Read Ebook: Suez De Aarde en haar Volken 1865 by Anonymous
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 167 lines and 22848 words, and 4 pages
SUEZ.
Inleiding.
De wereldgeschiedenis is een ontzaggelijk drama, waarin de volken voor en na als spelers optreden, om een rol te vervullen, waarvan de eigenlijke beteekenis hun zelven meestal verborgen blijft. Hebben zij aan deze bestemming beantwoord, de hun toebedeelde rol in het drama afgespeeld, dan treden zij af, en anderen nemen hunne plaats in. En met hen verzinken de aloude zetels hunner heerlijkheid en macht in puin en vergetelheid; en met de nieuwe nati?n verrijzen nieuwe wereldsteden, voor wier glans de luister der oude metropolen verbleekt. Ninive en Babylon, Thebe en Memphis, Carthago en Tyrus: waar zijn zij, en wat is er overgebleven van al de pracht en heerlijkheid, die eenmaal de bewondering der gansche beschaafde wereld opwekte, en eeuwen lang geen mededinger kende? Athene en Rome, tuigen ze mede niet door hare ru?nen van vervlogen grootheid en macht, al heeft de laatste haar rang als wereldstad tot heden weten te bewaren, als metropolis van een rijk, grooter en machtiger en onverwinlijker, dan immer dat der Caesars was? Jeruzalem zit eenzaam en als eene weduwe in rouwgewaad, eerwaardig en heilig door de herinneringen, voor immer aan hare muren verbonden, nog altijd hopende op eene toekomst, die hare verstrooide kinderen weder tot haar vergaderen zal; maar wat is zij in dezen tijd?
Deze allen zijn voorbijgegaan, deze allen en zoo vele anderen nog. En in hare plaats zijn andere steden gekomen, wier namen somwijlen nog voor weinige jaren ternauwernood genoemd werden, en op wie nu toch de aandacht der gansche wereld gevestigd is. In Amerika verrijzen telken dage nieuwe steden, en winnen zich door haar handel een alom bekenden naam: ook in het verre Oosten, in Australi?, vormen zich nieuwe staten en maatschappijen, wier toekomstige rol in de historie zich nog niet gissen laat.
Doch somwijlen gebeurt het, dat de oude verlaten middelpunten van leven en verkeer weder uit den doodslaap ontwaken, en dat de stroom der beschaving zijne oude bedding weder opzoekt. Is dit lot ook weggelegd voor Egypte en westelijk Azi?? Zal de overoude handelsweg tusschen Europa en Indi?, sinds eeuwen verlaten, weder geopend worden? Die vragen laten zich nog niet met zekerheid beantwoorden: toch is op dit oogenblik de aandacht der geheele beschaafde wereld gevestigd op die smalle strook lands, die Azi? en Afrika verbindt, en die eerlang een doorgang zal moeten openen voor het kanaal, dat van de Middellandsche een weg naar de Roode zee moet openen. Het onberekenbaar groote belang van dit werk is ongetwijfeld de beste aanbeveling voor hetgeen wij wenschen mede te deelen aangaande het tot dusver bijna onbekende stadje Suez, waarvan de naam nu op aller lippen zweeft, en waaraan zich zulke groote verwachtingen hechten. Naar Suez alzoo willen wij onze schreden richten.
Hoe komt men te Suez?
De beantwoording van deze vraag is zoo eenvoudig niet als misschien menigeen denkt. Wel hebben de meeste lezers den naam van Suez hooren noemen of van de landengte van Suez hooren spreken, maar wij gelooven toch, dat meer dan ?en verlegen zou staan, als hij eens oogenblikkelijk genoodzaakt werd van een zeker punt Europa, b. v. Parijs, de reisroute naar en de ligging van Suez nauwkeurig aan te geven. Om hem echter uit die verlegenheid te redden, willen wij eerst aanduiden waar Suez ligt, en dan de reis derwaarts maken. Als men de wereldkaart voor zich legt, dan ziet men dat deze in twee groote halfronden is verdeeld en wel in een westelijk en oostelijk halfrond. Zoo men nu den blik richt op het oostelijk halfrond, dan treft men daar onder anderen de beide werelddeelen Afrika en Azi? aan, die op zeker punt, waar Syri? en Egypte elkander raken, door eens smalle strook lands verbonden zijn: het is nu naar dit punt dat wij den lezer verzoeken zijne blikken te richten. Die landengte verbindt wel Azi? aan Afrika, maar scheidt tevens de Middellandsche van de Roode zee af, en is dus een hinderpaal voor de reizigers, die zich met een schip langs den kortst mogelijken weg naar Indi? willen begeven. Aan den noordelijken zoom van deze landengte, aan de Middellandsche zee alzoo, ligt Port Sa?d ; aan den zuidelijken oever, alzoo aan de Roode-zee, ligt de stad Suez. Naar deze laatste plaats nu willen wij de reis ondernemen. Men kan, van Parijs uit, als het punt dat wij straks aangaven, de reis maken per spoor tot aan Tri?st, waar alsdan stoombooten gereed liggen, welke de passagiers naar Alexandri? in Egypte overbrengen, en van waar men vervolgens de reis per spoor naar Suez voortzet. Ons dunkt het beste een andere weg te kiezen, en wel van Parijs per spoor naar Marseille, en vandaar per stoomboot naar Alexandri?.
Gewoonlijk kiezen de reizigers een der wintermaanden uit tot het aanvaarden van een tocht naar het Oosten, omdat men des zomers, of ook wel bij den aanvang van den herfst, te veel van de hitte te lijden heeft; en wijl de maand November als zoodanig de geschiktste tijd is, schepen wij ons dan te Marseille op de stoomboot in, koers wendende naar Sicili? en Messina. De kust van Sicili?, ten minste die langs de straat van Messina, biedt zeer veel verscheidenheid aan, hoewel het voorkomen een weinig woest is. Zij is de wieg en zal waarschijnlijk eenmaal het graf zijn van den vuurspuwenden berg de Etna, welke weleer door de ouden werd aangezien voor de werkplaats der Cyclopen, die in de spelonken van dat gebergte de bliksems smeedden voor Jupiter. Alles, land en zee, berg en dal, is hier vervuld met mythologische en historische herinneringen, die wij echter stilzwijgend voorbijgaan, omdat wij nu in het heden en niet meer in het prachtige verleden leven. Weldra krijgt de reiziger de grieksche kust in het gezicht; de boot stoomt kaap Matapan, het zuidelijkste punt van Europa, voorbij, en nadert het eiland Cerigo, behoorende tot de groep der Jonische eilanden. Cerigo, oudtijds Cythere genoemd, was weleer het paradijs van Venus, waar tempels en standbeelden ter eere dier godin waren opgericht. Als Cythere was wat thans Cerigo is, dan hebben de aanbidders dezer ontrouwe gade van Vulkanus, naar ons oordeel, eene slechte keus gedaan, daar gemeld eiland tamelijk onherbergzaam en onvruchtbaar is, doch misschien is het dit in den loop der tijden geworden.
Het eiland Candia , zuidelijk van Cerigo gelegen, is niet ver van Cyprus, waar men Europa uit het oog verliest, om na eene reis van ongeveer acht dagen het anker te werpen in de haven van Alexandri?.
Middelerwijl nadert men de aanlegplaats, en moet het schip zich een weg banen tusschen de talrijke vaartuigen, welke in de haven liggen. Bijna alle handeldrijvende nati?n zijn hier vertegenwoordigd, en hare vlaggen en winpels wapperen van alle zijden. Na de gewone visitatie ligt het schip eindelijk voor de landingsplaats stil, en wordt de reiziger plotseling bestormd door een twintigtal ezels en een gelijk getal arabische straatjongens, die zich onder oorverdoovend geschreeuw, van de heftigste gebaren vergezeld, op hem werpen. "Klim maar op mijn ezel! Neem den mijnen, hawadji! Mijn ezel is een beste! Ik ben een goede gids," roept de een. "Geloof hem niet, signor, hij heeft een slechten ezel en hij deugt niet voor gids," roept een ander. "Dit is de beste van alle ezels, hawadji! Ik ben alleen een goede geleider!" schreeuwt een derde. Men wordt door ezels en menschen omringd, gedrongen, overschreeuwd, vervolgd, en ten slotte ziet men geen redding uit dien kring van twee- en viervoetige dieren, terwijl men evenmin weet wien men kiezen zal. Eindelijk geeft men zich over aan hem die het hardst schreeuwt: "Beklim mijn ezel maar!" Maar op het oogenblik dat men vast in den zadel denkt te zitten, rolt men in het zand, indien de geleider niet den stijgbeugel aan de andere zijde vasthoudt, want de egyptische stijgbeugels hangen aan riemen, welke niet onder den zadel worden vastgehouden. Soms plaatst een geleider u met geweld op zijn grauwtje, en jaagt u dan, door middel van een krachtigen zweepslag, in een bespottelijken draf naar het hotel. De ezeldrijvers van Alexandri? zijn even rumoerig, even snaaksch en even slim als de straatjongens van Parijs. Zij leggen er zich op toe, zooveel mogelijk engelsche woorden op te zamelen, en maken daarvan een potsierlijke taal op hun eigen hand. Op alles hebben zij een antwoord gereed, en wanneer hun ezel een misstap doet, waardoor gij groot gevaar loopt zandruiter te worden, weten zij behendig uw val te voorkomen, terwijl zij u met een onnoozel gezicht toevoegen: "Een goed ezeltje toch, niet waar? Men zou er geen paard voor verkiezen."--Daar het in deze maand gewoonlijk regent, wordt de indruk, welken men van de stad gekregen heeft, niet gunstiger. De straten, door de zomerdroogte als het ware met stof gemacadamiseerd, gelijken op modderkuilen, en daar de geringere volksklasse zich hieraan reeds gewend heeft, ziet men haar ook gewoonlijk met bloote voeten en naakte knie?n door het slijk waden. Men is van oordeel dat deze regenbuien het gevolg zijn van de talrijke bosschen en boschjes, door de Europeanen rondom de stad aangelegd, wijl vroegere reizigers van iets dergelijks niet gewagen.
Het is niet te ontkennen, dat hetgeen men pittoresk noemt, meestal zoo morsig is. In de sombere en stinkende steegjes van Alexandri? vindt men afwisselingen van licht en bruin, waarmede een schilder fortuin zou maken; blinkende zonnestralen verlichten de met rijk beeldwerk overladen oude huizen; hier en daar steken kleederen van schitterende kleuren tegen den modder en het stof af; de breedere straten zijn van de eene naar de andere zijde met gestreepte stoffen overspannen, ten einde de voorbijgangers tegen de zonnestralen te beschutten. Eene gansche bevolking, die nooit de wasschingen schijnt verricht te hebben welke hare wet haar voorschrijft, wandelt rond met een tred, waarvan de statigheid slechts overtroffen wordt door dien der kameelen, die hunne koppen boven de menigte uitsteken. Tooneelen van dezen aard doen wondergoed voor op eene schilderij, die noch de onaangename geuren, noch het stof, noch de honden, noch al het walgelijke ongedierte wedergeeft, waarvan het daar wemelt. Maar de waarheid is anders; wanneer het droog weder is, zinkt men tot de enkels weg in het stof, dat u in de keel, de longen, de oogen, den neus en de ooren dringt; en wanneer het regent, plast men door den modder. Bij droog zoowel als bij nat weder, loopt er door elke straat eene groot of liever een modderpoel, die alle onreinheden opneemt, zoodat het geen wonder is dat de pest nu in deze, dan in gene wijk uitbreekt.
Men vindt in Alexandri? echter zeer nette huizen en goed ingerichte hotels. "De merkwaardigheden in Alexandri?," schrijft de heer F. W. Conrad in zijne reizen naar de landengte van Suez, "die men volstrekt moet zien, zijn de kolom van Pompejus en de naald van Cleopatra. De kolom van Pompejus heb ik verscheidene malen bezocht. De consul-generaal der Nederlanden, de heer S. W. Ruyssenaers, die gedurende ons verblijf in Egypte niet opgehouden heeft ons alle mogelijke oplettendheden te bewijzen, bracht er mij voor de eerste maal. Hij woonde toen niet ver van daar op een allerliefst buitenverblijf. In zijn fraaien tuin werd mij een heerlijke bouquet rozen en andere bloemen gegeven, waarbij ik mij moeielijk kon voorstellen in de maand November te zijn. Dit gaf mij gelegenheid, aan eene dame, die tot onze reisgenooten behoorde, eene kleine oplettendheid te bewijzen.
"De kolom van Pompejus staat op eene hoogte, even buiten de tegenwoordige stadswallen. Zij bestaat uit voetstuk, schaft en kapiteel, waarvan de gezamenlijke hoogte ruim 40 Ned. el bedraagt. De schaft, lang 21 Ned. el, is een goeden stijl; doch voetstuk en kapiteel zijn slechts middelmatig en schijnen uit een ander tijdvak. De omtrek van de schaft is beneden 8.90 el en boven 4.95 el.
"Volgens sommigen wordt op een der steenen van het voetstuk de naam gelezen van Psammeticus II; ik heb dien echter niet kunnen vinden. Verscheidene reizigers hebben er hunne namen, sommigen met reusachtige letters, op geschreven, die het gedenkteeken waarlijk niet verfraaien. Men meent, dat dit gedenkteeken zeer ten onrechte den naam draagt van kolom van Pompejus, dewijl het door Publius, prefect van Egypte, zou zijn opgericht ter eere van Diocletianus, bij gelegenheid der verovering van Alexandri?, 296 jaren na Christus' geboorte.
"De naald van Cleopatra is een obelisk van graniet van Syene. Zij is ongeveer 21 el hoog, de dikte van onderen is 2.28 el.
"Het paleis van den onderkoning te Alexandri?, dat aan de haven gelegen is, heeft een zeer fraai uitzicht op zee; het is half op turksche, half op europeesche wijze gemeubeleerd. Opmerkenswaardig zijn de fraai ingelegde vloeren, vooral in de groote ronde zaal, die zich in het midden van het paleis bevindt. Deze zaal heeft een balkon aan de zijde van de haven, waar de onderkoning dikwijls zit om een zeeluchtje te scheppen en waar Z. H. ons meermalen ontvangen heeft.
"De straten in Alexandri? zijn alle ongeplaveid en in het oudere gedeelte der stad nauw, zoo als in alle oostersche steden. De nieuwere gedeelten en het europeesche kwartier maken daarop uitzondering. Het groote plein op de plaats der consuls is ruim, en de huizen zijn luchtig en geheel europeesch. Het is het beste gedeelte der stad; men vindt daar al de groote hotels, die zeer goed zijn ingericht, en de consulaten van alle nati?n, waarvan sommige open trappen op het dak hebben, waar men ver in zee een uitzicht heeft en waarop des Zondags en op feestdagen de vlaggen der verschillende volken waaien.
"De huizen binnen de stad hebben meer het oostersche karakter, met verschillende uitstekken van fijn latwerk, dat er dikwijls schilderachtig uitziet.
"De bevolking en vooral de bazars geven aan den vreemdeling, die in Alexandri? aankomt, voor het eerst eene echt oostersche vertooning. De winkels in de bazars zijn alle klein, onafgesloten, zonder vensters of deuren. De kooplieden zitten op de gewone oostersche wijze met de beenen kruiselings onder zich gevouwen op den vloer, die even boven den beganen grond verheven is, rooken uit hunnen nargil? of chibouk, alles met groote kalmte, en geven zich niet de minste moeite om iets te verkoopen. Wil men iets koopen, dan moet men het hun met moeite afpersen. Men moet altijd bepaald naar het voorwerp vragen dat men koopen wil, want een Turk kan zich geen denkbeeld maken dat men iets zoude willen koopen, dat men niet volstrekt noodig heeft. Van ons flaneeren langs de winkels heeft hij niet het minste denkbeeld.
"Bij het bezoeken van de egyptische autoriteiten wordt men geheel op de turksche wijze ontvangen. Bij ons bezoek aan het hotel van den minister van marine en van den gouverneur der stad, die ons gezamenlijk ontvingen, stonden alle hunne dienaren aan den trap, en wij gingen langs dat talrijke personeel tot in eene groote zaal, waar beide heeren ons ontvingen en wij op den divan bij hen plaats namen.
"De zaal was met matjes belegd en zonder eenige andere meubels dan breede divans langs de wanden. Men bracht ons dadelijk chibouks met amberen mondstukken, waarvan vele met fraaie diamanten ringen omzet waren. De kop van de pijp wordt op een zilveren blad op den grond gelegd. De pijpen worden aangestoken gebracht en met eene sierlijke wending aan den mond gelegd, hetgeen met eene groote juistheid en handigheid geschiedt; daarbij wordt hete koffie zonder melk of suiker aangeboden in kleine fijn porceleinen kopjes, die in fraai gemonteerde bekertjes staan. Vervolgens wordt sorbet, een tweede pijp en een tweede kop koffie aangeboden, waarmede het bezoek dan meestal eindigt."
Het wordt echter tijd dat wij onze reis voortzetten, waartoe wij nu gebruik maken van den spoorweg, die van Alexandri? naar Ka?ro loopt. De trein vertrekt tweemaal daags naar laatstgenoemde plaats: des morgens te acht uur en des avonds te vijf. Met het gewone fluiten der lokomotief verlaat de trein het station en spoort langs de boorden van het meer Mareotis. Dit meer was vroeger, onder de heerschappij der Romeinen, bevaarbaar, en ontving zijn toevoer van water uit de rivier den Nijl. Zijne oevers waren bevolkt met welgestelde landlieden, die inzonderheid den wijnbouw beoefenden. Heden ten dage is Mareotis niets meer dan een moeras, verlaten van menschen en bedekt met een korst van zoutachtig schuim. De weg is in den beginne zeer eentonig: slechts hier en daar afgebroken door een dorp te midden van palmboschjes. Karavanen, aangevoerd door Egyptenaars in hunne bevallige kleeding, trekken den smallen weg langs van het spoor. Het eerste station is Kefr-Ayat, waar twintig minuten wordt stilgehouden. Van hier uit wordt de weg bekoorlijk. Onophoudelijk snelt men oasen en dorpen met schitterend witte huizen voorbij. Overal palmen, velden met suikkerriet, arbeiders, ruiters en kameeldrijvers met hunne lastdieren. Hoe jammer dat de menschen hier zoo traag zijn om te arbeiden, want de grond is bij uitstek vruchtbaar. Reeds te Kefr-Ayat wordt men lastig gevallen door eene menigte van bedelaars, die hunne nooit gewasschen handen naar u uitstrekken en u om bakshish vragen, en zelfs zoo driest zijn, dat zij den trein naloopen, al is deze ook in beweging. Zij klimmen op de wagens, steken hunne ontbloote armen door de opening waarin de lamp hangt, ontvangen eene kleinigheid, en springen dan met de behendigheid eener kat weder op den weg. Na eene reis van zes uren, ziet men Ka?ro voor zich liggen, terwijl de schaduw der drie groote pyramiden zich in reusachtige vormen over het zand der woestijn uitbreidt.
Ka?ro mag inderdaad stad der Duizend en een Nacht worden genoemd. Zij is de hoofdstad van Egypte, en het verblijf van den onderkoning. De stad is ongeveer anderhalf uur gaans lang, een uur gaans breed, en telt meer dan 350,000 inwoners Men kan zich geen denkbeeld maken van de drukte en de beweging die hier heerscht, vooral door den spoorweg en het kanaal van Suez. Duizende menschen gaan u in de meest verschillende kleeding voorbij. Muziek, zoowel egyptische als europeesche, klinkt u van alle kanten tegen. Ruim driehonderd moskee?n staan op hare pleinen, en meer dan twintigduizend ezels worden door hunne drijvers door de stad geleid. Ook zagen wij bepakte struisvogels, die als lastdieren door de nauwe straten renden. Ka?ro heeft drie voorsteden, Oud-Ka?ro, Boelak en Shoebra. In de beide eerstgemelden, die op zich zelve reeds groote steden kunnen genoemd worden, bevinden zich de fabrieken van den onderkoning.
"Een goed uur gaans van Ka?ro, te Matarich, vindt men de ru?nen van Heliopolis . Men houdt deze plaats voor het oude On, eene der hoofdsteden van Egypte, waar Jozef met Asnath, de dochter van Potifera, overste dier stad, huwde,
"Wij maakten ook eenige wandelingen in den omtrek, onder anderen naar het eiland Rhoda, dat tusschen Oud-Ka?ro en Giseh, dicht bij den linkeroever van den Nijl, ligt. De overlevering zegt, dat op deze plaats de egyptische prinses Mozes in zijn biezen mandje gevonden heeft. Op dit eiland, vol tuinen en lusthuizen, bevindt zich de merkwaardige Nilometer, waar men de hoogte van het water der egyptische rivier meten kan. Deze Nilometer bestaat uit eene achtzijdige zuil, die loodrecht ter hoogte van vijftig voet boven eenen met den Nijl in gemeenschap staanden gemetselden bak is opgericht, en waarop het peil staat ingebeiteld. Het water komt thans 8 1/4 voet hooger dan in vroegere tijden.
"Toen wij het uitstapje naar Giseh maakten, moesten wij den Nijl over. Maar gij kunt u geen denkbeeld maken van de heerlijke natuur, die hier heerscht. Hoewel wij in December zijn, groeien langs de oevers allerlei heerlijke planten en meest alle groenten, welke wij in den zomer eten. De boomen, en vooral de schoone kassie hangen vol bloemen en kransen. Het vlas bedekt met zijn zacht en liefelijk groen geheele velden, en de tarwe is zoo hoog als bij ons in Mei. Akkers vol erwten en boonen, en langs de oevers het suikerriet, ademen ons de liefelijkste geuren te gemoet. In de maand Maart zijn de velden wit om te oogsten, maar in het begin van April begint men eerst met het inzamelen der vruchten. Later wordt het zeer heet en het klimaat ongezond. Daarom is het dan ook voor een Europeaan niet goed in den zomertijd naar Egypte te reizen, wijl de drukkende hitte en de gloeiende winden niet alleen koortsen, maar zelfs de pest doen ontstaan, die voor eenige jaren in Ka?ro ruim 80,000 menschen ten grave sleepte.
"Te Giseh vindt men de piramiden van Cheops, Chephren en Mykerina. De piramide van Cheops, die ongeveer 460 rijnlandsche voeten hoog is, vergunt u een blik te slaan over het geheele Nijldal tot ver in Opper-Egypte. Westwaarts ziet men de kale bergen van de lybische woestijn met hare roode zandvlakte. Oostwaarts heeft men het arabische gebergte, en aan den voet Ka?ro, met zijne torens en minarets. Langs den Nijl liggen eene menigte dorpen, en duidelijk zagen wij de puinhoopen der oude koningsstad Memphis. De menschen, welke beneden ons waren, geleken niet grooter te zijn dan mieren."
Van Ka?ro, of liever van hare voorstad Boulak, welke aan gene zijde van den Nijl ligt, vertrekt men met de spoor naar Suez. De weg gaat dwars door de woestijn en telt slechts drie stations. Belangrijke kunstwerken komen er niet voor, want er worden weinig landen gevonden zoo gemakkelijk voor den aanleg van spoorwegen als Egypte. De lengte van den geheelen spoorweg is honderd-zes-en-dertig nederlandsche mijlen. De stoelen der spoorstaven zijn van gegoten ijzer, eene soort van ijzeren potten, die omgekeerd onmiddellijk op de baan worden gelegd. De arbeid tot het leggen dezer potten geschiedt door een los raam, dat voorzien is van lichte, van plaatijzer gemaakte vormen, en dat telkens vooruit gelegd wordt, waardoor de zandheuveltjes gevormd worden, waarop de stoelen juist passen. De spoorstaven worden met wiggen op de stoelen vastgemaakt, en de stoelen zijn met ijzeren staven aan elkander bevestigd, ten einde de evenwijdigheid van den weg te bewaren. De arbeid tot het leggen van het spoor gaat zeer geregeld en is zeer doelmatig. Hout wordt er aan dezen spoorweg niet gebruikt. Aan eene bekleeding van de baan door graszoden of andere begroeiing kan voor het grootste deel der lengte niet worden gedacht, en er moeten andere middelen aangewend worden om de verstuivingen te voorkomen.
Eene reis per spoor, vooral als zij een halven dag duurt, is in deze eeuw, waarin men zich nauwelijks tijd gunt om adem te halen, voor den reiziger zeer vervelend. Dit is ook het geval op den weg van Ka?ro naar Suez, die voor het grootste gedeelte niets aanbiedt dan hemel en zand. Hoe meer men echter de stad nadert, des te afwisselender wordt het tooneel. Vooral het gebergte Awebet, dat zuidwaarts van het tweede station zich verheft, brengt bij den passagier aangename indrukken te weeg. Wanneer men dit gebergte voorbij gestoomd is, ziet men diep in het zuiden het gebergte Attakah, welks bijna loodrechte wanden door de golven der Roode zee bespoeld worden. Heeft men deze bergen in het gezicht, dan kromt zich de weg, die eerst oostwaarts liep, naar het zuiden en spoedig ziet men de haven van Suez voor zich liggen.
Voor dat wij echter de stad binnentreden, achten wij het noodig den lezer met den man bekend te maken, wiens naam in de laatste jaren aan dien van Suez en het kanaal zoo nauw verbonden is. Wij bedoelen den heer Ferdinand de Lesseps . Deze onvermoeide ontwerper en bevorderaar van de doorgraving der landengte van Suez werd in 1805 te Versailles geboren. In 1825 betrad hij de diplomatieke loopbaan, als attach? bij het fransche consulaat-generaal te Lissabon. De minister de la Ferronays bezigde hem in 1827 en 1828 bij de afdeeling handel van het ministerie van buitenlandsche zaken, en benoemde hem den 12 October van het laatstgenoemde jaar tot consul-leerling en later tot attach? bij het consulaat-generaal te Tunis. Eenige maanden na de verovering van Algiers droeg de maarschalk Clauzel hem eene zending op, die in verband stond met eene poging om de provincie Constantine tot eene vreedzame onderwerping te bewegen. In 1831 begaf hij zich voor de eerste maal naar Egypte, waar hij verscheidene jaren bij het consulaat werkzaam was en aanhoudend in rang steeg. Van Ka?ro moest hij zich meermalen naar Alexandri? begeven, om daar voor den franschen consul-generaal op te treden. Dit was ook het geval gedurende de vreeselijke pest, die Alexandri? in 1834 en 1835 teisterde en bijna het derde gedeelte der bevolking wegrukte. Uit aanmerking van de zelfopoffering waarmede de Lesseps bij die gelegenheid de europeesche kooplieden ten dienst had gestaan, schonk Lodewijk Philips hem het kruis van het legioen van eer. In 1836 moest hij, gedurende de gewichtige staatkundige gebeurtenissen, den post van consul-generaal en van politiek agent waarnemen. Hij maakte van de bezetting van Syri? door Ibrahim-pasja gebruik om meer uitbreiding te geven aan het recht van bescherming over de Katholieken in den Levant, waarop Frankrijk aanspraak maakte, en hield zich tegelijkertijd bezig met pogingen om eene betere verstandhouding tusschen den Sultan en Mehemed-Ali tot stand te brengen.
Suez en het kanaal.
De vroeger zoo onbeduidende haven neemt tegenwoordig elken dag in belangrijkheid toe; het is een vreemd en tevens verblijdend gezicht, al die verschillende booten, barken en groote schepen over de Roode zee de golf van Suez te zien naderen. Oorlogs- en koopvaardijschepen zijn, zelfs op 3000 ellen van de kust, in volkomen zekerheid. Visschersbooten en kustvaarders der Roode zee, welke nog geheel den bouw en het voorkomen der oude galeien hebben, vertoonen hunne zonderlinge vormen nevens die der hedendaagsche schepen en stoombooten. De haven wordt ten westen en ten oosten begrensd door de aziatische en afrikaansche bergketenen. De schoonheid van het klimaat de prachtige kleuren van lucht en zee, de handelsbeweging en de verscheidenheid der kleederdrachten, dit alles werkt samen, om aan de stad en de haven een belangwekkend voorkomen te geven. De nauwe gangen en de armoedige hutten verdwijnen gaandeweg en maken plaats voor nette huizen, goed ingerichte hotels en aanzienlijke woningen. Alles duidt aan dat Suez eene belangrijke toekomst te gemoet gaat: en inderdaad kan men zeggen dat er aan den ingang der woestijn eene nieuwe stad wordt gebouwd, welke niet alleen twee werelddeelen aaneensluiten, maar ook verschillende volkeren, door verschillende belangen gedreven, aan elkander verbinden zal.
E?n ding echter ontbreekt aan Suez, dat haar tot nog toe weerhoudt eene aanzienlijke stad te worden. Er is namelijk geen drinkbaar water. In geheel Suez en in den omtrek vindt men geen enkelen boom, geen enkel struikgewas, geen enkele bloem, zelfs geen grasscheutje, hoe gering ook. Er zijn menschen in de stad, die niet eens weten wat een bosch is, en die zich zelfs niet kunnen voorstellen dat in andere landen de velden met een groen tapijt bekleed zijn. Honderden bewoners hebben nooit een boom gezien; de oorzaak van deze treurige dorheid ligt in het bijna volkomen gemis van regen, die hier eene ware zeldzaamheid is. De inwoners moesten vroeger hun drinkwater uit twee verschillende werelddeelen halen: hetzij uit Syri?, aan den ingang der woestijn, op drie uren afstands van de stad, uit de zoogenaamde putten van Mozes; of uit Ka?ro, van waar het in lederen zakken op de markt tegen hoogen prijs verkocht werd. Die lederen zakken werden op zeer eenvoudige wijze tot gebruik geschikt gemaakt. Men slachtte eene geit, droogde de huid vier-en-twintig uren in de zon, naaide alle openingen dicht, behalve die van den hals, en gebruikte ze zoo als waterflesch. De spoorweg tusschen Ka?ro en Suez heeft echter hierin eene groote verbetering gebracht: eenige malen in de week vertrekt thans een afzonderlijke watertrein naar Suez, waar de prijs van een gewone kan Nijlwater gelijk staat met dien van een flesch wijn.
Doch alzoo zal het niet lang blijven. Men heeft een zoetwater-kanaal gegraven, dat reeds tot op korten afstand van de stad genaderd is. Dan zullen niet alleen menschen en dieren verkwikt worden, maar Suez en de geheele omstreek zullen een gansch ander voorkomen verkrijgen. Boschjes en tuinen zullen worden aangelegd en binnen weinige jaren zal Suez misschien Ka?ro in schoonheid en groote overtreffen.
Dit zijn reeds de eerste vruchten van het grootsche werk van den heer de Lesseps. Moge hij nog lang genoeg leven om den vollen oogst te aanschouwen, die gewis volgen zal.
Merkwaardige gebouwen treft men uit den aard der zaak in Suez niet aan. Het eenige wat men daar den reiziger toont, is de plaats van het oude Clisma, waar nog overblijfselen van eene kade worden gevonden, en waar men u de kamer wijst, in welke Napoleon, toen hij zich in December 1798 te Suez bevond, gewoond heeft.
Geen reiziger, die Suez bezoekt, verzuimt de gelegenheid om een tochtje over de Roode Zee te maken en een bezoek te brengen aan de bronnen, welke nog steeds naar Mozes worden genoemd. Reeds de oevers der Roode zee zijn voor den Westerling zeer merkwaardig. Men vindt aan het strand de schoonste en fraaiste schelpen, welke voor iederen deskundige groote waarde hebben. De beminnaar van zeldzame natuurschoonheden richte zijne schreden naar de oevers van de Roode zee en late zich in een bootje op hare golven wiegelen. Nergens is het water helderder dan daar. Zelfs op een diepte van dertig vademen kan men duidelijk de kiezelsteentjes en het zuivere witte zand ontdekken. Wel vindt men er geene klompen goud, geene paarlen of andere kostbare zaken, welke men in de diepte der zee?n vermoedt, maar daarentegen de schoonste voorwerpen, die de natuur oplevert. Geheele bosschen van gele en roode koralen, die hare schitterende takken wijd en zijd uitbreiden en aan het water een eigenaardigen tint geven, rijzen uit den schoot der zee op.
Ten einde de reis naar de overzijde der zee gemakkelijk te maken en den reiziger in de gelegenheid te stellen Hin-Moesa te bezichtigen, is er een geregelde stoombootdienst geopend. Men betreedt dan de kust van Azi?, en rijdt te paard naar de woning van den franschen consul de Goutin, die daar ter plaatse een zomerhuis gebouwd heeft. Ain-Moesa, aan welke de overlevering den naam van putten van Mozes gegeven heeft, is een liefelijk plekje te midden der woestijn. Hier groeien, aan den voet eens heuvels, verscheidene palmen, in wier nabijheid zich zeven bronnen of vijvers bevinden. De meesten zijn echter uitgedroogd, ??n levert nog slechts drinkbaar water. De heer de Goutin heeft hier een kleinen tuin met bloemen en groenten aangelegd, waarvan het onderhoud hem echter veel geld kost. De eigenaar van dit zomerverblijf heeft veel te lijden van de zwervende Bedoe?nen, die soms des nachts het huis binnendringen en alles medenemen wat hun aanstaat.
Suez is ook nog bekend wegens de eigenaardige inrichting der dusgenaamde turksche baden. Zulk een bad wordt, zooals de heer Conrad verhaalt, op de volgende wijze gebruikt. Nadat men een groot vertrek, aan de eene zijde met een breeden divan voorzien, is binnengetreden, worden de schoenen of laarzen uitgedaan, en een paar houten schoenen of blokken aangebracht. V??r dat men die aantrekt, stapt men van den divan, en kleedt men zich uit. Het goed wordt nu, door een der bedienden in een doek gewikkeld, nedergelegd. Uitgekleed zijnde, krijgt men een doek om de lendenen, een tweeden om den hals, en nog een gekleurden doek als shawl. Dan worden de houten blokken aangedaan, en door een bediende geleid, gaat men door eenige smalle gangen naar een ander groot koepelvormig vertrek waar men eenige oogenblikken vertoeft. Daarna begeeft men zich naar een derde vertrek, mede koepelvormig, waar in het midden eene groote steenen badkuip staat, gevuld met warm water. De vloer van dit vertrek is van steen. Naast de kuip wordt nu een groot kleed gespreid, waarop men gaat liggen, onder het hoofd een natten doek hebbende.
Men ligt op den rug, en nu worden de armen en beenen heen en weder gebogen en gerukt, dat zij kraken. Borst en ledematen worden daardoor ontspannen, en dan wordt het geheele lichaam met een ruigen handschoen met warm water gewreven. Nadat dit gedaan is, komt men in het tweede vertrek terug, alwaar men in een bad van lauw water stapt en ongeveer tien minuten daarin blijft. Daaruit komende, gaat men in een afzonderlijk hokje op een steenen paal zitten, en wordt nu nog eens van boven tot onderen met zeep ingewreven en afgeschrobd. Eindelijk wordt men met bakjes warm en bijna koud water weder afgespoeld, en daarmede is de operatie afgeloopen.
Nu krijgt men een schoonen drogen doek om de lendenen, en een anderen als shawl, mitgaders een witten tulband op het hoofd. Daarna gaat men terug naar de eerste zaal, om op den divan te liggen en op te drogen. In dien tusschentijd komt er een jongen, om de voetzolen met een ruwen steen af te wrijven: eene ondragelijke bewerking, die alleen door Turken is uit te staan. Dan worden koffie en pijpen aangeboden, en blijft men een goed half uur uitrusten, wat ook inderdaad hoog noodig is. De geheele badkuur duurt bijna twee uren. Zij is hier te lande, waar men meestal niet veel uitvoert, eene gewichtige bezigheid.
Naar onze schatting heeft dus een turksch bad niets aanlokkelijks; men komt met geknakte ledematen en een afgescheurd vel, en dikwijls nog met springend gedierte, te huis.
Wie de stichter van Suez geweest is, schijnt niet bekend te zijn. Hij, die het eerst op de gedachte is gekomen, om zich op deze plek te vestigen, was zeker een handelaar, die voordeel wilde trekken van het vervoer der goederen, welke van Mekka en Aden uit Arabi? naar Egypte moesten verzonden worden. Hoe onherbergzaam het oord ook was, waar zich deze eerste handelaar nederzette, toch heeft hij de noodzakelijkheid en de profijtelijkheid van de vestiging op zulk een punt goed ingezien. En hij bedroog zich niet, want Suez is het naaste station van de Roode zee tot Ka?ro, en de handel van die plaats langs de Roode zee zou niet kunnen bestaan, zonder dat men te Suez eene nederzetting had; aan deze noodzakelijkheid is de stad ook alleen haar behoud verschuldigd.
Wanneer men tegenwoordig van Suez spreekt, dan voegt men er gewoonlijk het kanaal in zijne gedachten bij. Inderdaad, Suez en het kanaal behooren even goed bij elkander als Konstantinopel en het serail, Rome en de Paus. Scheidt men dezen van elkander, dan ontstaat er eene leegte, welke door iets anders moet aangevuld worden. Maar nu Suez een kanaal heeft, willen wij de geschiedenis van dat kanaal onderzoeken, de eerste ontwerpen mededeelen, en dan de verschillende oordeelvellingen over die reusachtige onderneming aan onze lezers bekend maken.
De eerste ontwerpen van het kanaal.
Het denkbeeld van een kanaal naar Suez klimt tot de hoogste oudheid op. Reeds sinds overoude tijden bestond er een kanaal, dat zijnen aanvang nam even boven Bubaste aan den Nijl en zijne uitmonding had in de Roode zee. Dit kanaal ondernomen door Necho, zoon van Psammetichus, die van het jaar 616 tot 600 voor de christelijke jaartelling regeerde, en voortgezet door Darius, zoon van Hystaspes, werd door Ptolomeus II verbeterd en voltooid.
De romeinsche Keizers deden aan dit kanaal aanzienlijke werken en verbeteringen uitvoeren; maar de Khaliefen, die het kanaal eerst goed onderhielden, lieten het later geheel verwaarloozen; naar het schijnt, hield de scheepvaart op dat kanaal op tusschen de jaren 762 en 767 van onze jaartelling.
Dat de vroegere kanaalontwerpers er niet op bedacht waren, om eene doorgraving van de landengte in de richting van Port-Sa?d, dat is eene verbinding van de Roode zee met de Middellandsche zee, te bewerkstelligen, kunnen wij hun niet kwalijk nemen, daar Egypte alleen handelsbetrekkingen met Arabi? had, en zelfs de beginselen van eenen transito-handel tusschen de Middellandsche en Roode zee?n nog niet bestonden.
De Farao's en de perzische Koningen waren er dan ook alleen op bedacht, den uitvoer der voortbrengselen van Egypte naar de Roode zee gemakkelijk te maken; en ter bereiking van dit doel, brachten zij de Nijlvallei in gemeenschap met den Arabischen zeeboezem, door eene afleiding van den Pelusischen tak, waarvan de wateren door de vallei Toumilat naar het meer Timsah afvloeiden.
Add to tbrJar First Page Next Page