bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Hendrik Conscience zijn persoon en zijn werk by Bock Eug Ne De Du Jardin Edward Illustrator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 120 lines and 11138 words, and 3 pages

De oude, styleerende schilders hebben vooral hun landschappen gestoffeerd. Zijn voor een schrijver, wiens hoogste gaaf zijn sympathie voor menschen is, hun verschijningen niet even onmisbaar? Wordt niet het landschap ledig, dood, wanneer niet vroeg of laat een mensch erin, die m?t het landschap wordt beschreven, voelend de winden en hoorend de stemmen van de zingende vogelen, ons zijn schoonheid nader brengt?

Zulke methode past Conscience, misschien onwillekeurig, toe, vooral in zijn landelijke verhalen.

Een tuin moet worden getoond in al zijn wilde schoonheid. Een heesterboschje is schoon. "Maer eensklaps ritselt het gebladerte! In het midden der gebosschen buigen de takken zich woelend by den snellen doorgang van een onzichtbaer lichaem."

Een hegge zou onbeduidend staan rond een heerenhuis. Haar loof wordt groener, wij moeten ons bij haar bladeren buigen en zien haar takken strengelen, wanneer een soldaat er tegen rusten komt. Zijn lichaam werpt schaduw op den grond en wij zien de diertjes na, die tusschen 't kruid er hun weg zoeken.

Een pad, tusschen eiken kanten, laat ons alleen een hemel bemerken die blauw, en wit bewolkt, onder de zon erboven hangt. Het is verlaten en weinig beduidend. Een meisje komt er langs met haar kruiwagen; zij heeft een brief van haar beminde, die ver van huis is. Zij zet zich op haar kar en leest hem tot het laatste woord, wordt bleek, haar armen vallen slap nevens haar, haar oog sluit zich en haar hoofd daalt langzaam achterover op den kruiwagen.

"Slechts de zoele adem der heide bewoog het eiken loof en deed de schaduw van het gebladerte op haer albasten voorhoofd wiegelen; de honingbie dartelde en zong rond haer oor; daerboven tegen den hemel hing de leeuwerik met zyn lied; verder in de woestyn heerschte het eeuwig geritsel der krekels;--en niettemin alles was stil en zwygend.... niets wekte het meisje uit hare doodsche sluimering op.

"Allengskens voorderde de zon op hare baen, tot dat eene harer heete stralen het loof doorboorde en het aengezicht der maegd kwam beschynen."

Nu heeft de zon meer glans, heide en lucht en loover hebben hun volle kleuren. Belangstelling in het ongelukkig meisje heeft ons voor hun schoonheid gevoelig gemaakt.

Wanneer echter een landschap den indruk van verlatenheid moet wekken, verdwijnt iemand van het tooneel en laat boomen en hemel alleen. Zoo in "De arme edelman," waar de ongelukkigen hun hof verlaten: "Langen tyd zagen de lieden der hoeve hen weenend na, tot dat zy achter eenen eiken kant waren verdwenen."

Een ander middel om ons het landschap gemakkelijk nader te brengen, ons zijn karakter te laten voelen, is het met de stemming van den held te doen harmonieeren, of omgekeerd den held in de bijzondere en momentane stemming van het landschap te laten opgaan. Een jong werk: "De maegd van Vlaenderen, een nachtgezicht" begint:

"Ik zat alleen op myne kamer, met het hoofd in de handen rustende. Vol mismoed en wanhoop was myn ziel.... Het stormde daerbuiten,--nacht was het op de straten, nacht ook in myn hart. Lydend en akelig droomend, herdacht ik het verleden, het zynde en het komende lot myns vaderlands." In een latere novelle loopt een meisje haar vreugde om het leven uit te zingen: "Ook het goede meisje geraekte zonder het te weten, in eenstemmigheid met de vrolyke natuer. Van tyd tot tyd zong zy, met zekere geestdrift, eenige toonen van het een of ander lied, of sprak enkele woorden om de opgeruimdheid haers harten lucht te geven."

Meer dan versmaat is proza geschikt om een landschap in zijn voorkomen weer te geven. Een landschap is rustig en onbewogen. Zijn omtrekken zijn bestendig. Zijn kleuren kunnen d?n alleen, hier in een bloemenweide, daar in een rivier of in een hemelhoek, zich uitvieren. Proza kan minutieus bij elke kleinigheid verwijlen, en toch door de indeeling van zijn zinnen, de ordonnantie van de denkbeelden, de hoofdzakelijke schoonheden onderlijnen. Het is aan minder uiterlijke regels onderworpen. Is de taal lenig en helder genoeg, dan wordt de schrijver niet verder weerhouden door het zoeken en volhouden van bijzondere vormen. Hij heeft alleen wat hij ziet eenvoudig neer te schrijven.

Conscience was dikwijls een uitmuntend prozaschrijver. Komt in zijn eerste werken slechts zelden een grooter verschiet voor, een heide, een veld, bevattelijk voorgesteld, we treffen reeds in den "Leeuw van Vlaenderen" goede beelden: "De lucht was met zulk een zuiver blauw gekleurd, dat het oog hare diepten niet meten kon. De zon klom glansryk op de kim, en de verliefde tortelduif dronk de laetste dauwdruppels van de groene bladeren der boomen."

"De bladeren der boomen!" Ook in het "Wonderjaer" gebruikt hij die uitdrukking: Terwijl een ruiter schuilt, wordt "de lucht klaerder, de donder had zich verwyderd,--evenwel sloeg de regen nog met geweld in de bladeren der boomen." Even natuurlijk als het loover om de takken staat, worden voor ons de boomen gesteld; de regen valt op de bladeren of vogelen kwinkeleeren er, en aanstonds zien we de stammen er bij, die uit den grond heffen, en de heerlijke aarde.

Een mooie zin, die een vollediger beeld geeft, is in "De arme edelman" : "de statige eiken ontplooien hun laet gebladerte, de alpenrooze staet in vollen bloei, de syringa's bezwangeren de lucht met malsche geuren."

In "De Loteling" zagen we de heide zich om de reizenden uitstrekken. In "Moeder Job" , wanneer geen rekening wordt gehouden met onjuiste woorden en on-Nederlandsche wendingen, vinden we eenvoudig-mooie beschrijvingen:

"Aen de straet, onder de schaduwe van hooge Linden, stond het woonhuis met zyne groene geschilderde vensterramen; daer achter verlengden zich aen de eene zyde de stallingen, waerin tien schoone koeijen en dry peerden zich bevonden, alsook de wyde schuer die welhaest den nieuwen oogst zou ontvangen. Langs den anderen kant was de achterhof afgesloten door de eigentlyke Brouwery met hare bergplaetsen, waerby eene hooge pomp stond om het water uit den bornput in de ketels te verheffen. Een weinig verder, veldewaerts in, tusschen velerlei bloeijende heesters en sierlyke gebosschen, verhief zich een lustpri?el, dat met de liefelyke ranken van het Geitenblad was overdekt.--Men kan aen de uitgestrektheid van den grond, die hier, als bloemtuin, enkel tot vermaek en uitspanning was bestemd, genoegzaem bemerken dat het huisgezin der Jobs welvarend was en een onbekommerd leven genoot.. ..

Eenige dagen na de Prysschieting in den Gulden Arend was Jan, de knecht, op den achterhof der Brouwery bezig met pompen; zyne bewegingen waren bywylen zeer langzaem, en weleens onderbrak hy zynen arbeid, als hadde een aengrypende gedachte hem weggerukt. Dan bleef hy met het oog op de houten goot gerigt,--waerin het water bruisend heenvlood,--mymerend staen, tot dat het ophouden van het geruisch hem uit zyne verstrooidheid deed opspringen, en hy weder den zwaren arm der pomp in de hoogte hief.

Op eenige stappen van daer rolde een oude Kuiper de tonnen, welke hy dien dag hersteld of gezuiverd had, naer de poort der brouwery.--Geen ander wezen was er op den breeden achterhof te bemerken.

Alhoewel de laetste stralen der avondzonne hare purpertoonen over de gebouwen wierp, en liefelyk tusschen het loover van den huiswyngaerd tintelde, er heerschte eene ongewoone en droeve stilte, slechts onderbroken door het scherp gekrysch der pomp en door het eentoonige geruisch van het vlietend water."

In dezelfde novelle wordt, met liefde, een hoek van den tuin beschreven:

"De zonne ging achter de Westerkim verdwynen; maer zy zond nog, in roosverwige toonen, de natuer haren blyden avondgroet. Het pri?el, onder welks doorschynend loover Rosina hare innige bede murmelde, scheen overgoten met purper en met goud; haer omringde eene wolk van zoete frissche geuren, die uit al het gebloemte in verkwikkende walmen zich verhieven; de vogelen, voor dat zy zouden slapen gaen, dartelden nog tusschen het gebladerte, en sommigen wierpen de peerlende klanken hunner stem het verzwakkende daglicht tegen...."

Gaarne worden we in het landschap aan leven herinnerd, maar is het op zichzelve ooit wel heelemaal levenloos? In "Eenige bladzyden uit het boek der natuer" wordt dan het landschap ontleed in de vogels die over zijn hemel vliegen, in de insekten die gonzen van den eenen kant naar den anderen, in bloemen en gras. Het wordt beschouwd als iets dat leeft, waarvan het uitzicht als een gelaat betrekken kan, en dat den eenen dag anders is dan den anderen. Hier wordt het geheel gegeven op zich zelve, dieren en de spraak der planten vervangen de levenbrengende menschen:

"Gedurende dien nacht, terwyl ik gerust sliep, had een onweder de lucht met eene nieuwe levengevende kracht bezwangerd, en het dorstig aerdryk gedrenkt en gelaefd. Nog viel de regen zachtjes uit den overtrokken hemel, toen ik myne bedstede frisch en bly ontsprong.

"Wel twintigmael doorwandelde ik den hof om aendachtiglyk na te speuren wat nieuw voorkomen de regen nu aen de natuerwezens had gegeven. De bloemen waren gesloten, vele planten hadden zelfs hunne bladeren geheel opgevouwen; geen vogel zong den goeden morgen zyne makkers tegen, geen vlinder fladderde om het gebloemte: alles scheen wachtend, beweegloos en zwygend. Iets plegtigs was er in de algemeene stilte die my omringde.--Door een geheime kracht tot droomen en denken gedwongen, schuilde ik onder een afdak en zat welhaest mymerend en met het hoofd op de handen, in harmony met de wachtende natuer.

"Eindelyk, na meer dan een uer, hield de regen op, zonder dat echter de zonne door de wolken boorde. Nu begon hier en daer een eenzame galm, als met wantrouwen zich te laten hooren; allengskens voegden vele andere stemmen zich erby. Het was alsof ergens een slaperige toonkunstenaer op een onmeetbaer klavier zyne handen liet dwalen, in afwachting dat het teeken hem wierd gegeven.

Eensklaps schoof de laetste wolk voor de zonneschyf weg; een prachtige stralengloed beglanste de glinsterende kruiden en lokte bloemen en bladen open."

Behoefte naar leven, een begrijpen, dat alle vorm verandert, en een aanvoelen van de harmonie der beweging is in dit fragment te bespeuren en wordt nog duidelijker--alhoewel na?ef--op menig andere plaats uitgedrukt. Natuur kan niet zonder verandering. Geen landschap of er bewegen bladeren of kruiden. Op alle bladzijden van dit "Boek der natuer" staat dood of geboorte, en vergaan of heffen planten hun kiemen omhoog.

In "Knagelijntje" wordt van een heideplantje gesproken, alsof het werkelijk leefde en menschelijk gevoel had. "Och, moeder," zegt het kleine ratje, "ik wenschte dat ik een Heidebloemken ware! Dan zou de wind ook, van 's morgens tot 's avonds, met my spelen en myne bellekens doen waggelen; ik zou de blauwe lucht zien en de lieve biekens zouden mij ook komen kussen en streelen...." Het heidebloemken heeft menschelijke zinnen. Wel is het maar een sprookje, waar deze voorstelling in voorkomt, maar nog elders wordt de zichtbare natuur, in haar geheel, als bezield voorgesteld, omdat de schrijver dichterlijk door haar wordt aangedaan, door haar hulsel heen dus een begrip ziet, schoonheid of eeuwige werkelijkheid. Een diepere beteekenis, doordat ze met menschenlotgeval in onmiddellijke aanraking wordt gebracht, verkrijgt ze in het aangehaalde fragment uit "De Loteling," waar het meisje den brief leest. Evenzeer wordt een eenheid uit de verspreide verschijnselen afgeleid in "Het boetende meisje;" zij drukken de stemming uit van een mensch. Hetzelfde dichterlijk begrijpen, dezelfde sympathie, maakt in het sprookje de verpersoonlijking van het bloempje waarschijnlijk. De eenvoudige plant wordt erdoor een bestaansrede, een belangrijkheid toegekend. Wij zijn niet ver meer van een panthe?stisch gevoel verwijderd. De zon speelt een overwegenden rol in deze wereldbeschrijving. Zij regelt, als een andere godheid, de gebeurtenissen; zij bepaalt er den duur van. Het Grinselhof in "De arme edelman" is door zijn oorspronkelijke bewoners verlaten, de inboedel werd verkocht. Hier begint een nieuw hoofdstuk, waar de zon alles situeert: " moest nog slechts een vierde harer dagelyksche baan doorloopen om de westerkim te bereiken. Op het Grinselhof heeft eene doodsche stilte het baatzuchtig gewoel der schacheraars vervangen; geen mensch is nog in de eenzame paden des tuins zigtbaer; de poort staet op slot, alles is in zijne gewoone rust teruggekeerd;--men zou zeggen dat niets is gebeurd."

Ook in de besloten stad neemt alles met haar einde en aanvang. Geen avondleven buiten, in Conscience's werken.

"De zon, die grootste schilderesse der wereld, was bezig achter de kim haer palet te bereiden; zy vereenigde en mengde er de schoonste verwen op welke zy bezat, om dien plegtigen dag,--om den eersten stap van Frans in de baen der kunst, met eenen ongemeenen glans te beschynen. Weldra wierp zy, door eenen enkelen penseeltoets, de grysgeele doodverw op haer onmeetbaer panneel.... en de stad Antwerpen stond, als eene aengelegde schets, zigtbaer in het schemerlicht."

Als er langer tijd tusschen gebeurtenissen verloopt dan die van een dag tot den anderen, zijn het de winter, of de lente, die een nieuw evenement inleiden; maar ook de zon komt er dan weer bij, met alle vogels en de vruchten, die blozen of beginnen te vallen, en onder haar glimlach kleuren. Op zulken morgen doet zij niet enkel haar verschijning, maar "verwt de kimme" en wekt alle leven.

Reeds in "Het Wonderjaer" rijst zij oppermachtig.

" verhief zich langzaem en heerlyk op den purperen gezichteinder. Eene harer stralen viel schuins op het vensterglas van Lodewijks kamer;--en deed des jongelings oogen ontsluiten. Onrustig rees hy van zyne bedstede, en na zich een' oogenblik voor zynen schepper te hebben , kleedde hy zich, en gordde zich het wapen aen."

Wij spraken over het gevoel van de natuur als een geheel. Zij kan worden vereerd om zich zelve. Niet zoozeer om haar vormenschoonheid, als om haar symbolische beteekenis, haar inhoud. Omstandigheden kunnen zulk gevoel verwekken. Een der hoogtepunten van Consciences natuurbeschrijving is, in "Blinde Rosa," de terugkomst van een uitwijkeling in zijn land. Hij houdt stil niet ver van zijn dorp, dat achter het oude woud is verscholen. "Het was met vele beuken gegaen als met de bewooners van het dorp. Jonge boomen hadden de plaets ingenomen om eenen nieuwen levenskring te doorloopen. Zy waren dus vreemdelingen voor den reiziger en hem gansch onverschillig. Maer der vogelen zang, die van alle kanten uit het loover galmde, was nog dezelfde; ook het klagend gesuis des winds als hy de spelden der masten beweegt, ook het geritsel der krekels, ook de heidelucht met hare liefelyke geuren:--de voorwerpen waren veranderd; het eeuwig uitwerksel der natuer was hetzelfde gebleven!"

Zulke gewaarwording zoekt Conscience. Hij meent dat ze alles doet vergeten, vijandschap en bekommering. Alleen godsdienstig gevoel kan zulks bewerken: Natuuraanschouwing wordt eeredienst, die troost.

"Van alles afgescheiden, zich overleveren aan het onvoorziene; tusschen dichtbewassen heesterbosschen en donkere wouden ronddwalen, zonder te weten waar men is of waar men komen zal; geen spoor der menschelyke maatschappij meer ontwaren; alles vergeten, tot de vriendschap zelve, om zich der vijandschap ook niet meer te herinneren....; wanneer men van geheimvol ontzag beeft en siddert onder den indruk der plechtigste stilte,--stilte der groeiende natuur, stilte der lucht, stilte des lichts zelve,--dan gaat de ziel, de dichterlijke ziel uit den stoffelijken mensch, en zweeft en zwemt en wiegelt op den lauwen vloed der rustige droomenzee...."

De vorm waaronder zulk gevoel wel alle menschen eigen is, gehechtheid aan den geboortegrond, is gewoonlijk een factor in Consciences verhalen. Terugkeerende reizigers worden "door een onbegrijpelijke aandoening verrast," en blijven ontroerd de daken beschouwen, die achter het veld bij elkaar staan. Een soldaat ontmoet een meisje van zijn dorp. Dit komt hem voor oogen staan, zoo klaar dat hij "de zon op den toren ziet schijnen;" zijn vader is bezig met de stoppels van het veld te rijven en zijn moeder staat erbij, en hij hoort dat ze van hem spreken.

Maar de opperste verheerlijking is "Rikke-tikke-tak," waar liefde van man tot vrouw en van beiden tot de plek die hen omgaf toen ze onwetend van elkander hielden, tot een po?ma van onwrikbare eenheid, vereeniging van goedheid en geheele overgave, geworden zijn.

Lena, een boerenmeid die ruw behandeld wordt en enkel door den zoon des huizes beschermd, bemint hem zonder het te weten om zijn goedheid. Zij droomt op de heide, op een hoogen duin, waar ze in schaduw van kleine boomen den weg kan volgen, die door de vlakte slingert. Zij neurt een vreemde wijze waarvan ze niet weet, waar ze die heeft geleerd.

Zij kent haar ouders niet. Haar vader verliet vo?r lang het dorp, toen ze nog een klein kind was. Hij was een hoefsmid, verliet het land toen zijn vrouw stierf en werd in het Fransche leger officier. Hij zoekt haar nu over de heele streek. Hij hoort het liedje dat zij zingt en herkent haar. Zij vergezelt hem, gelukkig, naar het buitenland.

De knaap komt op het hooge plekje peinzen. Hij slaat de armen om den herdersstaf zoodat hij er kan op leunen. "Uit zyn hart stroomt een stil gezang over zyne lippen; tusschen het loof der jeneverboomkens suizen de klanken van het lied. Rikke tikke tak, Rikke tikke toe...."

Ver van de heide begint ook Lena te treuren. Eerst nog maar enkel een besef, dat de groote heide een leemte nalaat in haar leven. "Van tyd tot tyd bewogen zich hare lippen werktuigelyk, en het vergeten lied van Rikke-tikke-tak zweefde onhoorbaer rond haren mond."

Onder den beuk en bij de beken, op de duinen, wordt het beeld van den verloren vriend duidelijker. Zij kan het zich moeilijk bekennen, omdat de liefde geen merkbaren vorm aannam vo?r haar vertrek. Zij smeekt haar vader, terug naar de Kempen te keeren, voelend hoe dit land haar bindt.

Ontknooping is een toevallig wederzien van Jan, die zijn dorp en later het seminarie verliet, en bedelend rondloopt in de stad. Daar hielden Lena en haar vader stil. Zij hoorden op een avond zijn lied klagen aan het venster. "Rikke tikke tak, rikke tikke toe...." Zij eischt zijn bezit op tegenover haar vader die, om hen beiden te redden, toegeeft.

Misschien het mooiste, dat Conscience geschreven heeft, is een bang verhaal aan den pastor, die Jan aanraadde in het priesterschap zijn liefde te vergeten. Eens bleef hij acht dagen lang in Brussel. Hij snelde na deze afwezigheid als een vluchteling naar zijn heide.

"Toen het my toegelaten werd terug te keeren, ging ik nacht en dag zonder rusten. Als de eerste mael de reuk der schaddevuren my door den wind werd toegevoerd, begon ik van ontroering als een kind te weenen; verder, in het midden van het eerste Mastenbosch, wierp ik my geknield ten gronde en ik dankte God met luider stemme, dat ik myne geliefde speldeboomen mogt wederzien: ik heb ge?ten van het eerste heidekruid, dat ik zag, om den dierbaren plant digter aen het hart te hebben."

Als we over de fouten heenzien, van taal ?n stijl, die nu na een halve eeuw van taalontwikkeling zichtbaar worden, veropenbaart zich Conscience als een volmaakt verteller. De verteller moet zijn hoorders kunnen behagen; daarin is hij prachtig geslaagd en hij wist zeer goed, w?t hij vertellen moest en w?t verzwijgen, om zijn publiek te winnen.

Het hoogtepunt van zijn vertelkunst heeft hij bereikt in "De grootmoeder--verhalen voor kinderen,"--waar het gevoel nooit opgeblazen, de vorm nooit romantisch is. Een strooien hutje, twee kleine sprokkelaars in het winterwoud en het wijde heideveld, waardoor een ratje loopt dat over zijn bitter leven klaagt, geven den inhoud van de verhaaltjes. Grootmoeder vertelt aan de kleinen van Janneken en Mieken.

Doch ook in min geslaagde verhalen--in zulke zelfs als voor ons niet meer genietbaar zijn--glansen nog mooie beelden.

"Evenals de andere vrouwen droeg zij op haar hoofd een zwaren bussel kruiden, welke zij uit het koren had gewied; de vurige kolrooskens en blauwe korenbloemen hingen waggelend op haar voorhoofd of daalden als kransen der liefde langs haren hals."

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top