Read Ebook: Handboek voor den kaasmaker in Nederland by Hollman Pierre Jean
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 496 lines and 63008 words, and 10 pages
Het vocht, dat zich bij den aanvang der ziekte in de melkaderen van het aangedane deel ophoopt, heeft veel overeenkomst met bloedwei, waarin geronnen kaasstof aanwezig is. Ook vindt men eiwit, melkkogeltjes en epitheliumcellen.
Het beloop van beide ziektevormen is meestal goedaardig; ook zonder het gebruik van geneesmiddelen houdt het lijden weldra op. Na vier tot acht dagen zien wij de zwelling, ook al heeft zij een verontrustenden omvang aangenomen, van zelf verdwijnen; na dien tijd is maar zelden een spoor van zwelling in den omtrek van den navel of aan den uijer boven de spenen waar te nemen. Het langst blijft het bewijs van vroeger lijden bij de melk, uit de zieke speen, bestaan. De hoeveelheid der melk blijft geringer en het microscoop kan 8 tot 12 dagen na het verdwijnen der zwelling nog colostrum-ligchaampjes in de melk aantoonen.
In den regel loopen beide genoemde ongesteldheden gunstig af, en heeft men geene geneesmiddelen noodig. Wel trachte men alles, wat nadeeligen invloed op den uijer kan uitoefenen, te vermijden of te verwijderen. Doet men dit, dan zal slechts zelden ontsteking ontstaan. Natuurlijk geve men, gedurende den loop der ziekte, geene sterk voedende zelfstandigheden; hierdoor vermindert men den aandrang van bloed naar den uijer. Wanneer ten gevolge van den grooten aandrang bloedvaten springen en bloed in den uijer uitstorten, dan vermindere men zelfs de hoeveelheid van het ligt verteerbare voedsel, en geve men bij tragen stoelgang een afvoerend middenzout, zwavelzure soda of zwavelzure magnesia. Is de uijer bij aanraking bijzonder gevoelig, dan kan men baden of omslagen van een lauw warm lijnzaad-afkooksel bezigen; blijft de gevoeligheid bestaan, dan voegt men bij die omslagen een aftreksel van hyosciamus of belladonna. In zulk geval zij men oplettend dat de uijer niet door een kouden luchtstroom getroffen wordt. Zelden heeft men de omslagen langer dan drie of vier dagen voort te zetten. Ook ledige men herhaalde malen den uijer, waardoor men voorkomt dat de geronnen kaasstof zich in de melkaderen ophoopt.
Is het dier hersteld, dan ga men slechts langzaam tot meer voedend voedsel over. Wordt deze regel in den wind geslagen, dan herhaalt zich de aandoening van de melkklier en loopt men bovendien gevaar om de maag van het dier te overladen.
De ontsteking van den uijer is de tweede ziekte, waarop wij hier moeten wijzen. De melkklieren bestaan uit de eigenaardige klierzelfstandigheid, uit cel- en vetweefsel. In elk dezer weefsels kan ontsteking ontstaan. Meestal is het celweefsel de zitplaats van het lijden, maar al blijft de klierzelfstandigheid vrij, daarom houdt niet te min vaak, door de storing van den bloedsomloop, de melkafscheiding op. Door de zwelling van het celweefsel nemen de klieren, ja, de geheele uijer in omvang toe. Uitwendige kenteekenen of het eene of het andere zamenstellende deel van den uijer in het lijden begrepen is, bestaan er niet, en zijn voor ons doel ook minder noodig.
De oorzaken, welke de ontsteking van den uijer kunnen te voorschijn roepen, zijn menigvuldig. Den aanleg tot ontsteking bij het dier noemen wij in de eerste plaats; vervolgens invloeden, welke niet alleen den uijer, maar het dier zelf treffen, zooals kou vatten, enz.
Deze ziekte ontstaat vooral bij vochtig koud weder, dat in het algemeen catarrhale, rheumatische ziekten te voorschijn roept, en groote afwisseling van temperatuur. Op stal loopen de dieren gevaar, wanneer zij aan den togt zijn blootgesteld. Maar ook ten gevolge van andere ziekten, van uitslag ziekten, pokken, het klaauwzeer, wordt ontsteking van den uijer geboren. Uitwendige beleedigingen, stooten, slaan zijn soms de oorzaak der ziekte.
De ontsteking van den uijer is nu eens snel verloopend--acuut--, als wanneer een algemeen lijden de plaatselijke aandoening voorafgaat, dan weder is zij langzaam in haar beloop--chronisch--, en ziet men geen algemeen lijden voorafgaan.
In het eerste geval zijn beide klieren of althans een groot gedeelte der eene aangedaan; in het ander geval beperkt zich het lijden tot geringer omvang, maar breidt zich toch later van het lijdende gedeelte over den geheelen uijer uit. De kenteekenen, welke de plaatselijke aandoening voorafgaan, zijn: vermindering van den eetlust, onregelmatig herkaauwen; het haar is zonder glans en staat overeind; de blik van het dier is niet helder. Het slijmvlies van den neus en het bindvlies van het oog zijn rood, de pols is vol, golvend, tamelijk hard en snel, de adem kort en versneld. De drekstoffen hebben grooter zamenhang. Al gaat de pislozing regelmatig, toch is de hoeveelheid der pis verminderd en hare kleur donkerder dan gewoonlijk. Nu en dan hebben de koeijen een aanval van koude, kenbaar aan het sidderen der ledematen en de spieren van den schouder en van het achterste gedeelte van den buik. De temperatuur is over het ligchaam ongelijk verdeeld, zoodat de ooren, de horens en de pooten nu eens koud, dan warm zijn. De dieren zijn zeer gevoelig voor knijpen in de huid; drukt men den rug met de hand, dan zoeken zij die drukking, hoe zacht die ook zij, te vermijden.
Aan den uijer is in dit tijdperk nog geen enkel teeken van ophanden ziekte merkbaar; alleen de melkafscheiding is verminderd. Veelal worden deze voorboden en de eerste kenteekenen van aanstaande ontsteking der melkklieren over het hoofd gezien. Men wordt eerst opmerkzaam, wanneer de uijer aanmerkelijk gezwollen is en de dieren hardnekkig elke aanraking weigeren. Dit heeft meestal den volgenden of den derden dag plaats.
Het deel van den uijer, dat door de ontsteking is aangedaan, is gezwollen, hard en heet; meestal is de huid rood. Aanraking van het zieke deel veroorzaakt belangrijke pijn; geen wonder dat het dier door trappen en slaan die aanraking zoekt te ontgaan. Is een grooter deel van den uijer ontstoken, dan geven de dieren groote onrust te kennen; zij trippelen heen en weer, rusten nu eens op den eenen, dan op den anderen poot, gaan liggen, maar staan even spoedig weer op, daar het zieke deel bij het liggen gedrukt wordt, en geven door steunen de pijn te kennen. In het zieke deel is de afscheiding der melk geheel, in het andere bijna geheel opgeheven.
Heeft de ziekte haar hoogste punt bereikt, dan is de blik mat, de bek droog, de pols hard, vol en zeer versneld, het haar zonder glans, de huid droog, strak, de eetlust bijna geheel verdwenen. Het herkaauwen blijft achterwege, ofschoon de dorst verhoogd is; de drekstoffen blijven terug of zijn hard en met slijm bedekt. De spenen hangen slap neder.
Dit duurt zoo drie of vier dagen; de zwelling van den uijer neemt zelfs nog toe, strekt zich van achter en in de hoogte, van onder tot aan den navel en het borstbeen uit. Na het optreden van deze zuchtige zwelling--oedeem--kan men uit de spenen eene geringe hoeveelheid troebel vocht melken. Uit de speen van het zieke deel erlangt men bij het melken geronnen kaasstof en gele of geelachtig witte wei; in zeldzame gevallen is dit vocht met bloed vermengd. Soms kan men bij het melken noch vloeistof, noch kaasstof verwijderen, en toch voelt men boven de speen een hard ligchaam. In zulk geval brengt men den melkcatheter of eene sonde in het melkkanaal. Deze komt met de geronnen kaasstof in aanraking, en men is in de gelegenheid haar terug te schuiven, in gunstige gevallen haar fijn te stooten.
Na den vierden of den zesden dag neemt de kracht der ontsteking af; de zwelling verdwijnt langzamerhand en het dier herstelt. Soms is dit niet het geval; de ontsteking neemt toe, tot naziekten of de dood volgt. Voor het zoo ver komt heeft de melkboer, die zijn belang kent, het dier aan den slagter verkocht; met het oog op ons onderwerp behoeven wij ons derhalve niet verder in deze naziekten te verdiepen.
Herstelt de koe, dan komt de ontsteking tot oplossing, dat is, de zwelling wordt minder en minder en verdwijnt eindelijk geheel en al. Soms blijven er knobbels in den uijer, die eerst bij het opvolgend droogstaan der koe langzaam wegslinken; in andere gevallen zijn de knobbels blijvend, waardoor een grooter of kleiner deel der melkklieren voor de afscheiding van dit edel vocht te loor gaat. Verloopt alles gunstig, dan is de koe in vier of vijf weken hersteld; maar voor dien tijd mag de melk niet tot kaasbereiding worden aangewend.
In andere gevallen is de ontsteking zoo hevig, dat zich abcessen vormen: komt de etter in de melkkanalen, dan vindt men haar ook in de melk en later in de kaas; geen wonder dat zulks tot bederf aanleiding geeft.
De ontsteking van den uijer kan ook slepend zijn; dan gaan er slechts zelden algemeene verschijnselen vooraf, en men herkent haar aan de pijn, die de koe bij het melken te kennen geeft, aan eene geringe mate van zwelling en aan stoornis in de melkafscheiding. Ook hier begint het lijden bij een gering gedeelte der klier en breidt zich langzamerhand over den halven uijer uit, zoo dat de melk van een, twee of drie spenen gezond kan zijn.
De veranderingen, welke de melk ondergaat, hebben betrekking op de hoeveelheid en de hoedanigheid. Hoe vaak gebeurt het niet dat men die in het eerst over het hoofd ziet. Dan toch is alleen de hoeveelheid verminderd. Dit verschijnsel moet den boer opmerkzaam maken, want weldra verandert de hoedanigheid en drijft de geronnen kaas in de melk. Eindelijk verdwijnt ook de kaas en erlangt men eene vloeistof, welke met eiwit overeenkomst heeft.
In twee of drie, hoogstens in vier weken heeft deze ontsteking zoo zeer aan uitbreiding gewonnen, dat de helft der melkklier voor de melkbereiding verloren is. Het dier geeft in dit tijdperk weinig teekenen van pijn, maar aan den uijer voelt men duidelijk den verharden knobbel.
In den regel wordt door den boer te weinig gelet op de slepende ontsteking; hij herkent eerst het lijden, wanneer het zijn hoogste punt bereikt heeft, en in al dien tijd werd de zieke melk mede verwerkt!
Gaven wij in het eerste gedeelte de zamenstelling van gezonde melk op, hier moge eene ontleding van melk eener koe, lijdende aan slepende ontsteking, hare plaats vinden. De onderzochte vloeistof bevatte op 100 deelen
water 92,976 vaste bestanddeelen 7,024
De 7,024 vaste bestanddeelen bestonden uit
Wij waren gebleven bij de stoornissen in het spijsverteeringsorgaan der koe. Zulke stoornis geeft in de eerste plaats aanleiding dat de spijzen niet volkomen verteren, dat zij derhalve ook niet al het nut doen, wat men van haar mogt verwachten. Worden niet alle daarvoor vatbare deeltjes der spijzen in het bloed opgenomen, dan kunnen die later natuurlijk ook niet in melk worden omgezet. De koe geeft dus minder melk, even als of zij te weinig voedsel bekwam.
Maar het kan ook zijn dat enkele stoffen uit het voedsel, welke voornamelijk vet- of boter- en kaasstof in de melk geven, ten deele gemist worden; in zulk geval bevat de melk of minder boter of minder kaas.
Er is eindelijk een derde geval mogelijk; de voedingstoffen worden opgelost en komen in het bloed, maar in andere dan de gewone zamenstelling. De ligging der deeltjes bij de proteinestoffen der melk--kaasstof, albumine, enz.--lijdt hieronder, en men erlangt uit zulke melk wel kaas, maar kaas met geheel andere eigenschappen, gelijk wij boven in het voorbeeld der isomerie aantoonden. Zijn de atomen in de kaasstof losser verbonden, dat dit gewoonlijk het geval is, dan moet de kaas later gemakkelijker ontleed worden; men krijgt verschillende gebreken der kaas. Stoornissen in het spijsverteeringsorgaan hebben derhalve den meest noodlottigen invloed op de hoeveelheid en hoedanigheid der melk, en vervolgens op die der kaas.
Stoornissen in de verrigtingen van andere organen gaan natuurlijk ook niet onopgemerkt voorbij; zij oefenen echter minder invloed op de melk uit, tenzij het lijden een hoogen graad bereikt hebbe. Maar in het laatste geval houdt de melkafscheiding geheel op.
Niets nu is gemakkelijker dan de werkzaamheid van den uijer voortdurend gade te slaan; zij is een gevoelige maatstaf voor den welstand der koe. Men mag als zeker aannemen dat er ergens eene stoornis plaats grijpt, hetzij door verandering van voedsel, verpleging als anderzins, wanneer eene verandering in hoeveelheid of hoedanigheid der melk wordt waargenomen. De vermindering der melk bij ziekte der koe staat in regte reden tot de hevigheid van het lijden.
Heeft men de oorzaak, welke de verandering der melk te voorschijn riep, opgespoord, dan ligt het geneesmiddel voor de hand. Is het voedsel de oorzaak, dan brengt men hierin verbetering, hetzij door grooter hoeveelheid, hetzij door ander voedsel toe te reiken. Heeft men met minder beteekenende stoornissen van maag en darmen te doen, zooals die bij verkoudheid dezer organen ontstaan, dan zal meestal een ligt dieet voldoende zijn; of men geeft de koe een zacht aromatisch middel, zooals thee van fenkel of thijm. Bij meer ingrijpende ziekten raadpleegt men den veearts.
De veranderingen, welke de hoedanigheid der melk door bovengenoemde oorzaken ondergaat, zijn zeer menigvuldig. De melk kan meer of minder vet, kaasstof, albumine of melksuiker bevatten, zonder dat een dezer stoffen nog eenige verandering, door verplaatsing der atomen, ondergaan heeft. Zulke veranderingen ontsnappen zelden aan de waarneming. Anders is het gelegen, wanneer in een of meer hoofdbestanddeelen een wijziging van zamenstelling voorkomt; bij het nazien der melk blijkt niet altijd de fout: zij doet zich eerst voor bij de gevormde kaas.
Het voedsel moge in den regel eenigen invloed uitoefenen op het meer of minder van deze of gene der hoofdbestanddeelen van de melk, onloochenbaar is het dat in dergelijke gevallen in de melkklier eene zekere neiging is om meer boter of meer kaas enz. dan het gemiddelde af te scheiden. Deze neiging vindt men in de verschillende rassen; het eene ras geeft meer boter, een ander meer kaas, van een derde is de melk meer waterhoudend. Maar ontstaan veranderingen in de verhoudingen der zamenstellende bestanddeelen plotseling of langzamer, bij eene gelijkmatige voeding en verpleging en bij dieren, die tot dien tijd niets van den regel afwijkends vertoonden, dan heeft dit met de rassen niets uit te staan, maar zal men in de meeste gevallen het lijden van eenig orgaan, in het bijzonder der spijsverteerings-werktuigen kunnen aantoonen. Even vaak is de verhoogde werkzaamheid der geslachtsorganen oorzaak van voorbijgaande veranderingen in de hoedanigheid der melk.
Zoodra de hoeveelheid van eenig bestanddeel grooter wordt, zien wij dit gepaard gaan met vermindering van eene andere stof. Het spreekt van zelf dat wij de veranderingen, welke de melk geregeld ondergaat, en welke afhangen van den tijd, sedert het kalven verloopen, hier niet op het oog hebben. Staan wij hier een oogenblik stil bij het geval dat het water in de melk vermeerderd, het vetgehalte verminderd is; dit geval komt dikwerf voor, ontstaat plotseling en verdwijnt menigmaal even snel. De koeijen bij welke men zulk eene verandering van water- en vetgehalte in de melk waarneemt, zien er oogenschijnlijk goed uit; zij gebruiken het voedsel met den meesten smaak, en men vindt bij oppervlakkig onderzoek niets, dat op ziekte of minder welzijn duidt. De hoeveelheid der melk blijft dezelfde, de hoedanigheid alleen verandert. Vroeger zag de melk wit of geelachtig wit, nu heeft zij een blaauwachtig witte tint. Laat men de melk staan, opdat zich de room zal afscheiden, dan erlangt men slechts een dun laagje geel gekleurd vet; de onderstaande melk is blaauw van kleur.
De blaauwe kleur hangt af van de geringe hoeveelheid room; naarmate er minder vetdeeltjes in het vocht, dat de kaasstof in oplossing houdt, zweven, naar die mate is de vloeistof meer doorschijnend en ziet de melk blaauwer.
Stelt men bij het dier, dat deze melk geeft, een naauwkeurig onderzoek in, dan vindt men meestal dat het tijdperk van togtig worden genaderd is, zeldzamer dat het spijsverteeringsorgaan minder geregeld werkt. Bij andere koeijen, die duidelijk soms vrij hevige teekenen geven van het togtig worden, laat zich de verandering in de melk gemakkelijk verklaren; wij behoeven er hier niet langer bij stil te staan.
Nog onverklaarbaarder is voor den melkboer de verandering der melk, wanneer zij door geringe stoornissen in de spijsbereiding ontstaat.
Hetzij men te doen hebbe met eene togtige koe, of met eene, bij welke de maag van de kook is, in geen dezer gevallen behoeft men zich ongerust te maken; na eenige dagen wachtens en het inachtnemen van dieet herstelt zich de hoedanigheid der melk.
Komen in het voedsel der koe groote hoeveelheden van kalkzouten voor, dan vindt men die ook in de melk terug. Ook bij sarcomatosis en bij enkele ziekten van het beenstelsel is het kalkgehalte der melk te hoog. Deze geven soms aanleiding tot het vormen van melksteenen, waarover wij reeds gesproken hebben.
De meeste melkgebreken en vooral zulke, die onaangenamer gevolgen hebben dan de tot nu toe besprokene, vinden hunnen oorsprong in eene gebrekkige bereiding--zamenstelling--van de enkele bestanddeelen der melk. Oppervlakkig bespeurt men niets afwijkends, wanneer de melk den uijer pas verlaten heeft. Men moet dus het gebrek daaraan toeschrijven, dat de zamenstellende deeltjes--atomen--van boter of kaasstof in hunne onderlinge ligging iets onregelmatigs opleveren. Die ligging is meestal zoo, dat de zuurstof der lucht zich gemakkelijk kan doen gelden, waardoor stoffen ontstaan, welke in het gewone beloop der zaken in het geheel niet of eerst veel later optreden. De ontledingen zullen zich nu eens in grooter dan weder in geringer mate voordoen; ook de ligchamen uit die ontledingen geboren zijn zeer verschillend van aard. Dit alles hangt daarvan af dat een of meer bestanddeelen der melk gebrekkig gevormd zijn, of dat de ligging der atomen in meer of minder mate van de gewone afwijkt. Stoffen derhalve, welke den minsten weerstand kunnen bieden aan uitwendige schadelijke invloeden, zullen eerder veranderd worden dan die, welke door vaster aaneen-liggen der atomen moeijelijker te ontleden zijn. De bestanddeelen der melk zijn in het algemeen meer tot ontleding geneigd dan die der afscheidingsvochten van andere klieren, omdat zij allen producten zijn eener ontleding, der vet-metamorphose namelijk van de cellen der klier.
Wordt door de eene of andere oorzaak, door gebrekkige spijsvertering bijvoorb., eene onvoldoende hoeveelheid voedsel opgelost en in het bloed gebragt; is voorts de ligging der atomen in de opgeloste voedingstoffen eene ongewone, dan moet de vorming der cellen in de melkklier gebrekkig en hare inhoud een van den regel afwijkende zijn: de melk wordt dan ontleed in stoffen, die niet gewenscht zijn, soms wel in hare verwijderde bestanddeelen. Het microscoop stelt ons in staat zulk gebrek aan te toonen. In zulke zieke melk vinden wij colostrum bolletjes, of liever, zoogenaamde melkkogeltjes, welke aan elkander kleven en daarom op de eerste gelijken; wel een bewijs dat de proteineverbinding, welke het omhulsel voor de vetbolletjes geeft, hare gewone zamenstelling mist.
De oorzaken, welke dit gebrek te voorschijn roepen, zijn, gelijk wij reeds deden opmerken, stoornissen in de spijsvertering der koe, of schadelijke invloeden, welke het geheele ligchaam aandoen, zoo als hooge temperatuur, electrische spanning in den dampkring, doffe, heete stallen. Deze gebreken der melk komen meestal in het warme jaargetijde voor. Wij moeten hier enkele iets uitvoeriger behandelen en beginnen met de
Het geneesmiddel om het te spoedig stremmen of zuurworden der melk te voorkomen, ligt nu voor de hand; men neme de oorzaak weg, die het te voorschijn roept, dat is, men trachte het dier te doen herstellen, onttrekke het, zoo mogelijk, aan nadeelige invloeden en men zij bij het melkgereedschap op grootere zindelijkheid bedacht.
Het vroegtijdig stremmen der melk kan men ook gedeeltelijk voorkomen door haar snel af te koelen, of onmiddelijk na het melken op te koken. Het zamenloopen der melk bij het koken wordt verhoed door de toevoeging van eene kleine hoeveelheid koolzure potasch of koolzure soda; men kan in het algemeen door zulke toevoeging melk langer bewaren en verder vervoeren.
De oorzaak ligt hier weder in een gebrekkig omzettingsproces van de enkele bestanddeelen der melk, waarbij de kaasstof eene verandering ondergaat. Door deze verandering wordt de omzetting van melksuiker in melkzuur tegengegaan; er ontstaat vrij vet door het gebrek in de proteine-zelfstandigheid der omhulsels van de vetbolletjes, en er ontwikkelt zich een ferment dat, op gezonde melk overgebragt, ook deze bederft.
Als naaste oorzaken mag men aannemen: onrein melkgereedschap; het bewaren der melk in vochtige, bedompte, warme kelders, kamers of woonvertrekken; groote hitte en besmetting; doordat men het gebrek van de zieke op de gezonde melk overbrengt, of de gezonde in vaten bewaart, waarin bittere melk aanwezig was, en welke onvoldoende gereinigd zijn.
De behandeling van dit melkgebrek berust op de verwijdering der oorzaken, welke aanleiding gaven tot het ontstaan. Voor alle dingen verwijdere men de melk uit het woonvertrek, reinige de dompige kelders en drage zorg voor zuivere, koele lucht. De melkgereedschappen behandele men op de meest zorgvuldige wijze met heete loog of vernieuwt die geheel. Is de melk door het gebruik van bittere stoffen of geneesmiddelen bedorven, dan houde men met de uitreiking hiervan op, en de bittere smaak zal korten tijd daarna verdwijnen. Is de lever van het dier ziek, dan roept men den veearts.
Wij zien deze ontbinding van in de melk aanwezige stoffen alleen daar geboren worden, waar de melk lang staan en zuur worden moet, voordat de room wordt afgeschept. In melkerijen, waar de room na 12 tot 24 uren verwijderd wordt, en de melk derhalve nog zoet is, heeft men weinig ondervinding van deze ontbinding; maar in zulke melkerijen heerscht ook de grootste zindelijkheid en men bewaart daar de melk in de doelmatigste vaten.
Bij de rottende ontleding of gisting der melk ziet men 48 of 60 uren na het melken blazen op de oppervlakte ontstaan; zij breken de roomlaag en geven aan de randen der scheuren een vuil gele kleur; de wrongel is slijmachtig, smerig op het gevoel; eindelijk vormt zich zwavelwaterstofgas, eene luchtsoort, welke aan rotting vrij standvastig eigen en oorzaak van den stank is. Is de gebrekkige bereiding der melk in den uijer van het dier de oorzaak der ziekte, dan is de melk iets meer waterhoudend, maar smaak noch reuk laten de ongesteldheid vermoeden. Eerst nadat zij twee dagen heeft bestaan, komen de verschijnselen der ontleding voor den dag. De dunne laag room wordt door de opstijgende gas verbroken en men ziet door de scheuren de caseine met blaauwachtigen weerschijn in de wei drijven.
Wordt het gebrek door onreinheid van het melkgereedschap te voorschijn geroepen, dan kondigt het zich niet veel vroeger en vrij wel onder dezelfde verschijnselen aan.
De oorzaken, welke deze gebrekkige vorming der melk te voorschijn roepen, liggen grootendeels in het voedsel. Geeft men de koe weinig, slecht, gedeeltelijk bedorven voedsel, dat bovendien niet vele voedende bestanddeelen bevat, zorgt men, eindelijk, te weinig voor hare verpleging, dan zal de ziekte der melk maar zelden uitblijven. Maar een boer, die zoo weinig zorg draagt voor zijn vee is zeker niet meer oplettend, waar het op de zindelijkheid van zijn melklokaal aankomt. Beide oorzaken gaan dus hand aan hand. Den denkenden lezer zij het overgelaten het geneesmiddel te vinden: het ligt waarlijk niet ver verwijderd.
Bij dit gebrek weet men waarin de gebrekkige vorming der proteinestof bestaat; in plaats van de gewone hoeveelheid kaasstof wordt er, soms van 15 tot 20 proc., albumine gevormd.
De slijmige of taaije melk laat zich, even als hare bestanddeelen, room, wrongel, karnemelk, in draden uithalen; op het gevoel is zij slijmig en verraadt dit ook bij den smaak. Bij het overgieten blijft zij aan den emmer hangen. Na langer staan ontwikkelen zich blazen op hare oppervlakte, en scheidt de melk room af, waaruit men slechts moeijelijk boter verkrijgt; deze laatste is smakeloos en zeer week. De eigenschappen van deze melk zijn in vele opzigten onderscheiden van die van colostrum. Wordt slijmige melk aan gezonde melk toegevoegd, dan deelt zij ook aan deze de spinnende eigenschap mede, wat men bij colostrum niet opmerkt. Men spreekt in deze gevallen van eene slijmerige gisting. Is het werkelijk een gistingsproces, dan behoort het zeker tot de rottende gisting, want de melk, welke dit gebrek heeft, bevat een grooter gehalte aan kali- en natronzouten, alsmede eene niet onbeduidende hoeveelheid koolzure ammonia, producten derhalve welke de rottende gisting vergezellen. De proteinestof in deze melk bezit oorspronkelijk een verkeerde hoedanigheid, dat is, de ligging harer atomen is reeds bij de vorming gebrekkig geweest: de deeltjes zijn zoo los aan elkander verbonden, dat er bij den geringsten stoot ontbinding ontstaat. Het microscoop heeft dit duidelijk aangetoond; men vond eene menigte vetkogeltjes aan elkander gekleefd, 't geen bewijst dat zich in de melk eene proteinestof bevindt, welke de eigenschappen der kaasstof mist. Een gedeelte der proteinestof heeft door de inwerking der koolzure ammonia--ontstaan door de ontleding van een ander gedeelte proteinestof--, reeds in de borstklier de spinnende eigenschappen. Is het ontbindingsproces door de gebrekkige vorming der proteinestof eenmaal begonnen, dan gaat het onophoudelijk door, tot dat ten laatste alle stof is omgezet. Wordt van zulke melk, welke reeds koolzure ammonia bevat en in voortdurende ontbinding verkeert, bij gezonde melk gevoegd, dan oefent de koolzure ammonia invloed uit op de caseine der gezonde melk en deelt haar spinnende hoedanigheden mede.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page