Read Ebook: Pan Tadeusz Czyli Ostatni Zajazd na Litwie. Historja Szlachecka z r. 1811 i 1812 we Dwunastu Księgach Wierszem by Mickiewicz Adam
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 863 lines and 28135 words, and 18 pages
"Behalve mijn zorg over jou, kind. Nacht en dag zou ik aan je denken, en bij elke windvlaag zou ik vreezen, dat je verdronk in die verschrikkelijke zee, waarin ook je arme vader gebleven is. O Jan,--o kind,--hoe kun je nu de gedachte daaraan juist in je hoofd halen."
"Maar Moederlief," zei Jan teeder, terwijl hij zich vol liefde aan hare borst vlijde en haar de armen nogmaals om den hals sloeg,--"maar Moederlief, kan het dan z?? blijven? Moeten wij dan gaan leven van de genade van den komenijsman en van den grutter, moeten wij dan bedelaars worden, Moeder?"
"Neen, kind, dat verhoede God!" sprak de weduwe.
"Is het dan niet veel en veel beter, dat ik ter walvischvaart ga, en het brood verdien voor u en de kinderen? Omdat Vader nu helaas zoo droevig gestorven is, ginds in het Westijs, moet een dergelijk lot daarom ook mij treffen, Moeder? U weet wel beter. Duizenden gaan er elk jaar heen, en zij komen geregeld weer hier. Natuurlijk, een ongeluk kan gebeuren, dat weet ik wel, maar dat kan evengoed plaats hebben, als ik op de scheepstimmerwerf ga, en dan verdien ik lang zoo veel niet."
"Och ja, Jan, dat weet ik wel, maar nu je vader ..."
"Ja Moeder, maar is verleden week nog niet een knecht van Lijnstbaas Rogge onder een schuit verpletterd, die van de helling gleed ..."
"Ja, kind, dat is waar ..."
"En is nog geen maand geleden een werkman van Sinjeur Calff niet door een molenroede gegrepen, en aan de gevolgen daarvan overleden? Hoor eens, Moeder, een mensch kan overal een ongeluk krijgen, maar dat is nog geen reden, waarom ik niet ter walvischvaart zou gaan. 't Is eenmaal noodig, Moeder, en u moet er toe besluiten. Zooals nu kunnen we niet langer blijven leven. Wij worden bij den dag armer, en zullen weldra moeten bedelen ..."
"Neen, kind, dat mag niet gebeuren, je hebt gelijk."
De moeder droogde hare tranen, en keek haar kind peinzend en ernstig aan. Zij streelde hem langs de wangen, en vervolgde: "Je bent een goed kind, Jan, en de Hemelsche Vader zal je beschermen. 't Is waar, ik mag je niet tegenhouden, want een andere uitweg is er niet. Ik zal er over nadenken, Jan, maar ga nu naar Geurt Janszen, en vraag hem, of hij ons nog eenmaal borgen wil ..."
"Voor 't laatst, Moeder?" vroeg Jan verheugd, nu zijne moeder hem zoo goed als toestemming had gegeven, om op de Groenlandsche visscherij te gaan. "Mag ik hem zeggen, dat wij spoedig onze schuld zullen afbetalen, omdat ik over eenige dagen mijn handgeld krijg ..."
"Ja, Jan, zeg hem dat, als men je tenminste kan gebruiken, want je bent nog maar dertien jaar, en niet groot van stuk."
"Ik zal mijn best doen, Moeder. In de Holle Sloot ligt het Bonte Calff, een walvischvaarder, die binnen een paar weken het anker licht. Sinjeur Calff is er de boekhouder van en heeft er de meeste aandeelen in, naar ik gehoord heb. En wat mij de meeste hoop geeft, Jan Folkersz is commandeur, u weet wel, dezelfde commandeur, onder wien Vader voer op zijn laatste reis. Wie weet, misschien neemt hij mij wel om de wille van Vaders nagedachtenis. Hij hield veel van hem, en is hier kort na Vaders dood tweemalen in huis geweest."
"'t Is goed, kind, je kunt het in allen gevalle beproeven. Maar ga nu naar de komenij en zie wat te krijgen, want anders kom ik niet meer op tijd klaar. Jongen, jongen, wat een besluit! En wat een zorgen! Hoe moet ik aan de noodige kleeren voor je komen, want een walvischvaarder moet goed voorzien zijn. 't Gebeurt dikwijls genoeg, dat je je twee-, driemalen per dag verschoonen moet,--en we hebben geen duit in huis."
"O, Moeder, geen zorgen voor den tijd. Als ik mij kan laten aanmonsteren, krijg ik een mooi handgeld, en dan kunnen wij verder zien. 't Aanmonsteren is eerst het voornaamste; komt d?t klaar, dan volgt de rest van zelf wel."
"Daar heb jij geen verstand van, Jan, maar 't is waar, laten wij den tijd niet vooruitloopen. Ik moet toch zeggen, dat het mij rustiger stemt te weten, dat er nu aan onze zorgen wellicht een einde komt, al houd ik mijn hart ook vast bij de gedachte aan de gevaren, die je gaan bedreigen..."
"Kom, kom, Moeder," riep Jan haar lachend toe, terwijl hij zich verwijderde om naar de komenij te gaan, "haal u geen muizenissen in het hoofd. 't Is wat een pleizierig leventje!"
Een paar minuten later stapte Jan de komenij binnen, waar de baas hem lang niet vriendelijk ontving. Gelukkig was er niemand anders in den winkel, wat Jan al gezien had nog v??r hij binnenstapte.
"Wat kom jij hier weer doen, manneke?" voegde baas Geurt hem op lang geen vriendelijken toon toe. "Ik heb je gisteren toch gezegd, hoe de zaken er voorstaan? Of heb je me toen niet goed begrepen?"
"Ja wel, baas, maar Moeder laat vragen, of u me voor 't laatst nog eens borgen wil..."
"O zoo, kom je geld brengen?" vroeg de winkelier, die zich hield, alsof Jan dat gezegd had, hoewel hij hem heel goed had verstaan.
"Neen, dat kom ik niet doen," zei Jan zacht, terwijl het schaamrood hem de kaken verwde. "Wij hebben geen geld."
"Maar zonder geld heb je hier geen boodschap, ventje. Je moeder moest zich schamen, om hier te laten bedelen. 't Is eene schande, zooals zij tegenwoordig handelt. Jelui lijkt wel een bedelaarsfamilie..."
Jan was doodsbleek geworden, en hij balde de vuisten.
"Dat is een leugen!" barstte hij los, nu hij op dien toon over zijne moeder hoorde spreken. "Wij bedelen niet, en zullen u eerlijk betalen, wat wij u schuldig zijn. Ik kom juist hier, om u te zeggen, dat ik mij zal laten aanmonsteren voor de walvischvaart, en dat we u, als ze mij aannemen, geregeld zullen afbetalen. Niet alles in eens, natuurlijk, want dat kunnen wij niet, maar elke maand w?t..."
"Zoo,--ja, ?ls ze je aannemen,--maar als ze dat nu eens niet doen, wat d?n? Want je bent nog veel te jong voor de groote vaart ..."
"Ook voor kajuitswachter?" vroeg Jan angstig, want hij vreesde, dat baas Geurt wel eens gelijk kon hebben.
"Natuurlijk, ook voor kajuitswachter. Nu, als ze je nu eens niet hebben willen, wat d?n?"
"Dan zal ik net zoo lang werken, tot alles afbetaald is," zei Jan kortaf. "Wij zijn eerlijke menschen, en z?? gr??t is onze schuld bij u niet."
"Dat is waar," zei de komenijsbaas, "maar voor menschen, die niets hebben en niets verdienen, toch veel te groot. Alevel, ik hoop, dat je slagen zult, en wil je op goed geluk nog wel een keer helpen. Wat wou je hebben?"
"Een zakje bruine boonen en een met erwten, asjeblief baas. Ik beloof u, dat we eerlijk alles zullen afbetalen. Vanmiddag ga ik naar de Holle Sloot, om mij aan te melden. Op het Bonte Calff is dezelfde commandeur, onder wien Vader nog gevaren heeft, en ik hoop, dat hij me om zijnentwille aannemen zal."
"Ik hoop het voor jou ook, jongen, en voor mijzelven daarbij. Je kunt het in allen gevalle probeeren. Ziedaar, hier heb je, wat je vroeg. Mocht je vanmiddag slagen, dan moet je Moeder maar eens bij me aankomen. We zullen dan wel afspreken, hoe verder te handelen. Als je slaagt, kan ze verder bij me krijgen, wat ze hebben wil, want ze is al z'n leven een knappe vrouw geweest, dat moet ik zeggen. De schuld is zoo groot niet, of daar is wel doorkomen aan, als er maar geregeld wat verdiend wordt."
"Goed baas, ik zal het zeggen, Go?dag!"
"Dag jongen,--een goed welslagen!"
"Dank u wel!"
Jan spoedde zich naar huis terug, recht verheugd, dat het hem gelukt was een middagmaal te veroveren, want het zou hem innig verdroten hebben, indien zijne moeder en de twee kinderen, zooals hij ze altijd noemde, omdat hij de oudste was, aan eene leege tafel hadden moeten zitten. Om zichzelven dacht hij altoos het laatst. Door den dood van zijn vader en de kommervolle omstandigheden, waaronder deze hen achterliet, had hij al vroeg de zorgen des levens leeren kennen, en was hij in zijn doen en laten wijzer, dan andere jongens van zijn leeftijd.
Een uurtje later kwam zijn broer Jacob thuis.
Deze was een jaar jonger dan hij, maar hij was veel vroolijker en bezat veel meer levenslust. Nog nooit had hij de zorgen van 't leven gevoeld, want nog altoos had zijn boterham geregeld op tijd voor hem klaar gestaan. Hoeveel zorgen het had gekost aan zijne Moeder, zoowel als aan zijn broer Jan, om die boterham daar te brengen, wist hij niet, daaraan dacht hij zelfs niet. Hij wist w?l, dat zij het ver van breed hadden, maar nog nooit had het hem aan iets ontbroken, en verder dacht hij er niet over. Hij was een zieltje zonder zorg, een aardige jongen, van wien zijne kameraden verbazend veel hielden, en wiens gezelschap hun hoogst welkom was. Hij had altoos pleizier in zijn leven, en bekeek de dingen van den vroolijken kant. Jan hield ook verbazend veel van hem.
Zoodra hij binnenkwam, nam hij zijn zusje van den vloer op, want de kleine Marije kroop nog meer dan zij liep, hoewel zij al twee jaar oud was, en begon met haar allerlei grappen te maken, zoodat zij het uitschaterde van de pret. Eindelijk zette hij haar op zijn rug, en ging op handen en voeten over den vloer kruipen, wat zij verbazend prettig vond. Zij gaf hem met hare kleine knuistjes tikjes op zijn blonden krullekop en riep: "Huup paard! Huup paard!"
En dan steigerde hij als een echt paard, zoodat zij soms hare beide mollige armpjes om zijn hals moest slaan, om niet te vallen. En hoe harder en wilder het ging, hoe liever zij het had. Maar Jacob wist wel, wat hij deed. Hij maakte wel veel drukte bij zijn spel, maar hij paste toch terdege op, dat zij niet vallen kon, of als dat gebeurde, deed hij het zoo voorzichtig, dat zij zich niet bezeerde.
Eindelijk kwam het middagmaal op tafel. 't Was een verbazend eenvoudig gerecht, want het bestond slechts uit bruine boonen, waarover een mengsel van water en gesmolten vet was gedaan, en het werd opgediend in een enkelen schotel van grof, bruin aardewerk. Maar toch begroette Jacob den dampenden schotel met blij gejuich, want hij had grooten honger en lustte graag bruine boonen. Trouwens, hij was niet verwend, en men at toenmaals in burgerkringen over het algemeen toch veel eenvoudiger dan tegenwoordig. Borden werden bij het maal niet gebruikt. Men plaatste zich rondom de tafel, en na gebeden te hebben, schepten allen hapje voor hapje uit den schotel, zooals bij zeer eenvoudige lieden ook nu nog wel gedaan wordt.
Dat honger de beste kok is en rauwe boonen zoet maakt, bleek ook nu weer, want de jongens, die geduchten honger hadden, smulden aan de eenvoudige spijs, of het een koningsmaal was. Zelfs de kleine Marije schepte me?, en al morste zij minstens de helft van elken lepel op de tafel, de andere helft wist zij met veel succes naar binnen te werken. En de grove kost bekwam haar blijkbaar goed, want zij was een dik molletje met bolle wangen. Soms riep zij hare vingers te hulp, als er ?l te veel op de tafel gemorst was, tot groot vermaak van Jacob, die dat erg grappig vond.
Toen de eerste honger gestild was en de lepels wat langzamer werden gehanteerd, zei Jan tot zijn broer:
"Je hebt zeker nog niet gehoord, wat ik vanmiddag ga doen, h??"
"Neen, wat dan?" vroeg Jacob nieuwsgierig.
"'k Ga mij aanmelden voor de walvischvaart," zei Jan. "Het Bonte Calff vaart binnen een paar weken uit, en ik zal zien, dat ik me?ga als kajuitswachter."
"Ha,--dat is heerlijk voor je!" riep Jacob uit. "Vindt u 't goed, Moeder, dat hij gaat?"
"Ja, kind, 'k moet er in berusten," zei de weduwe met een zucht, "'k Heb er den geheelen morgen al over nagedacht en 't is me zelfs geen oogenblik uit het hoofd, maar 'k geloof ook, dat het 't best voor ons is. De goede God is een Vader der weezen en een Trooster der weduwen. Op Hem stel ik mijn vertrouwen."
"Moeder, ik ben blij, dat U er zoo over denkt," sprak Jan ernstig. "Ik vind het eene heerlijke gedachte, dat u voortaan zonder zulke groote zorgen zult kunnen leven. U ziet er slecht uit, Moeder; uwe gezondheid heeft er onder geleden."
"Ik kon er niet tegen, kind, om van de genade van anderen te moeten leven, en als ik geen kinderen had gehad, ware ik liever gestorven."
Jacob keek zijn Moeder in de grootste verbazing aan. Wat hij hoorde, was voor hem geheel nieuw. Hij had nog nooit vermoed, dat de zorg z?? hoog gestegen was. En het verheugde hem nu dubbel, dat Jan ter walvischvaart zou gaan.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page