bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Majoor Frans by Bosboom Toussaint A L G Anna Louisa Geertruida

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 1807 lines and 130865 words, and 37 pages

aan 't bovenzinnelijke te hechten; in ??n woord; hebt gij, gij, die een ernstig en zedelijk mensch zijt, gansch geene behoefte aan geestelijk leven, aan godsdienst?"

"Gij weet van mij, dat ik mijne overtuiging niet van c?teriegeest heb afhankelijk gemaakt," viel Leopold in, vast, maar zonder gekrenktheid.

"Bij dieper nadenken zou ik dat ook niet gevergd hebben, Willem; alleen.... gij hebt daarin gelijk.... ik ben wat snel, wat levendig in mijne opvatting, en mijne eerste opwelling was die van teleurstelling. Gij weet, ik ben er nu overheen, en gij zult zien dat ik niet meer weifelen zal in mijn voornemen om de aangeboden fortuin te aanvaarden met al hare baten en schaden, al drukt mij nu reeds de groote verantwoordelijkheid die zij zal opleggen."

"Maar vergeet dan ook niet de groote voorrechten, welke zij geeft; ware 't maar alleen de gelegenheid om veel goed te doen. Komaan, schep moed! Uwe schouders zijn krachtig genoeg om den last van een millioentje te dragen; uw hoofd is niet te zwak om groote bezittingen te beheeren. Gij hebt eene reine, werkzame jeugd achter u. Het tijdperk, dat gij nu intreedt, is dat van mannelijke kracht. Uw vastheid van wil is reeds gerijpt in menige beproeving, die gij zegevierend hebt doorgestaan. Is er dan vrees dat gij versagen zoudt voor het te veel, gij, die het zoo vorstelijk met het te weinig hebt weten op te nemen?"

"Nu nog mooier! Gij gaat mij vleien," sprak Leopold lachend. "Gij wilt eens zien, hoe ik dat opnemen zal; maar wees gerust. Tegen vleierij heb ik een ferm waterproefje aan; ik ken mij zelf een weinig....".

"Het moeten sterke beenen zijn, die de weelde dragen. Mijn hoofd heeft reeds geduizeld bij de voorspiegeling van een millioen.

"Wie zegt u, dat bij 't werkelijk bezit mijn voet niet zal wankelen, niet zal uitglijden...."

"Ik heb van ochtend juist een briefje gekregen van den notaris, met verzoek om zoo spoedig mogelijk bij hem te Utrecht te komen, daar hij in de gelegenheid is, mij inlichtingen te geven omtrent den generaal von Zwenken en zijne kleindochter Francis Mordaunt."

"Mordaunt! Heet zij Francis Mordaunt?" riep Verheyst, kennelijk onaangenaam verrast.

"Ja! Hebt gij wat tegen den naam? Hebt gij dien meer gehoord?" vroeg Leopold als in ??n adem; want de strakke, verdrietelijke plooi op het gelaat van zijn vriend stond hem niet aan.

"Meer gehoord, nu ja .... veel gehoord zelfs, als die van een Engelsch officier op retraite, die jaren geleden ergens in mijne provincie heeft gewoond; een man, waar, zoover ik weet, niets op te zeggen viel...."

"Nu ja! Maar de persoon waar 't hier op aankomt is de dame in kwestie. Kent gij haar?"

"Niet persoonlijk, en op praatjes en geruchten kan men toch eigenlijk niet afgaan; en hetgeen mij van haar is ter oore gekomen, kan .... onjuist zijn. Maar als dit niet zoo is, zou het weinig geruststellend wezen voor u, dat mag ik je niet verbergen.

"Daarom, onderzoek, onderzoek streng en vertrouw niets dan uwe eigene oogen en bevindingen."

"Heeft zij een lichaamsgebrek, is zij afzichtelijk?" vroeg Leopold met onrust.

"Neen, dat niet; ik geloof zelfs, dat zij er niet kwaad uitziet; althans goed genoeg om pretendenten te lokken; maar...."

"Welnu, wat aarzelt gij! Geef mij den genadeslag. Is 't eene coquette?"

Verheyst haalde de schouders op. "Daarover heb ik niet hooren klagen; het zou ten minste eene coquetterie moeten zijn van een vreemde soort."

"Martel mij niet; zeg in eens uit wat kwaad gij van haar weet."

"Wel, dat schrikt mij in 't geheel niet af," sprak Leopold rustig. "Dat zij geen sukkel wil hebben, die voor een vrouw wegloopt, bewijst voor haar karakter; ik vind het piquant dat zij geene flauwe onbeduidendheid is."

"Ja! piquant moet ze zijn in de hoogste mate."

"Zooveel te beter. Een weerloos slachtoffer vellen trekt mij in 't geheel niet aan."

"Ik ben blij dat gij er zoo over denkt. Ik voor mij zou geen lust hebben in zulken kamp; maar gij, die zedelijk verplicht zijt den aanval te wagen...."

"Al ware die verplichting er niet, ik zou er mij nu toch toe opgewekt gevoelen."

"Om een helleveeg te trouwen?" vroeg Verheyst, zelf gerustgesteld door de luchtigheid, waarmee Leopold zijne slechte berichten opnam. "Een prettig baantje voorwaar!"

"Dat bewijst niet veel. Of vindt gij dat onze moderne jongelui zoozeer uitblinken in wellevendheid en galanterie?"

"Uwe goede moeder heeft haar eenigen zoon dan toch niet geflatteerd; 't is waar, er is eenige gelijkenis in dat hooge voorhoofd met het uwe, en uit dit donker blauwe oog spreekt stoutheid en zachtheid tevens, zelfs zou men in den vorm van 't gelaat, en in de wat laatdunkend vooruitstekende onderlip, desnoods den familietrek kunnen ontdekken, maar toch, de meester schilder, die deze beeltenis vermoedelijk in 't begin van de vijftiende eeuw heeft geconterfeit, is zeker geen groot man in zijn vak geweest; 't is alles zoo hard en stijf, die ridder poseert zoo brutaal met zijn verminkt lid, dat ik mij wel verklaren kan waarom gij het juist in dien hoek hebt gehangen."

"Toch het meest omdat het vuil en hier en daar gebarsten is," sprak Leopold; "maar als ik het eens laat opknappen, en het werk tot zijn recht komt, zal het zich zeker gunstiger voordoen, en wie weet, aan welk groot schilder het dan niet zal worden toegeschreven; de naam staat er wel niet op, en het jaartal evenmin, maar toch...."

"Wie weet of 't nog niet uitkomt, dat het een Memling is", spotte Verheyst, er nog dichter v??r tredende.

"En Mijnheer de ridder draagt het kruis der Tempeliers" ging hij voort; "zoo heeft hij zijn schoone dan niet eens gewonnen door zijn offer."

"Neen! zijn roman had een treurigen afloop."

Leopold lachte luid en onbedwongen.

"Wat sta je door te slaan, Willem; en om je te beschamen, moet ik je zeggen, dat mijne moeder, die wel stille huiselijke deugden, maar geen greintje geboortetrots heeft bezeten, juist in de uitdrukking van de oogen, in den fellen hooghartigen blik, de gelijkenis meende te hebben gevonden."

"Ik ben u de toelichting schuldig," hervatte Leopold, goelijk lachend. "Moeder maakte mij wijs, dat ik op den ridder geleek als ik mijn booze, weerbarstige buien had en de--onbeschaamdheid pleegde.... ," viel Leopold zich zelf met weemoed in de rede, "haar zoo fier en uittartend aan te zien; dan was 't altijd: 'foei Leo! de oogen van den Tempelier,' en ik werd bij de hand voor 't portret gebracht te mijner beschaming, en dan, ja, ik belijde het, dan was er waarheid in de gelijkenis."

"O ho! is 't er z?? mee gelegen, dan kunt gij 't mij toch niet kwalijk nemen, dat ik niet gecharmeerd was van uw hoog-adellijk evenbeeld!"

"Ik wensch voor u en voor haar dat zij uw ridderlijk bloed niet in al te groote beweging zal brengen, en daarom moet ik u vooruit waarschuwen, dat zij ruw is en.... slechte manieren heeft."

"Tantes brief deed mij reeds onderstellen, dat het haar aan eene goede opvoeding heeft ontbroken. Maar dat is immers hare schuld niet. Het arme kind! Welnu, ik zal daarin dan wat te verhelpen hebben, en ik zal tegelijk de echtgenoot en de gouverneur mijner vrouw moeten zijn; mogelijk, wie weet het, nog wel voor muziek- en dansmeester moeten spelen!"

"Niet voor schermmeester althans, want zij kan handig genoeg met den degen omgaan, altijd volgens de getuigenis van Karel!"

"Drommels!" riep Leopold lachend, "dat's om bang van te worden...."

"Dat klinkt niet aantrekkelijk! daar hebt ge gelijk in, maar toch.... ik zal zien dien majoor onder mijn vaandel te enroleeren, en ben ik eens zoo ver, dan zal hij in die kwaliteit zijn ontslag moeten nemen om in 't civiele over te gaan."

"'t Is goed dat gij het zoo luchtig opneemt, want in trouwe, er zit voor u niets op dan het te beproeven...."

"Maar, mijnheer! doe dan asjeblieft open, ik heb al driemaal geklopt met het theewater."

't Was de snibbige stem van Kaatje de dienstmeid, wier bescheiden tikken onder het levendige gesprek niet was gehoord geworden.

Leopold deed open en Kaatje zette het theeblad klaar met "z'n toebehooren," maar Verheyst trok een gezicht dat comische wanhoop uitdrukte bij die aanstalten, en toen het meisje was afgetrokken, sprak hij: "Zet maar geen thee voor mij, want om de waarheid te zeggen, ik ben veel te flauw om uw lauw water te drinken; ik heb maar zoo wat geluncht met een stuk brood en vleesch; mijn diner is bij de reis ingeschoten."

"Ondankbare ego?st die ik ben, u z?? aan den praat te houden en daar niet op te denken; wacht, ik geloof dat mijn kok vandaag ook wat slapjes was met zijn soep. Ik zal mij eens een extraatje permitteeren; 't is half acht, de tafels in de hotels zijn afgeloopen; maar wij gaan een apart dineetje nemen bij Pijl."

"Waarom niet in de Witte? Daar moet het nogal goed zijn, en mogelijk ontmoet ik daar nog dezen of genen, dien ik spreken moet, ware 't maar alleen om afspraak te maken tegen morgen: dat zou mij tijd uitwinnen."

"Zoo gij daar wezen wilt, mij goed, dan zal ik iemand opzoeken om u te introduceeren; maar laten wij dan eerst elders gaan eten, want d??r kan ik uw gastheer niet zijn. Ik ben geen lid meer."

"Dat's kras, Leo!"

Jonker Leopold van Zonshoven aan Mr. Willem Verheyst.

Al had ik niet beloofd u een getrouw verslag te doen, beste Willem! van mijn wedervaren en bevindingen op mijn avontuurlijken tocht ter verovering eener bruid, toch zou ik er behoefte aan hebben, dat alles mede te deelen aan iemand, die luisteren wilde zonder repliek. En daar ik er vooralsnog geen sterveling, behalve den eenigen, die er niet buiten kon blijven , inhalen wil, is het waarlijk een kansje voor mij, dat gij nu mogelijk al door de Roode Zee glijdt, en ik dus alles aan 't papier kan toevertrouwen, met de zekerheid, eenmaal door een vriend gelezen te worden, zonder dat ik mijn geheim verklap.

"Neen, voorwaar!" viel ik in; "ik ben blij, te hooren dat er iemand geweest is, die dat eenzaam en als in de engte gedreven leven nog in den laatsten tijd wat heeft kunnen opvroolijken.... Maar na 't geen gij mij daar hebt medegedeeld omtrent hare stemming tegenover kerkelijke en christelijke instellingen, begin ik te twijfelen, of ik wel recht heb, hare nalatenschap te aanvaarden; want schoon ik heel goed weet dat er maar al te veel kaf onder 't koren schuilt en niet van zins ben in den blinde en op den klank van vroomluidende woorden af, tantes goud rond te strooien, toch zou ik niet kunnen nalaten, zekere belangen, die mij na ter harte gaan, ook door materi?ele ondersteuning te bevorderen, zoodra ik mij daartoe in de gelegenheid zie gesteld, hetgeen natuurlijk lijnrecht in strijd moet zijn met hare intenti?n."

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top