Read Ebook: Pan Tadeusz Czyli Ostatni Zajazd na Litwie. Historja Szlachecka z r. 1811 i 1812 we Dwunastu Księgach Wierszem by Mickiewicz Adam
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 863 lines and 28135 words, and 18 pages
Illustrator: Joh. Braakensiek
Kieviet's Ge?ll. Historische Bibliotheek.
JONGENS VAN OUDT-HOLLAND
Door
C. JOH. KIEVIET.
Derde Druk.
Met illustraties van JOH. BRAAKENSIEK.
AMERSFOORT VALKHOFF & Co.
Er bestaat over het verblijf van Czaar Peter den Grooten te Zaandam reeds een uitgebreide litteratuur. De Heer Jac. Scheltema, die als vrederechter in deze stad heeft gewoond, vond er belangrijke aanteekeningen door den Zaandammer lakenkoopman en vroedschap Jan Cornelisz Noomen over dat verblijf bijna dagelijks genoteerd, en hij gaf toen in de jaren 1814 en 1817 belangrijke werken over Czaar Peter en over Rusland in betrekking tot de Nederlanden in het licht, die door hunne nauwkeurigheid en historische waarheid veel verschilden met de fantastische verhalen van vroegeren tijd. Zoover mij bekend is, bestaat er echter nog geen uitgebreid verhaal over dit onderwerp voor jeugdige lezers.
De Heer Kieviet, de bekende schrijver voor de jeugd, heeft deze taak op zich genomen, en verzocht mij het verhaal eens door te lezen v??r het ter perse ging. Ik heb het met zeer veel genoegen gedaan en mij er in verheugd, dat de bijzonderheden van het verblijf van den Czaar te Zaandam zoo nauwkeurig zijn medegedeeld, terwijl het niet anders kan, of het voor het licht brengen van de Groenlandsche visscherij geeft aan het geheel een meer locale kleur. De walvischvaart, die sedert jaren niet meer in Nederland wordt uitgeoefend, was eenmaal voor de Nederlandsche Provinci?n een zeer belangrijke tak van handel, die duizenden menschen werk verschafte en waarvoor velen zich interesseerden. Vooral in de Zaanlanden werden tal van schepen ter walvischvangst uitgerust en vonden velerlei ambachten en neringen daardoor een grooten steun. Het kan niet anders of de jongens van het oud-Zaandam voelden zich tot de avontuurlijke reizen naar het Noorden aangetrokken. De in dit verhaal genoemde jongens hebben voor het meerendeel in dien tijd geleefd, maar zij waren in dat jaar van 1697 iets jonger of ouder. Het is een der voorrechten van den romanschrijver, dat hij den leeftijd van de optredende personen mag pasklaar maken voor zijn geschiedkundige werken. Zoo was Arend Bloem, die een zoon was van Burgemeester Claas Arendsz. Bloem, geboren in het jaar 1678 en zag Nicolaas Calff in 1677 het levenslicht. Beide jongelui waren dus reeds 20 jaren. Vooral Nicolaas Calff werd een bijzonder bekend en bemind burger te Zaandam: hij stond aan het hoofd van een groot handelshuis, en was ook een beoefenaar van kunsten en wetenschappen. Hij heeft veel gereisd, Duitschland, Frankrijk, Spanje en Itali? bezocht, en een menigte kunstvoortbrengselen en antiquiteiten zijn door hem verzameld op zijn fraaie buitenplaats Polanen bij Halfweg Haarlem. De eigenaar van de scheepswerf, waarop Czaar Peter gewerkt heeft, Lijnst Tewisz. Rogge was in 1697 nog een jonge man; zijn 4 zonen waren toen ?f nog zeer jong ?f nog niet geboren. Cornelis Gerritsz. Jongekees, de man onder den Beer, die de jongens zijn avontuur bij Groenland vertelt, was reeds in 1677 overleden.
Het verblijf van Czaar Peter in Holland en te Zaandam is voor de Nederlandsche gewesten een belangrijke episode geweest. De energieke vorst bracht daarmede een eeresaluut aan de groote nijverheid en handel van het oude, kleine Holland.
Nog steeds is het voor het nageslacht welgevallig met de gedachte zich in het gouden tijdperk onzer historie te verplaatsen, en het kan niet anders, of bij jongelieden wordt dan de lust opgewekt tot navolging van de daden der voorvaderen. Boeken als Jongens van Oudt-Holland van den Heer Kieviet werken daartoe zeker mede!
G. J. HONIG.
Zaandijk.
IN HET HUISJE AAN DEN LAGEN HORN.
Van een klein huisje, gelegen aan den Lagen Horn in het dorp West-Saardam, werd de deur geopend, en een jongen trad met een bedrukt gezicht naar buiten. Zijn houding getuigde van onwil, en hij scheen niet dan noode te voldoen aan een hem opgedragen last. Langzaam en weifelend trok hij de deur achter zich dicht.
't Was een zeer armoedig gekleede knaap. Zijn wambuis en korte broek waren tot op den draad versleten, en zijne muts getuigde van langdurigen dienst. Er behoefde niet aan getwijfeld te worden, of er werd onder het strooien dak van het nederige stulpje, dat hij zooeven verlaten had, armoede geleden, misschien wel bittere armoede.
De jongen had nog geen vijf schreden afgelegd, of hij bleef staan, knipte driftig met de vingers, stampte met zijn voet op den grond, en mompelde:
"Ik doe het niet,--ik schaam mij er voor, en 't helpt toch niet ook!"
Hij keerde op zijne schreden terug, opende de deur, en riep half knorrig, half smeekend naar binnen:
"Moeder,--ik doe het niet,--ik wil niet, hoor! En 't is moeite voor niets bovendien, want hij geeft het toch stellig niet."
De jongen stond nu in een klein portaaltje, waarin eene deur toegang gaf tot de kamer.
Deze deur werd thans geopend, en een bleek, vermoeid vrouwenhoofd werd zichtbaar. Zij zag er zwak en lijdend uit, en de zorg had haar diepe rimpels op het voorhoofd gegroefd. Haar jak, stijf om het lichaam sluitende, zooals toen de algemeene dracht was bij de Saardamsche vrouwen, was al even armelijk als de kleederen van den knaap, maar ook evenals deze knap en zindelijk. Het hulletje, dat haar hoofd bedekte, was hagelwit en keurig netjes.
Zij opende de deur geheel, en zag haar jongen verdrietig en met een diepen zucht aan.
"Toe Jan, toe m'n jongen, probeer het nog maar eens. We hebben niets in huis voor een middagmaal..."
"Ja, Moeder, dat weet ik wel,--en ik vind het treurig genoeg voor u, Moeder,--maar Geurt Jansz wil niet meer borgen. Gisteren heeft hij mij gezegd, dat het voor de laatste maal was. Moeder, en... en..."
"En...? Wat wou je zeggen, kind?"
"En moeder, hij liet mij den vollen kerfstok zien, waar geen streepje meer bij kon, en hij zei, dat u eerst eens betalen moest. O,--dat er ook zoovele andere menschen bij moesten staan! Ik schaamde mij bijna dood, Moeder, en ik nam mij vast voor, liever van honger te sterven, dan nog eens zoo ten spot van anderen te staan."
De vrouw deed moeite om een traan, die in haar oog opwelde, te onderdrukken en voor haar zoon te verbergen.
"Maar kind," zei ze zacht, "wij hebben niets meer in huis, en ik weet niet, wat ik om twaalf uur op tafel moet zetten... Je weet, hoe 'n eter je broer Jacob is... en jij zelf--je moet toch ook wat hebben, en Marie, de kleine zus."
"Ja, Moeder, en u ook, u ook!" stampvoette de knaap, terwijl hij haar den arm op den schouder legde. "O, Moeder, ik zie het wel, hoe de zorg u verteert, en hoe u bij den dag bleeker en magerder wordt. En als wij u ??k moesten missen, dan wist ik heelemaal geen raad. 't Is al erg genoeg, dat Vader dood is..."
Thans bedwong de moeder hare tranen niet meer, en zeide snikkend:
"'t Is nu bijna een jaar geleden, dat hij gebleven is in de Poolzee, op de Walvischvaart..."
"Ja, Moeder, 't is al ruim tien maanden. 't Was op den twaalfden Mei, dat het gebeurde..."
"En wat is er sinds dien dag van ons geworden, kind? We hebben alles gaandeweg opgeteerd, wat wij hadden, en thans is er voor de eerste maal geen eten in huis voor mijne kinderen."
"En voor u evenmin, Moeder," zei de knaap.
Een oogenblik zwegen beiden.
Eindelijk sprak de moeder zacht:
"Toe Jan, probeer het nog maar eens,--nog ??nmaal..."
"Neen, Moeder, ik doe het niet!" was het antwoord.
"Nog ??nmaal, Jan,--toe, voor je broer en je kleine zus. Of moet ik dan vanmiddag zeggen, dat ik niets voor hen heb,--niets?"
Jan keek naar den grond en richtte een oogenblik later zijne oogen op zijne moeder. Hij hoorde, hoe haar stem beefde. Opeens sloeg hij haar de beide armen om den hals, en fluisterde haar toe:
"Moeder,--ja, nog ??nmaal zal ik het doen, voor u, lieve Moeder, voor u,--maar dan ga ik naar de Holle Sloot, en ik zal zien mij te verhuren voor de Groenlandsche visscherij......"
De moeder richtte zich op, doodsbleek.
"Jij,--Jan!--Ook jij? Wil jij me dan ook verlaten, om een graf te zoeken in die vreeselijke zee, die reeds je armen vader verzwolgen heeft?--Zou je d?t willen doen, Jan,--k?nnen doen?"
"Ja, Moeder, want honderden en nog eens honderden verdienen er een goed stuk brood, en keeren telkens ongedeerd in het vaderland weer. Als ze mij maar hebben willen, want ik ben nog zoo jong. Hoor eens, Moeder, dan verdien ik geld genoeg, om voor u allen te zorgen, wel niet rijk en weelderig, maar toch voldoende om te blijven leven. Ik krijg handgeld bij de aanmonstering, en verdien bovendien goed geld. U kent Klaas Meyer wel? Dien jongen van den Zuiddijk?"
"Jawel, kind, o jawel, dien ken ik," zuchtte de weduwe, die hevig ontsteld was bij den voorslag van haar zoon. "Maar Jan, mijn lieve jongen, ik kan je niet ..."
"Nu Moeder," viel Jan haar in de rede, daar hij vast besloten was door te zetten, nu hij er eenmaal over begonnen was, "weet u wel, wat die verdient?"--
"Och--al was het n?g zooveel ..."
"Hij heeft vijftien gulden handgeld gehad, Moeder, hoort u wel, vijftien gulden, en bovendien krijgt hij nog twee gulden per maand, behalve het verval, dat hem voor elken visch wordt uitbetaald. U zou er met de kinderen van kunnen leven, Moeder, wel zuinig, maar toch zonder zorg!"
"Behalve mijn zorg over jou, kind. Nacht en dag zou ik aan je denken, en bij elke windvlaag zou ik vreezen, dat je verdronk in die verschrikkelijke zee, waarin ook je arme vader gebleven is. O Jan,--o kind,--hoe kun je nu de gedachte daaraan juist in je hoofd halen."
Add to tbrJar First Page Next Page