Read Ebook: Beknopte handleiding voor eigenaars van kleine tuinen by Witte Henrick
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 714 lines and 38757 words, and 15 pages
BEKNOPTE HANDLEIDING VOOR EIGENAARS VAN KLEINE TUINEN,
DOOR
H. WITTE, Hortulanus van 's Rijks Akademietuin te Leiden.
UTRECHT.--J. G. BROESE, 1891.
Snelpersdruk van H. C. A. THIEME, Nijmegen.
INHOUD.
Blz.
VERBETERING.
HOE MEN EEN KLEINEN TUIN MAAKT.
Inleiding.
Wanneer een tuinarchitect dit onder de oogen krijgt, zal hij het hierboven geplaatste opschrift wraken. Het woord >>maken" is zeker te triviaal naar zijn zin, en geheel ongelijk heeft hij dan niet. >>Aanleggen" is het gebruikelijke woord, maar toch spreek ik hier liever van een tuin maken, om goed te doen uitkomen wat met dit boekje eigenlijk mijne bedoeling is. Een tuin aanleggen doet een zaakkundige, hetzij hij zich architect of eenvoudig aanlegger noemt; een tuintje maken doet hij, die vreemd aan het tuinbouwvak is, die een lapje grond achter of bij zijn huis heeft, en alles wat daarin te doen valt zooveel mogelijk zelf bereddert, slechts nu en dan, in het najaar b. v. en in het voorjaar, mogelijk nog eens in den zomer, de hulp van een gewoon tuinman inroept.
Nu mogen sommigen die onderscheiding tusschen een tuintje maken en een tuin aanleggen gezocht noemen, ontkennen zal men niet, dat ik reeds daardoor doe blijken over welk soort van tuinen ik hier wil spreken, terwijl tevens het doel dat ik met dit boekje heb er duidelijk door wordt. Ik hecht er toch zeer aan dat men zich hierin niet vergist, wijl ik mij voorstel den inhoud geheel en al daarnaar in te richten, en men dus, het van een ander standpunt beschouwende, met die inrichting geen vrede zou kunnen hebben, haar terecht als al te oppervlakkig veroordeelende.
Ik wensch thans het woord te richten niet tot min of meer deskundigen, zelfs niet tot hen, die zich op de tuinaanlegkunst willen gaan toeleggen; dezen zullen beter doen een elementair boek over tuinarchitectuur ter hand te nemen; maar ik spreek tot iederen in dit vak volkomen onkundige, veronderstel daarbij niet de minste voorkennis, of het moest zijn die van eenige zeer algemeen bekende boomen of planten; ik wil hier antwoord geven op verschillende vragen, mij tallooze malen door stadbewoners uit den deftigen en minder deftigen stand gedaan, en wel zoo, dat, naar ik mij vlei, iedereen het zal kunnen begrijpen, en den raad, dien ik hem geef zal kunnen volgen.
Heeft men een grooteren tuin, en stelt men daaraan hoogere eischen dan een lief uitzicht en om in den zomer bloemen en frisch groen te geven, wil men daarin zooveel mogelijk de tuinbouw-aesthetiek tot haar recht laten komen, dan raadplege men een deskundige. Zelfs in een tuin van de bovengenoemde vierk. oppervlakte is dit, als bijkomende omstandigheden niet al te ongunstig zijn, zeer goed mogelijk, maar d??rvoor is veel vakkennis noodig; ja, het is veel gemakkelijker een terrein van de dubbele of driedubbele oppervlakte in te richten tot een tuin, die aan de strenge eischen van kunst en smaak beiden voldoet, dan een van zulke kleine afmetingen.--
De Grond.
Het eerste waarop men heeft te letten, is de gesteldheid van den grond. Men neme dit echter in gevallen als hier bedoeld worden, niet ?l te zwaar op; het is toch voor een gewonen stadstuin volstrekt niet noodig den bodem scheikundig te onderzoeken. Gewoonlijk is die voor het doel goed genoeg; maar er doen zich toch ook gevallen voor, zoowel buiten als in de stad, dat de grond volstrekt niet deugt, en dan moet men daarin zooveel mogelijk trachten te voorzien.
Heeft men te doen met een terrein, dat vroeger bebouwd geweest is, en dat, na het opruimen van fundeeringen, enz., maar zoo wat is opgehoogd en aangevuld met hetgeen het gemakkelijkst en voordeeligst te verkrijgen was, dan zal dit, ja, wel aarde zijn, maar met allerlei onzuiverheden, vooral kalk en puin vermengd, terwijl er allicht plekken in voorkomen, die uit zuiver zand bestaan. Zulke toestanden zijn in de steden, achter nieuw gebouwde huizen, waar nog geen tuin was, ver van zeldzaam.
Is dit het geval, dan moet men noodzakelijk beginnen met de geheele oppervlakte tot op 70 ? 80 cM. diepte regelmatig te doen omwerken, wat alleen een werkman kan doen, die met grondwerk vertrouwd is, waarbij dan alle grove onzuiverheden verwijderd worden, en het zand door den zwarten grond heen gewerkt wordt. Slinkt de grond daardoor te veel, zoodat men vreest dat de tuin te laag zal liggen, dan tracht men zwarten tuingrond tot aanvulling te verkrijgen, dat op de ??ne plaats gemakkelijker zal gaan dan op de andere, maar waar een aannemer doorgaans wel weg op weet. Welke grond dit is, komt er zoo precies niet op aan, mits hij niet kleiachtig of te zwaar zij, want zware grond deugt allerminst voor een kleinen tuin.
Meestal echter heeft men in de steden te doen met kleine open grondvlakten achter, deels tusschen de huizen, die reeds sedert jaren tot tuin ingericht waren, en welker inrichting men om de een of andere reden wil veranderen. Dan mag de grond voor sommige planten te zeer uitgeput zijn, over 't algemeen is die toch goed genoeg, en komt het er slechts op aan dien plaatselijk te verbeteren.
Buiten de steden of geheel buiten kan men het slechter treffen. Het beste is hij er aan toe, die een stuk grond heeft, dat vroeger weiland was, en nog beter hij die een stuk gewezen bouwland tot zijn beschikking heeft. Toch kan het in beide gevallen gebeuren dat die grond voornamelijk uit zware klei bestaat, en zware grond, ik zeide het reeds, is voor een kleinen tuin het minste geschikt. Wel zullen verscheidene boomen en ook sommige heesters daar goed in groeien, maar met boomen heeft men in dit geval weinig te doen, terwijl de fijnere bloemheesters liever in een meer humusachtigen grond staan. Met bloemplanten eindelijk is het sukkelen v??r en na; velen willen in zwaren grond volstrekt niet groeien, en de weinigen, die het nog w?l doen, slagen alleen in matig vochtige zomers, en dan meestal nog veel minder goed dan in lichteren grond.
De klei- of kleiachtige grond is te vast, te gesloten, daarbij te koud voor te?re planten. Bij droog weer vormt zich aan de oppervlakte een harde koek, die wel is waar een sterk vochtverlies verhindert, maar waar de zachte planten met haar fijne wortels niet door kunnen dringen. Alles, wat met de wortels voornamelijk in de bovenlaag leeft, kwijnt daarin en, zoo het al niet bezwijkt, lijdt het een kommerlijk leven.
Heeft men dus met zulk een grond te doen, dan moet men dien v??r alles trachten te verbeteren. Dit zoeke men niet in bemesting, maar hierin, dat men den grond losser, minder samenklevend maakt, opdat de lucht er gemakkelijker kan indringen. Heeft men het daarheen geleid, dan doet de natuur de rest.
Dit doel kan men bereiken deels door vermenging met lossen tuingrond, maar daarmede alleen komt men er toch niet gemakkelijk. Daarom brenge men er, behalve tuingrond, wat zeer fijn uitziftsel van cokes in, benevens fijn wit zand; ook fijne turfmolm kan dienst doen. Met deze bijmengsels zij men, als de grond zeer zwaar is, niet zuinig, maar een hoofdzaak is het, dat ze goed met den zwaren grond vermengd worden, daar het er om te doen is dezen minder samenhangend te maken, zoodat alle kluiten bij het omwerken zooveel mogelijk verbrokkeld moeten worden. Dat dit geen werk is, 't welk men zelf kan verrichten, valt licht te begrijpen.
Dit vermengen met losmakende specie kan men in zoodanig geval gerust met eene eerste flinke bemesting gelijk stellen, zoodat men er in het eerste jaar verder niets van dien aard behoeft bij te brengen. Geheel zal men zijn doel dan nog niet bereiken, maar die gedeelten, welke later jaarlijks worden gespit, en dan af en toe matig kunnen bemest worden, zullen ook met ieder jaar beter worden. Men denke er dan echter aan, dat de koude koemest hier niet deugt, en men op zwaren grond liefst uitgebroeiden paardemest, die warmer en droger is, moet gebruiken. Heeft men niet anders dan koemest, dan gebruike men dien pas nadat hij minstens een jaar oud, liefst nog ouder, is.
Van heel wat beter conditie is hij, die voor dit doel over zandigen grond te beschikken heeft, waaronder gewoonlijk verstaan wordt zand met humus vermengd; gewoonlijk is dit in een zandstreek oude teelgrond. Heeft het zand daarin niet al te zeer de overhand, dan kan men er alles gerust laten gelijk het is.
Maar het komt ook voor dhe motor-car is waiting and --hush, separate, separate," cried the chaperon, "someone is coming!"
"Where is my father?" asked Lillian irrelevantly. "Tell me, Mr. Penn."
"In the library, Miss Moon," said the secretary glibly, "but he cannot see any one just now--not even you, Miss Moon."
"Why not?"
"He is waiting to interview an official from Scotland Yard--a Mr. Durwin on important business."
"You see," murmured Dan to Lillian in an undertone, "your father intends to lock me up for daring to love you."
Miss Moon took no notice. "What is the business?" she asked sharply.
"You don't mean to say, you foolish child, that you were going to see your father about 'this'!" she indicated Halliday.
"I don't care about being called a 'this'!" said Dan, stiffly.
Neither lady noticed the protest. "I want to make it clear to my father as soon as possible, that I shall marry Dan and no one else," declared Lillian, pursing up her pretty mouth obstinately.
"Then take him at the right moment," retorted Mrs. Bolstreath crossly, for the late interview had tried even her amiable temper. "Just now he is seething with indignation that an aviator should dare to raise his eyes to you."
"Aviators generally look down," said Dan flippantly; "am I to be allowed to take you and Lillian to the theatre this evening?"
"Yes. Although Sir Charles mentioned that you would do better to spend your money on other things than mere frivolity."
"Sir Charles will be satisfied with nothing save a promise for you to go away and leave Lillian alone," said Mrs. Bolstreath, sadly, "he has no feeling of romance such as makes me foolish enough to encourage a pauper."
"You called me that before," said Dan, coolly, "well, there's no getting over facts. I am a pauper, but I love Lillian."
"And I--" began Lillian, advancing, only to be waved back and prevented from speaking further by Mrs. Bolstreath.
"Don't make love before my very eyes," she said crossly, "after all I am paid to keep you two apart, and--and--well, there's no time for coffee, so we had better finish the discussion in the car. There is plenty of time between Hampstead and the Strand to allow of a long argument. And remember, Dan," Mrs. Bolstreath turned at the door to shake her finger, "this is your last chance of uninterrupted conversation with Lillian."
"Let us make honey while the flowers bloom," whispered Halliday, poetically, and stole a final and hasty kiss before he led the girl after the amiable dragon, who had already left the room.
The lovers found her talking to a poorly-dressed and rather stout female clothed in rusty mourning, who looked the picture of decent but respectable poverty. The entrance door stood open, and the waiting motor-car could be seen at the steps, while the footman stood near Mrs. Bolstreath, watching her chatting to the stranger and wearing an injured expression. It seemed that the decent woman wished to see Sir Charles, and the footman had refused her admission since his master was not to be disturbed. The woman--she called herself Mrs. Brown and was extremely tearful--had therefore appealed to the dragon, who was explaining that she could do nothing.
"Oh, but I am sure you can get Sir Charles Moon to see me, my lady," wailed Mrs. Brown with a dingy handkerchief to her red eyes, "my son has been lost overboard off one of those steamers Sir Charles owns, and I want to ask him to give me some money. My son was my only support, and now I am starving."
Lillian knew that her father owned a number of tramp steamers, which picked up cargoes all over the world, and saw no reason why the woman should not have the interview since her son had been drowned while in Moon's service. The hour was certainly awkward, since Sir Charles had an appointment before he went down to the House. But a starving woman and a sorrowful woman required some consideration so she stepped forward hastily and touched Mrs. Brown's rusty cloak.
"I shall ask my father to see you," she said quickly, "wait here!" and without consulting Mrs. Bolstreath she went impulsively to her father's study, while Mrs. Brown dabbed her eyes with her handkerchief and called down blessings on her young head.
Dan believed the story of the lost son, but doubted the tale of starvation as Mrs. Brown looked too stout to have been without food for any length of time. He looked hard at her face, which was more wrinkled than a fat woman's should be; although such lines might be ascribed to grief. She wept profusely and was so overcome with sorrow that she let down a ragged veil when she saw Dan's eager gaze. The young gentleman, she observed, could not understand a mother's feelings, or he would not make a show of her by inquisitorial glances. The remark was somewhat irrelevant, and the action of letting down the veil unnecessary, but much might be pardoned to a woman so obviously afflicted.
Dan was about to excuse his inquiring looks, when Lillian danced back with the joyful information that her father would see Mrs. Brown for a few minutes if she went in at once. "And I have asked him to help you," said the girl, patting the tearful woman's shoulder, as she passed to the motor-car. "Oh! it's past eight o'clock. Dan, we'll never be in time."
"The musical comedy doesn't begin until nine," Halliday assured her, and in a few minutes the three of them were comfortably seated in the luxurious car, which whirled at break-neck speed towards the Strand.
Of course Lillian and Dan took every advantage of the opportunity, seeing that Mrs. Bolstreath was sympathetic enough to close her eyes to their philanderings. They talked all the way to the Curtain Theatre; they talked all through the musical comedy; and talked all the way back to the house at Hampstead. Mrs. Bolstreath, knowing that the young couple would not have another opportunity for uninterrupted love-making, and being entirely in favor of the match, attended to the stage and left them to whisper unreproved. She did not see why Dan, whom Lillian had loved since the pair had played together as children, should be set aside in favor of a dry-as-dust barrister, even though he had lately come into a fortune and a title. "But, of course," said Mrs. Bolstreath between the facts, "if you could only invent a perfect flying-machine, they would make you a duke or something and give you a large income. Then you could marry."
Add to tbrJar First Page Next Page