bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Suez De Aarde en haar Volken 1865 by Anonymous

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 167 lines and 22848 words, and 4 pages

De Farao's en de perzische Koningen waren er dan ook alleen op bedacht, den uitvoer der voortbrengselen van Egypte naar de Roode zee gemakkelijk te maken; en ter bereiking van dit doel, brachten zij de Nijlvallei in gemeenschap met den Arabischen zeeboezem, door eene afleiding van den Pelusischen tak, waarvan de wateren door de vallei Toumilat naar het meer Timsah afvloeiden.

De Ptolome?n konden er niet aan denken eene rechtstreeksche doorsnijding van de landengte te ondernemen: zij zouden bovendien evenzeer verplicht zijn geweest een zijtak naar de Nijlvallei te maken. Zij voldeden volkomen en met veel minder kosten, aan de handelsbehoeften van hunnen tijd, door het kanaal der Farao's te herstellen en te verruimen.

Onder de romeinsche Keizers waren de behoeften ongeveer dezelfde; maar de verzanding van den Pelusischen tak van den Nijl, en de meerdere diepgang der schepen bemoeilijkten de scheepvaart tusschen Bubaste en de Erythreesche, dat is de Roode zee; dit maakte de verdieping van het kanaal noodzakelijk; het voedingspunt moest ook hoogerop genomen worden, aan den top van de Delta, waar thans Ka?ro ligt.

Naar men zegt zou bij de verovering van Egypte door de Arabieren, Amroe, de bevelhebber onder Omar, het denkbeeld hebben opgevat, de beide zee?n te vereenigen door een kanaal van Suez naar Pelusium, dat door het water van den Nijl zou worden gevoed; maar Omar zou zich daartegen hebben verzet. Dit is echter zeer onzeker; wel blijkt dat Amroe het kanaal der Caesars heeft doen herstellen. De Khalif Abou-Jafar-el Manzor, 754-775 na de christelijke jaartelling, deed het echter weder dichten, om het hoofd der opstandelingen, Mohammed-Ben-Aby-Thaleb, in zijne bewegingen te belemmeren, en Mekka en Medina uit te hongeren.

Sultan Selim II , zoon van Soliman den Groote, kwam op het vroegere denkbeeld der Farao's terug. Toen hij zijnen beroemden vader opvolgde, had hij het geluk in den groot-vizier Mohammed-Sokolli iemand van veel verlichting, geestkracht en staatkundige kennis te vinden. Sokolli dacht steeds aan het bevorderen van de welvaart van het ottomannische rijk. Zijn geest was zijn eeuw verre vooruit, voornamelijk op het gebied van de wetenschap der staathuishoudkunde. Hij zag den rijkdom eens volks in den landbouw, den handel en de scheepvaart, en wilde door de nijverheid van Konstantinopel datgene maken, waartoe de natuur het door zijne ligging had bestemd: het groote entrepot van Azi?, Europa en Afrika.

Tot aanbeveling van zijne plannen omtrent Suez, wees hij op de noodzakelijkheid, om in voorkomende gevallen ten spoedigste militaire macht naar de kusten van Arabi? te kunnen brengen, die door oproerige bevolkingen werden bewoond. Hij wilde daartoe door de doorgraving van de landengte van Suez aan de turksche vloten eene vrije doorvaart van de Middellandsche naar de Roode zee verschaffen. Een algemeene opstand in Arabi? verhinderde evenwel ook de uitvoering van dit voornemen.

Twee onlangs ontdekte stukken laten omtrent de plannen van Sultan Moerad geen twijfel hoegenaamd over. Het zijn twee brieven van Jacques Savarie, heer van Lancosme, fransch gezant bij de Porte van wege de Ligue. Uit deze brieven, in het britsch museum te Londen bewaard, blijkt, dat men, in 1586, voor de doorgraving van de landengte van Suez 100,000 menschen, 40,000 ezels en 12,000 kameelen wilde bezigen; het hooge bedrag der kosten was, volgens den gezant, de eenige reden waarom van dit voornemen werd afgezien.

Eenige jaren later werd door den beroemden aardrijkskundige d'Anville verzekerd, dat hij te Parijs een turksch gezant had ontmoet, die beweerde door den Sultan naar Egypte te zijn gezonden om te onderzoeken of het kanaal uitvoerbaar was.

De verovering van Egypte door de Franschen deed het vraagstuk van het kanaal van Suez op nieuw herleven. Het ontging den doordringenden blik van Napoleon I niet. Nauwelijks was deze in Egypte aangekomen, of hij begaf zich naar Suez, om persoonlijk het terrein te onderzoeken en het werk der Farao's, zoo mogelijk, weder aan te vangen. In December 1798 vertrok hij van Ka?ro naar Suez, vergezeld van Berthier, Caffarelli, Gantheaume, Monge, Berthollet, Costaz en anderen; hij was de eerste, die ten noorden van Suez de overblijfselen hervond van het oude kanaal. Door de vallei Toumilat naar Ka?ro terugkeerende, bezocht hij bij Bulbe?s het andere uiteinde van het kanaal der Farao's.

De beroemde Laplace en de groote wiskundige Fouguier twijfelden reeds aan deze uitkomst; de latere onderzoekingen hebben den toen beganen misslag aan het licht gebracht, zoodat het thans buiten tegenspraak is, dat de stand der beide zee?n genoegzaam gelijk kan worden gerekend. In de memorie van L?pere bleef echter het denkbeeld eener dadelijke gemeenschap tusschen Suez en Pelusium niet onvermeld. Hij schijnt zelfs geneigd aan te nemen, dat dit kanaal geschikt kon zijn voor de groote scheepvaart, maar hij werd door twee redenen daarvan teruggehouden. Vooreerst dacht hij, dat de moeilijkheden om eene veilige reede te Suez te verkrijgen onoverkomelijk waren; en ten andere stelde hij, naar aanleiding van eenige weinige afdoende opmerkingen van den generaal Andreossy, dat de onmogelijkheid om te Pelusium eene haven te maken, volkomen bewezen was.

Het kanaal van Suez naar Pelusium, zuidoostwaarts gelegen van Port-Sa?d, werd evenwel als eene hersenschim aangemerkt, terwijl er ook aan het andere ontwerp niet verder gedacht werd. Toen echter de scheepvaart en de handel zich steeds meer ontwikkelden, moest zich de noodzakelijkheid aan eene verkorte gemeenschap levendig doen gevoelen. Wel was er sinds de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop eene betere gemeenschap tusschen Europa en Indi? tot stand gebracht, maar in deze eeuw van stoom en telegrafen, kwam de reis om de Kaap de Goede Hoop menigeen veel te langzaam voor; en Engeland, dat als voorname zeemogendheid een overwegend belang had bij die verkorte verbinding, is dan ook de eerste geweest, die de zoogenaamde overlandmail, met gebruikmaking van stoombooten als anderszins, heeft in het leven geroepen.

Maar de tegenwoordige tijd eischt nog meer. Men verlangt niet alleen een sneller vervoer van personen en brieven naar Indi? en terug, maar ook voor goederen, ter bevordering van een spoediger handelsverkeer. En dit kan alleen geschieden door een groot zeekanaal, bevaarbaar voor schepen van het grootste charter, gemakkelijk van doortocht, altijd open, altijd veilig, zoo als het voor de tegenwoordige betrekkingen tusschen Europa en Indi? gevorderd wordt.

Te midden van ver strekkende plannen, die de verheffing van Egypte ten doel hadden, dacht Mehemed-Ali, de grondlegger der tegenwoordige dynastie in Egypte, van tijd tot tijd wel aan het kanaal van Suez; maar dewijl de voorstellen, die hem gedaan werden, altijd alleen gewaagden van eene vereeniging van den Nijl met de Roode zee, keurde hij ze om ernstige politieke redenen steeds af, daar hij de gelegenheid niet wilde openen, om met oorlogsschepen tot in het hart van Egypte door te dringen.

In dezen toestand bleef de zaak tot in 1840, toen het vraagstuk weder op nieuw aller aandacht trok. In het eerst wilde men echter niets weten van eene vereeniging der beide zee?n, omdat men nog altijd in de meening verkeerde, dat de Roode zee veel hooger lag dan de Middellandsche: eene dwaling, die echter omstreeks het jaar 1847 geheel werd opgeheven door de heeren Bourdaloue en Talobot, die het gewichtig feit in het licht stelden dat de stand der beide zee?n, zooals reeds hierboven is aangemerkt, nagenoeg gelijk is.

In 1854 kwam op eene reis van Z.H. Mahomed Sa?d, met den heer Ferdinand de Lesseps door de lybische woestijn gedaan, de doorgraving der landengte op nieuw ter sprake; en door ondersteuning der fransche regeering verkreeg de Lesseps in November 1854 de acte van concessie. Nu werd er eene internationale commissie benoemd om een bepaald onderzoek te doen naar de verschillende ontwerpen van doorgraving. Het zou ons te ver voeren, indien wij de verschillende ontwerpen in al hunne bijzonderheden mededeelden. Voor het oogenblik zij het genoeg, dat de internationale commissie, bestaande uit beroemde ingenieurs en zeevaartkundigen van onderscheidene nati?n, op den 30 October 1855 voor het eerst te Parijs te zamen kwam, onder voorzitterschap van den heer Ferdinand de Lesseps, en dat alstoen tot de doorgraving werd besloten van Suez naar Port-Sa?d, gelijk wij deze op blz. 77 in het Panorama van de landengte aanschouwelijk hebben voorgesteld; de kosten van het werk werden op ongeveer vijf en negentig millioen guldens geraamd, welke raming later echter zeer aanzienlijk werd gewijzigd.

De heer F.W. Conrad, aan wiens reisverhaal wij vele belangrijke bijzonderheden te danken hebben, deelt ons ook nog de vertaling mede van den firman van concessie en de voorwaarden voor het maken en gebruiken van het groote zeekanaal door de landengte van Suez, zooals zij door Mahomed-Sa?d-Pasja, Onderkoning van Egypte, op 5 Januari 1856 te Alexandri? werd gegeven. Uit dezen firman blijkt o.a., dat er zal overgegaan worden tot het maken:

"Van een zeekanaal, geschikt voor de groote scheepvaart tusschen Suez aan de Roode zee en de golf van Pelusium in de Middellandsche zee; van een besproeiings-kanaal, mede geschikt voor de scheepvaart op den Nijl, ter verbinding van dien stroom met bovenvermeld zeekanaal; van twee besproeiings- en voedingstakken, van het zoo even vermeld kanaal afgeleid, die het water in de beide richtingen van Suez en Pelusium afvoeren.

"De uit te voeren werken moeten binnen zes jaren voltooid zijn, behoudens onvoorziene verhinderingen en vertragingen.

"Overeenkomstig dit programma, moet het werk aanvangen aan de haven zelve van Suez; het kanaal moet van de kom der Bittere Meren en van het meer Timsah gebruik maken, en in de Middellandsche zee op eenig punt van de golf van Pelusium uitkomen: welk punt nader zal worden aangewezen in de ontwerpen, die door de ingenieurs van de maatschappij voor goed zullen worden vastgesteld.

"Het besproeiings-kanaal, voor de riviervaart ingericht volgens de bepalingen van het straks vermeld programma, moet zijnen aanvang nemen in de nabijheid van Ka?ro, de vallei Toumilat volgen, en uitmonden in het groote zeekanaal in het meer Timsah.

"De afleidingen uit voornoemd kanaal moeten plaats hebben boven de uitmonding in het meer Timsah; van daar geleid worden, de eene naar Suez en de andere naar Pelusium, evenwijdig aan het groote scheepvaartkanaal.

"Het meer Timsah moet hierdoor veranderen in eene haven, geschikt om schepen te ontvangen van de grootste tonnemaat."

Het spreekt van zelf, dat sinds het oogenblik, dat er van eene doorgraving der landengte van Suez en de werkzaamheden der internationale commissie onder bestuur van den heer de Lesseps sprake was, dit vraagstuk vele gemoederen in beweging bracht, en alle min of meer belanghebbenden, ingenieurs, aardrijkskundigen, handelaars en zeevaartkundigen, uitlokte om hierover hun gevoelen uit te brengen. Het spreekt ook van zelf, dat de politiek bij die doorgraving niet zweeg. Engeland was er van den beginne af zeer tegen, en is dit nog, omdat Engeland niet alleen den franschen invloed in het Oosten vreest, maar ook niet gaarne ziet dat Frankrijk uit zijne zuidelijke zeehavens, Marseille en Toulon, langs den korteren weg door het kanaal, bij elke gunstige gelegenheid zijne schepen, troepen als anderszins naar Indi? kan overbrengen. Ook vreest Engeland voor eene fransche kolonie op de landengte, voor welke vrees alleszins grond bestaat. Doch wij willen ons voor het oogenblik niet op de glibberige baan der politiek begeven, en liever eens nagaan wat er uit een handelsoogpunt over de doorgraving der landengte is gezegd geworden.

Wat Nederland betreft, de regeering heeft reeds, krachtens koninklijk besluit van 10 Juli 1856, de aandacht van den handel en de reederijen in Nederland gevestigd op de voorgenomen doorgraving, waarvan "op den algemeenen wereldhandel zeer groote invloed is te wachten," en eene commissie benoemd, die naar deze zaak onderzoek moest doen. Dat dit onderzoek gunstig is geweest voor de doorgraving, blijkt uit het verslag en rapport van een der leden dier commissie, den meergemelden hoofdingenieur F.W. Conrad.

Wij zullen thans onzen lezers eenige verschillende beschouwingen over de doorgraving mededeelen, eene soort van kritiek en antikritiek, welke niet van belang ontbloot is.

De waarheid dezer feiten heeft de laatste verdediger van den heer de Lesseps, de heer Barth?lemy St. Hilaire, ook ingezien, en daarom voorgesteld, om in de Roode zee stoombooten te gebruiken, die de groote zeilschepen, naar gelang van het saizoen, van Moka naar Suez zullen sleepen. Dit zal echter nieuwe kosten veroorzaken, waartoe de handel niet licht zal overgaan.

Wij komen dus tot het besluit: 1?. dat zeilschepen uit de atlantische, britsche en amerikaansche havens, die naar Indi? varen, geen gebruik zullen maken van het Suez-kanaal, omdat de vaart naar Alexandri? acht dagen langer duurt dan die langs de Kaap; 2?. dat de weg, wegens den kanaaltol te duur is, waarbij nog komen de kosten voor paarden, kameelen en machines, welke noodig zijn om de schepen door het kanaal te sleepen; 3?. dat zeilschepen van Bombay uit en uit alle havens ten oosten van Point de Galle hunne terugreis niet door het Suezkanaal zullen nemen, indien zij namelijk bestemd zijn naar een atlantische haven, omdat de weg door het kanaal, door het gebruik maken van sleepbooten en den kanaaltol te duur moet zijn; 4?. dat alle schepen van den australischen en chineeschen handel, die de atlantische havens verlaten, of naar de atlantische havens terugkeeren, in geen seizoen hunne reis, door het Suezkanaal te volgen, kunnen bespoedigen; 5?. dat het kanaal de reis naar en van Indi? met niet al te groote stoombooten in ieder geval verkort; 6?. dat ook het kanaal de vaart naar Indi? voor zeilschepen der Middellandsche zeekusten korter en goedkooper maakt. Dus volgt hier wederom uit dat het Suez-kanaal slechts van belang is voor die handelsplaatsen, welke aan de kusten der Middellandsche zee gelegen zijn, terwijl de wereldhandel altijd langs den Oceaan zal moeten gedreven worden, omdat stoombooten voor den handel in het groot niet toereikend en ge?igend zijn.

Uit deze en dergelijke beschouwingen, die op feiten berusten en door bekwame zeevaartkundigen gedeeld worden, blijkt derhalve dat het Suez-kanaal niet beantwoord aan de voorstelling, welke men daarvan gevormd heeft, en dat de aandeelhouders zeker zulke hooge rente niet zullen genieten, als de heer de Lesseps hun voorgespiegeld heeft. Vooral zal dit laatste bewaarheid worden, als het bij ondervinding zal blijken dat de groote zeilschepen veel liever eenen omweg verkiezen, die hen toch altijd spoediger naar hun doel brengt, dan een weg door het Suez-kanaal, waaraan buitendien nog zoovele kosten zijn verbonden.

Nog ??ne opmerking. Toen eene rechtstreeksche stoombootdienst tusschen Engeland en Australi? tot stand kwam, werd de weg door het Suez-kanaal weder ter sprake gebracht, en meenden sommigen dat de stoombootdienst, zoo zij van het kanaal gebruik maakte, hierbij veel winnen zou. Men berekende dat de absolute afstand van Landsend naar Port-Philipp, via de Kaap, bedroeg 11819 zeemijlen ; via Kings-George Land, Diego Garcia, Galle tot Suez, 10348 mijlen: derhalve dat de tweede weg slechts ongeveer 1500 mijlen korter was, en dat de stoombooten, zoo men den spoorweg van Suez naar Alexandri? gebruikte, hare passagiers en brieven binnen vijf-en-veertig dagen naar Engeland konden overbrengen. Andere stoombooten, zooals de Great-Eastern, kunnen echter Port-Philipp in drie- tot zevenendertig dagen bereiken. Nu hebben de verdedigers van het Suez-kanaal de vraag gedaan: waarom de Great-Eastern niet even zoo goed als andere stoombooten van den nieuwen zeeweg gebruik maken kan? Het antwoord is niet moeielijk. Vooreerst moeten alle stoombooten onderweg bij Point de-Galle en Alexandri? kolen innemen, terwijl de Great-Eastern zijne steenkolen voor de heen- en terugreis aan boord heeft. Ten anderen, omdat het Suezkanaal wordt ingericht voor schepen van 11-1500 ton, en niet geschikt is voor schepen van 2700 ton, zooals de Great-Eastern. Ten derde omdat het kanaal slechts acht ned. ellen diepgang heeft, hetgeen ongeveer de helft is van 't geen de Great-Eastern behoeft;--en eindelijk omdat groote stoombooten, vooral van het kaliber van de Great-Eastern, elkander niet in het kanaal kunnen passeeren.

Ziehier eenige kritische beschouwingen over het Suezkanaal, welke wij nog met een groot aantal zouden kunnen vermeerderen:--onder anderen met de opmerking dat de vaart door de Roode zee, wegens hare ondragelijke hitte, voor de gezondheid zeer nadeelig is, en sterfgevallen op de stoompaketten veelvuldig zijn; de bengaalsche matrozen schuwen de Roode zee als de pest, en laten zich hoogst zelden tweemaal achtereen voor die vaart aanwerven, zoodat ?n handgeld ?n loon zeer duur zijn.--Maar uit een en ander hebben onze lezers reeds genoeg kunnen opmaken wat er voor en tegen de doorgraving van Suez te zeggen valt. Dat Frankrijk, Itali?, Rusland, Turkije, Spanje en nog anderen v??r de doorgraving zijn, en met klimmende verwachting de voltooiing van dat reuzenwerk te gemoet zien, kunnen wij gereedelijk billijken, zoowel uit hunne politieke als handelsbelangen; maar wij voor ons scharen ons aan de zijde van hen, die volhouden dat de Oceaan de drager van den wereldhandel moet blijven, en de weg door het Suez-kanaal alleen voor kleinere schepen, met geringere vrachten, voor stoombooten en pakketdienst, voor kustvaarders enz. eenig voordeel kan afwerpen: een voordeel, waarvan de onderneming zelve zeker de minste winst zal wegdragen.

Thans zullen wij eens zien hoe het met den tegenwoordigen stand van het kanaal is.

De tegenwoordige toestand van het kanaal.

Zagazig kan niet meer genoemd worden dan een dorp, en is gelijk alle egyptische dorpen een tamelijk onregelmatige verzameling van hutten, uit gedroogde klei gebouwd. Van verre gezien, heeft het geheel wel iets van de woningen der bevers, zooals men die veelvuldig in Amerika aantreft. Toch is Zagazig gedurende de laatste jaren zeer verbeterd; vooral aan de zijde van het zoetwater-kanaal vindt men goede huizen, uit groote steenklompen vrij ruw samengesteld, en eene stevig gebouwde brug. Men treedt Zagazig binnen door eene gewelfde poort zonder deuren; maar daar er in het stadje niets merkwaardigs te zien is, haast men zich om het kanaal te bereiken, waar eene boot en verscheidene barken gereed liggen, die de reizigers verder zullen brengen. Ofschoon deze booten en barken volstrekt niets gemeens hebben, wat hunne inrichting betreft, met onze oud-hollandsche trekschuiten, wordt men toch onwillekeurig aan deze laatste vaartuigen herinnerd. Deze booten namelijk worden voortgetrokken, niet door een oud paard, maar door een kameel, en soms, als de lading te zwaar is, door twee van die dieren, die altijd in een kleinen draf voortgaan en bestuurd worden door een Arabier, die op eentonige wijze langs den weg eenige verzen uit den Koran opdreunt.

Het kanaal bevat zeer zuiver water en is ongeveer vijftien ellen breed. De beide oevers bieden een levendig schouwspel aan, daar zij als bedekt zijn met fellahs , die de onderkoning van Egypte geleverd heeft en die door de Compania bezoldigd worden. Gewoonlijk bedraagt het aantal werklieden, die gedurig op dit punt van het kanaal bezig zijn, 1530 man, die van maand tot maand afgewisseld worden.

De Compania bezit te Boelak bij Ka?ro groote magazijnen, die vroeger, onder de regeering van Mehemed-Ali, gediend hebben als polytechnische school. Thans bevatten de groote zalen van dat uitgestrekte gebouw allerlei levensmiddelen, rijst, gedroogde groenten en beschuit, bestemd voor het onderhoud der fellahs. Deze eetwaren worden hun tot zeer billijken prijs verstrekt, zoodat zij, tot hun taak is afgeloopen, na aftrek van alle kosten, nog ruim zestig piasters ontvangen. Deze goede maatregelen van voorzorg hebben bewerkt dat de fellahs gaarne aan den arbeid gingen. In het eerst kostte het wel veel moeite om hen aan orde en werkzaamheid te gewennen, vooral dezulken, die uit Opper-Egypte kwamen en bekend stonden als zeer domme en onhandelbare wezens. Meermalen is het zelfs gebeurd, dat er een oproer onder hen ontstond en zij aan het muiten sloegen, omdat zij in den waan verkeerden, dat de internationale commissie hen wel liet werken, maar hun geen geld gaf. Zoo gebeurde het eens, dat eenigen, meenende hier in deze wildernis van alle gezag bevrijd te zijn, plotseling hun werk staakten en den weg insloegen naar de woestijn. Dit kwam ter oore van den heer de Lesseps. Oogenblikkelijk snelde hij toe. Maar wat zou hij doen onder een bandeloozen hoop, zonder den steun van het openbaar gezag, en als Christen door den Mohamedaan met minachting aangezien? Geweld gebruiken kon en mocht hij niet. Hij koos de wijste partij, en elke opwelling van toorn bedwingende, trad hij op de voornaamste raddraaiers toe en zeide: "Gij wilt heengaan?.... zeer goed, ik zal ook geene moeite doen u te weerhouden. Maar luistert liever naar een goeden raad. De pasja heeft een scherp oog en een langen arm. Gij zijt niet mij, maar hem ongehoorzaam. Hij zal u dadelijk doen achtervolgen en omsingelen, en ik verzeker u, dat als gij eenmaal in zijne handen zijt, gij er niet gemakkelijk uit ontkomt." Hij kruiste de armen en keerde hun den rug toe. De Arabieren begonnen in te zien dat hij gelijk had, en verzochten om vergiffenis, terwijl zij daarna weder gedwee aan hun werk gingen. Weldra bereikt men de grenzen van een terrein, dat aan de Compania in eigendom behoort, en niet minder dan tienduizend bunders beslaat. Dit is eene zeer vruchtbare streek, alzoo geworden door de besproeiingen van het kanaal.

Het terrein ligt als het ware beklemd tusschen twee woestijnen, en kan inderdaad reeds als eene liefelijke vrucht van de onderneming beschouwd worden. Deze oasis bevindt zich aan den ingang van het dal Gozen: ten minste men houdt het er voor, dat hier de Isra?lieten gewoond hebben, tijdens, naar het bijbelsche verhaal, Jozef, de zoon van Jakob, onderkoning was. Bij deze plaats aangekomen, wordt, ter verlichting der trekkende kameelen, een zeil aan de boot bevestigd, en nu glijdt het vaartuig met snelheid tusschen de welbebouwde akkers door. Overal is de lage katoenboom aangeplant, welks witte bloemvlokken als sneeuw uitgebreid liggen op het zwarte Nijlslib. Koren, gerst en rijst treft men er veelvuldig aan, terwijl de ma?s zijne goudgele en gevulde stengels boven de velden verheft. Hier en daar prijkt een groep dadelboomen, die tegen het onbewolkte blauw des hemels scherp afsteken.

Het eerste rustpunt op deze reis is de woning van den hoofdopzichter, het voornaamste gebouw van de Compania, het kasteel van Tell-el-Keber, zooals dit genoemd wordt . Men verlaat hier de boot, en volgt westwaarts eenen weg, die aan de eene zijde door velden, en aan den anderen kant door eenen tuinmuur omzoomd wordt, boven welken zich de kronen van palmen verheffen. Weldra bereikt men het kasteel: een zeer hecht gebouw van geen onaanzienlijk voorkomen. Het werd door Mehemed-Ali in 1823 opgericht en heeft twee verdiepingen met een terras en een overdekt balkon. Van hier uit heeft men een verrukkelijk gezicht over den omtrek. De zon--en eene egyptische zon is onvergelijkelijk schoon--verdwijnt achter de bergen, die zich langs de oevers der Roode zee verheffen. Hare stralen verlichten de rotsen, dompelen ze in een vuurgloed, en geven aan de grootsche gevaarten het voorkomen van een vulkaan. Recht voor u uit is de horizon geheel met een groen tapijt bedekt; rijke velden en golvende akkers ziet men allerwegen. Rechts, namelijk ten zuiden, strekt zich de woestijn tot aan den gezichteinder uit, en schijnt daar met den hemel samen te vloeien. Onder u ligt de tuin van het kasteel, een klein paradijs. De tuinen van Damiate, in al hunne oostersche pracht, de rijk beladen perken van Ka?ro, voorzien van de zeldzaamste bloemen, omgeven van marmeren baden: zij zijn schier niets in vergelijking van den schoonen hof, die Tell-el-Keber aan eene zijde insluit.

Doch de reiziger mag zich hier niet lang ophouden: na eenen rustigen nacht in deze woning doorgebracht te hebben, vertrekt hij zeer vroegtijdig des morgens, om tegen elf uur te Rameses aan te komen. De beide kameelen worden weder voorgespannen, en de boot glijdt zachtkens over het water. Van lieverlede verdwijnen de welige velden, en ten laatste vaart men midden door de woestijn. Men is gekomen in de waterlooze vlakten, in uitgedroogde duinen en onvruchtbare valleien, waar het oog te vergeefs zoekt naar een boom, eene plant of een grashalm. Zoo ver de blik reiken kan, ziet men niets dan eene heuvelachtige vlakte, bedekt door eene dikke laag van donker geel zand, waarin het moeielijk is te loopen. De eenzaamheid in deze woeste streek maakt den mensch droefgeestig. Nergens ziet men een pad, dat naar een gebaanden weg gelijkt; en iemand, die genoodzaakt was zonder kompas door deze streek te trekken, zou gewis weken achtereen dwalen, en wellicht op hetzelfde punt terugkeeren, vanwaar hij uitgegaan was. Nogtans, als men zoo rustig in de boot zit, verzekerd zijnde, dat men ergens behouden aanlandt, heeft ook het eentonige van deze streek geenszins dat vervelende, dat men b.v. op eene uitgestrekte heide ondervindt. Het vreemde dat den toeschouwer van alle kanten omringt, heeft zijn eigene aantrekkelijkheid.

De Compania is reeds bezig met het ontginnen van deze onvruchtbare vlakte: hier en daar ziet men langs de boorden van het kanaal eenige mannen aan het werk, om kleine slooten te graven, welke dwars door de woestijn getrokken worden. Nog maar weinig tijds, en deze zandzee zal in een lusthof herschapen worden, waar duizende gelukkige menschen dak en voedsel kunnen vinden. De Bedoe?nen en Arabieren zijn niet zulk een traag volk als men dikwijls denkt. Er zijn verscheidene stammen, die van den arbeid hunner handen leven, en niet, zooals velen hunner stamgenooten, een nomadisch leven leiden. Toen de arbeid der doorgraving zooverre gevorderd was, dat kanalen en grachten de woestijn doorsneden hadden, deden zich verscheidene Bedoe?nen op, die na bekomen verlof, stukken gronds aankochten, akkers aanlegden, pachthoeven bouwden, en thans een grooten handel in vee en vruchten drijven. Men treft deze arabische pachters overal aan; met bewondering aanschouwt de vreemdeling die fijne gelaatstrekken, die donkere oogen, waaruit trots en zelfgevoel u tegenstraalt. Een jaar geleden, toen zich de heer Lesseps in deze streek eenigen tijd ophield, werd tot hem eene deputatie uit de landbouwers gezonden, om hem hunnen dank te betuigen, niet alleen voor de grootsche onderneming, waaraan hij arbeidde, maar vooral voor den zegen, dien hij nu reeds om zich heen verspreid had.

Maar wij moeten voort naar Timsah. Deze streek is niet van gedenkwaardige herinneringen ontbloot, vooral als men de bijbelsche oorkonden ter hand neemt, die ons verzekeren dat hier eenmaal trotsche steden hebben gebloeid: onder anderen Rameses, van welke stad niets meer overgebleven is dan eenige steenklompen en geschonden monumenten. Toch moet zij in Mozes' tijd zeer luisterrijk geweest zijn; de overlevering zegt dat de groote wetgever en profeet der Isra?lieten hier het volk van Isra?l verzamelde, om het aan de heerschappij van Egypte te ontrukken en met hen naar Kana?n te trekken. Men ziet te Rameses, op eenigen afstand van de legerplaats der werklieden, het standbeeld van den egyptischen monarch, die zijnen naam aan de stad gegeven heeft. Hij is voorgesteld, zittende tusschen twee beelden van graniet, en heeft beter de verwoesting der tijden kunnen doorstaan dan de stad zelve.

Nog altijd volgen wij het zoetwater-kanaal, en zijn bijna in het centrum van de landengte aangekomen. Men moet dit gedeelte der aarde doorreisd hebben om zich een denkbeeld te kunnen maken van de buitengewone doorschijnendheid der lucht, zoodat men voorwerpen, op groote afstanden gelegen, en die men in Europa op zulk eene verwijdering niet zou kunnen zien, hier met het bloote oog gemakkelijk waarneemt. Zelfs schijnt het den reiziger toe, alsof de voorwerpen nog vergroot worden, en menigmaal ziet men aan den horizon een Bedoe?ne, op zijnen drommedaris gezeten, terwijl ruiter en dier zich als reuzen voordoen. De bergen van Djebel-G?neffe, die boven Suez zich verheffen, en die van den reiziger minstens zestig nederlandsche mijlen verwijderd zijn, vertoonen zich als slechts op duizend pas. Die onbewegelijkheid, die stilte, die eenzaamheid, door geen enkelen vogel, en zelfs bij dag niet door een enkel insect gestoord:--zij hebben hunne eigene, zij het dan ook sombere majesteit, die een onvergetelijken indruk maakt. In waarheid: de woestijn is een graf, een rijk des doods.

Maar hoe anders wordt het tooneel, naarmate men Timsah hadert. Er komt leven in dit veld des doods. Op een zeker punt wordt aan de verwijderde opzichters een teeken gegeven dat daar reizigers in aantocht zijn: en naarmate er zich onder dezen hooggeplaatste personen bevinden, is ook hunne ontvangst geregeld. De voornaamste agenten der Compania, de ingenieurs, de geneesheeren en de opzichters snellen toe, vergezeld van opgetuigde paarden en gezadelde kameelen, en bewijzen steeds de meeste hoffelijkheid.

Zijn wij thans aan het meer Timsah aangekomen? Te vergeefs ziet het oog uit naar iets, dat daarop gelijkt. Niets dan duinen, en hier en daar zandvlakten. Men verlaat de boot, om de reis verder te paard of op een kameel af te leggen. Een rit op een drommedaris is voor een ruiter, die hieraan niet gewend is, juist niet eene aangename uitspanning. De wonderlijke beweging, nu eens voor-, en dan weder achterwaarts, welke dit dier bij het draven aanneemt, berokkent hem pijn in al de leden, en haalt hem eene ongesteldheid op den hals, die men kameelziekte noemt en die zeer veel van de dusgenaamde zeeziekte heeft. Honderd malen schijnt het den ruiter toe als of hij in het zand geworpen zal worden, en dit zou ook gebeuren, zoo hij zich niet met beide armen van tijd tot tijd om den langen hals van het lastdier vastklemde. Zoo gaat de reis voort, totdat men een der hooge duinen bestijgt en dichtbij een kanaal ziet, dat vijf en twintig ellen breed is en in regelmatige glooiing tot vijf ellen diepte afdaalt. Zoo ver het oog reikt, kan men den loop van dit kanaal volgen, en aan beide oevers ziet men de inlandsche gravers aan het werk.

Hier eerst krijgt men een overzicht, hoewel slechts op kleine schaal, van den omvang dezer grootsche onderneming. Men moet een mierenhoop gezien hebben, om zich eene voorstelling te kunnen maken van de bedrijvigheid die hier heerscht. Duizende menschen dalen en stijgen langs de glooiing, beladen met gevulde of ledige manden. Alles gaat met de grootste orde gepaard, en men staat verrast dat al die inlandsche werklieden hier aan slechts eenige Europeanen gehoorzamen.

Als het bij avond gebeurt dat eene karavaan Timsah bereikt, dan wordt zij gemeenlijk begroet met brandende fakkels, door sommige werklieden in de hand gehouden. Deze fakkels zijn ijzeren pieken, welke van boven een soort van koker dragen door traliewerk omgeven, en waarin men eenige deelen van harsachtig hout heeft doen ontbranden.

Aan den oever van het meer Timsah genaderd, wacht den aanzienlijken reiziger eene aangename verrassing: deze namelijk, dat hij den rug van zijn kameel verlaat voor een rijtuig, bespannen met drommedarissen: een vervoermiddel van eene geheel nieuwe uitvinding. Men kan het noemen half omnibus en half cabriolet, met wielen, waarvan de velgen zoo breed zijn als die onzer grootste karren. Twee drommedarissen zijn aan den dissel bevestigd, en drie anderen maken het voorspan uit . Een soort van voorrijder, niet minder dan een arabische sheik, op een vrij vluggen drommedaris gezeten, geeft de richting aan voor de kameelen, op wier rug de jockeys met gebronsde aangezichten zitten. Deze wagen, die aan de Compania toebehoort, heeft niet alleen een elegant voorkomen, maar biedt ook den reiziger alle mogelijke zekerheid aan.

Op die wijze komt men eindelijk aan de oude legerplaats van Timsah, de tegenwoordige stad Isma?lia. Men kan daar naar verkiezing zijn intrek nemen onder de tenten van de internationale commissie, of in een van de goed gebouwde nieuwe huizen. De stad is nog in hare wording en ligt aan den oostelijken oever van het meer. Hoofdzakelijk wordt zij nu nog bewoond door de ingenieurs, schrijvers, opzichters en administrateurs van de Compania; maar de tijd is niet meer veraf, dat Isma?lia eene der voornaamste stapelplaatsen voor den handel langs het groote zeekanaal zal worden. Immers nu reeds is het verbonden met de Middellandsche zee, die hare wateren in het meer uitstort; en men behoeft geene sterke verbeelding te hebben om zich voor te stellen hoe eerstdaags langs de oevers van het meer, dokken en scheepswerven zullen verrijzen, terwijl eene onafzienbare vloot binnen hare waterkom zal havenen. Deze kaaien zullen dan bevolkt worden door eene talrijke menigte, gedreven door de instinctmatige zucht naar welvaart; oostersche bazars en westersche winkels zullen de schatten van Indi? en Europa tentoonspreiden; spoorlijnen zullen de stad doorkruisen, en weldra zal de geschiedschrijver kunnen getuigen: Memphis is uit het zand herrezen.

De karavaan houdt zich gewoonlijk niet lang hier op, maar zet haren tocht voort naar de doorgraving bij El-Guisr, waarvan Isma?lia zes nederlandsche mijlen verwijderd is. Daar scheept men zich gewoonlijk in naar de Middellandsche zee, omdat men te Timsah nog niet de noodige maatregelen voor aankomst en vertrek heeft kunnen nemen. Wij willen dezen weg volgen, en van verre een blik werpen op Toessoem, zuidwaarts van Timsah gelogen; eene plaats, gedenkwaardig omdat aldaar de eerste werklieden van de groote onderneming post hebben gevat. Waarlijk, zij hadden daar geen schoon vooruitzicht, omringd als zij waren van gevaren en allerlei moeilijkheden; en menigmaal moesten de arbeiders, die te Toessoem aan het werk waren, het geweer in de eene en het houweel in de andere hand houden. Zij hebben zich er moedig gedragen, en dit eerste aanvangspunt gesteld onder de bescherming van een naam, den onderkoning boven andere dierbaar, namelijk onder dien van zijnen zoon Toessoem. Toen de internationale commissie er eindelijk in slaagde alle moeielijkheden te overwinnen en de meeste vooroordeelen te boven te komen, werd Toessoem eene gedenkzuil van de noeste vlijt en de volharding der werklieden. Thans heeft dit vlek haar hospitaal, hare magazijnen, hare bakkerij, en benevens nette huizen ook haar observatorium, vanwaar men een schoon vergezicht geniet. Toussoem is ook nog op eene andere wijze merkwaardig. Er heeft hier in den omtrek een marabout gewoond, die door de Arabieren zeer vereerd werd en bekend is onder den naam van Sheik-Ennedech. De nomadische stammen maken van tijd tot tijd een pelgrimstocht herwaarts, om hunnen eerbied te bewijzen aan dezen heilige, die onder de gewelven van het gebouw begraven ligt. De Compania, die vooral alles doen moest om de verschillende volksstammen van dezen omtrek tot vrienden te maken, heeft het monument, dat dreigde ineen te storten, weder doen herstellen, de muren in orde gebracht, en de roode en witte lijsten, welke het versierden, doen opschilderen.

Niet ver van dit mausoleum rust het oog op andere gedenkteekenen van de broosheid des menschelijken levens. Eenige kruisen, hier en daar op de heuvelen en langs de dalen geplaatst, wijzen de plek aan, waar de eerste werklieden begraven liggen. Zij behoorden tot de arbeiders, door de Lesseps uit Europa medegebracht; maar niet gewend aan den onveranderlijken hemel en de steeds gloeiende zon, die de landengte bestraalt, en ook niet bestand tegen de vele ontberingen, die hier hun deel waren, bezweken zij ras onder de koude hand des doods; en zoo de christelijke liefde hun dit eenvoudige gedenkteeken niet had opgericht, zou het nageslacht wellicht verzuimen om zich al de opofferingen te herinneren, welke deze eerste arbeiders zich moesten getroosten.

Ver in het zuiden, over de Bittere-meren heen, ziet men aan den horizon eene hier en daar afgebroken lijn, die met het blauw des hemels ineensmelt. Deze lijn duidt het gebergte van Attakah aan, dat in waarheid de natuurlijke grens tusschen de Roode-zee en Egypte genoemd kan worden. Dit gebergte is als het ware in drie groepen verdeeld, namelijk Djebel Geneffe, Djebel Awebet en Djebel Attakah. De eerstgenoemde vormt den voormuur van deze bergmassa, en loopt westwaarts langs het zoetwaterkanaal tusschen de Bittere meren en den spoorweg van Suez naar Ka?ro. Toen de heer de Lesseps met de eerste ingenieurs de woestijn doortrok, korten tijd nadat zij de onderneming aanvaard hadden, ontdekten zij dat Djebel Geneffe uit eene steensoort was samengesteld, uitnemend geschikt tot het maken van steenen glooiingen en kaden langs het kanaal. Bij nader onderzoek bleek hun, dat men reeds vroeger dit gebergte tot zulk een doel gebezigd had, maar wat van die werken geworden was, kon men niet nagaan. Waarschijnlijk heeft reeds Necho of een der Ptolomae?n deze steengroeven gebruikt voor de waterwerken aan gene zijde van Ka?ro. Dadelijk vatte de heer de Lesseps het besluit op, om zoodra de waterweg tot zoover gereed was, deze rotsen te doen springen en de groote steenklompen te doen verwerken. Dit is dan ook geschied; en als men heden ten dage Djebel Geneffe gadeslaat, beroofd van zijne spelonken en spitsen, dan staat men verbaasd hoe menschenhanden het hebben kunnen vermogen deze rotsgevaarten te splijten en op uren afstands te vervoeren. Maar in weerwil van deze berooving, blijft Djebel Geneffe nog altijd majestueus en somber; tallooze rotskloven, de een nog dieper en steiler dan de ander, bieden adelaar en gier, eene veilige woning, beiden welhaast de eenige bewoners van dit verheven en tegelijk ontzagwekkend oord, ontdaan van allen plantengroei en kaal tot zelfs aan den voet van het gebergte.

Wij keeren echter naar El-Guisr terug, waar de reizigers gebivouakeerd zijn en op het punt staan om noordwaarts naar Port-Sa?d te trekken. El-Guisr is eene zeer liefelijke streek, althans in vergelijking met den naasten omtrek, welke ten eenenmale woest en dor is. Mahomed Sa?d heeft er een kiosk doen bouwen en deze allerprachtigst doen inrichten. Men vindt er verscheidene zalen, slaapkamers en goed ingerichte badvertrekken, alsmede een balkon, vanwaar het uitzicht over de omstreek zeer bekoorlijk is. Zoodra men El-Guisr verlaat, treedt men eene geheel andere wereld binnen. Het is alsof de natuur plotseling veranderd wordt. Het groene kleed verdwijnt en maakt plaats voor eene steenachtige woestijn, welke men den drempel van El-Guisr noemt. Op een der rotsachtige heuvels geniet men een treffend vergezicht. Met het aangezicht naar het noordoosten gekeerd, ziet met Timsah en Ismailia, terwijl men den noordelijken loop van het kanaal naar Port-Sa?d kan volgen, en van verre de blauwe wateren der Middellandsche zee schemeren . Men moet in eene woestijn gezworven en uren of dagen achtereen niets anders gezien hebben dan een wolkenloozen hemel en gloeiend rood zand, om de verrukking te kunnen beseffen, die men gevoelt bij het zien van een waterstroom, en vooral een waterstroom zooals het groote zeekanaal is. Het is een symbool des levens te midden van het rijk des doods. De ontroering, die zich van den beschouwer meester maakt, als hij dit grootsche kanaal ziet, kan men onmogelijk beschrijven. De ru?nen van Thebe en de puinhoopen van Ninive mogen eenen machtigen indruk te weeg brengen op het gemoed van den bezoeker, maar hier, waar het leven uit den dood is te voorschijn geroepen, staat hij in stomme verbazing, getroffen door de gedachte aan de macht van den mensch over de natuur. Als men dat reusachtige kanaal ziet, doorkruist van blauwgeschilderde schepen, met perzische zeilen voorzien, dan roept men uit: dit is een werk der Farao's! En toch is het dit niet. Ook de negentiende eeuw heeft hare koningen onder de bouwmeesters en hare groote mannen, die zich daarin van de Farao's onderscheiden, dat dezen zich zelven mausoleums en pyramiden stichtten, waaraan tijdgenoot noch nakomeling iets heeft, terwijl genen spade en houweel gehanteerd hebben, om aan de nakomelingschap een erfdeel na te laten, dat onberekenbare winsten zal afwerpen.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top