren naar de zuidzijde moest doen overhangen. Het eerste gewelf was toen gesloten, en het verdient wel opmerking, dat men zoo weinig bedacht is geweest op verdere verzakking van het gebouw, dat een spuier, waardoor het water van deze eerste verdieping moest worden afgevoerd, is aangebracht op het punt hetwelk nu het hoogst is gelegen.

Het uitzicht van het plat van den toren is beroemd. Aan de eene zijde, naar den kant van Lucca, ziet men de Apennijnen; aan de andere de grenzenlooze, blauwe oppervlakte der zee, waaruit, ter rechterhand, als een alleenstaande berg, het eilandje Gorgona oprijst; wendt men zich links, dan bespeurt men achtervolgens Capraja en, bij zeer helder weer, aan den horizon Korsika; eindelijk het eiland Elba, waarvan slechts een punt van achter den Monte-Nero, ten zuiden van Livorno, komt uitkijken. De bodem van geheel de omringende vlakte is zoo effen, dat men in deze kom nog de oude bedding van een inham der zee herkent. Langs het strand teekenen zich de donkere bosschen der hoeve van San-Rossore af.

Pisa heeft niet alleen sedert de oudheid, maar ook sedert de middeleeuwen eene ingrijpende verandering ondergaan. Overal zijn de oude wallen, met welker aanleg in 1152 een aanvang werd gemaakt, gesloopt en vervangen door gemetselde muren, ongeveer acht meter hoog, zonder grachten of glacis, soms zelfs door trottoirs omzoomd; slechts de kanteelen--natuurlijk parade-kanteelen--geven aan die muren nog eenigermate zeker karakter. Geen oneffenheden van terrein; geene rijzing of daling; slechts nu en dan een vervallen bolwerk. Van de twintig poorten der oude stad zijn er nog maar zes over, die veeleer den naam van barri?res verdienen.--Slechts in een of twee wijken, waaronder de Via del Borgo met de aangrenzende straten, kan men zich nog eene voorstelling maken, hoe de stad er vroeger moet hebben uitgezien. Eenige bogen op zware steenen pijlers rustende, een weinig kleur, een weinigje leven, een echo, eene flauwe afschaduwing van de fiere middeleeuwsche republiek:--is dat niet voldoende om de belangstelling op te wekken van den reiziger, wien het nog om iets meer te te doen is dan hetgeen de aandacht trekt onzer moderne toeristen? Eene andere straat, die op de markt uitkomt en evenzeer door arkaden is omzoomd, geeft ons een echt zuidelijk schouwspel te genieten: daar zien wij eene bonte mengeling van kreupele wagentjes en karren, van magere kippen, van donkere sombere krotten, uitkomende op een plein, stralende in zonnegloed; voorts prachtige groenten met haar rijk kleurenmoza?ek; bewonderenswaardige koppen en krachtvolle typen, zeer vaak gehuld in onbeschrijfelijke en toch meestal pittoreske lompen. Rechts en links straatjes, die voor de donkerste, smalste en bochtigste steegjes van Genua, Veneti? en Napels niet onder behoeven te doen.

Maar dit gezicht duurt niet lang: op een gegeven oogenblik verandert de Via del Borgo in eene breede, fatsoenlijke, moderne straat, zonder kleur of karakter.

Doch de hedendaagsche stedenbedervers mogen doen wat zij willen: hier, evenals te Rome, dat ook sedert de laatste jaren niet alleen ontwijd, maar op de schandelijkste, onverantwoordelijkste wijze geschonden en bedorven wordt;--ook hier, op dezen klassieken grond, komt toch de oude tijd telkens we?r te voorschijn om de moderne knoeiers te beschamen. In de Via del Monte ziet men aan de benedenverdieping van een gewoon huis twee granieten zuilen, getuigen van het verleden, met prachtig gebeeldhouwde kapiteelen: het eene versierd met eene Flora ter halver lijve en twee Victoria's; het andere met een Jupiter, insgelijks ter halver lijve, en ook met twee Victoria's. Te Rome zou de stelling van deze zuilen, waarvan de kapiteelen hoogstens anderhalve el boven den beganen grond verheven zijn, het bewijs leveren, dat de bodem verhoogd is; hier, in de nabijheid van den Arno, zou eene dergelijke onderstelling gewaagd zijn.

Voor het overige bestaat de stad uit vrij breede straten, voor het meerendeel zonder trottoirs, en naar toskaansche wijze met zerken geplaveid. De zware plompe huizen zijn doorgaans geel gepleisterd, met groene blinden; zij hebben iets slaperigs in hun voorkomen; er is niets wat een bepaalden blijvenden indruk maakt en de herinnering aan bepaalde huizen in de gedachte prent, noch opschriften, noch datums, noch wapenschilden. Er zijn weinige winkels, en die weinigen maken nog eene vrij armoedige vertooning; het aantal voorbijgangers is zeer gering; het gras tiert dan ook welig in de straten, waarvan sommigen tot weide zouden kunnen dienen, en onder dat opzicht op die rivieren van Toskane gelijken, waarvan de droge bedding in den zomer en den herfst geheel begroeid is.

Die stilte, die droomerige rust, dat plechtig zwijgen, moge eene aanbeveling te meer zijn in de schatting der vele kranken, die in Pisa, behalve de zegeningen van een zacht en aangenaam klimaat, ook rust en verkwikking komen zoeken; voor de gewone reizigers heeft deze doodsche stilte al spoedig iets verschrikkelijks, en het duurt niet lang of zij beginnen zich in deze als uitgestorven stad schromelijk te vervelen. Het is inderdaad niet zonder beteekenis, dat Pisa op een kerkhof, als op haar schoonste monument, roem draagt. Zij zelve is eene stad der dooden!

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top