Read Ebook: De Ellendigen (Deel 5 van 5) by Hugo Victor
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 2488 lines and 100691 words, and 50 pages
De opschudding was onbeschrijfelijk.
"Wie is deze man?" vroeg Bossuet.
"'t Is," antwoordde Combeferre, "een man, die anderen redt."
Marius voegde er met ernstige stem bij:
"Ik ken hem."
Deze waarborg was voor allen voldoende.
Enjolras wendde zich tot Jean Valjean:
"Wees welkom, burger."
En hij voegde er bij:
"Gij weet dat men hier sterven moet."
Zonder te antwoorden hielp Jean Valjean den opstandeling zijn uniform aantrekken.
VIJFDE HOOFDSTUK.
WELKEN HORIZONT MEN VAN DE KRUIN DER BARRICADE ZIET.
De toestand van allen, in dit noodlottig uur en op deze plaats zonder erbarmen, had de diepe droefgeestigheid van Enjolras opgewekt en ten top gevoerd.
Enjolras was geheel vervuld van de revolutie, hij was echter zoo onvolledig als het absolute wezen kan; hij had te veel van Saint Just en te weinig van Anacharsis Clootz; evenwel was zijn geest, in het genootschap der vrienden van het A B C, eindelijk eenigszins naar de denkbeelden van Combeferre gaan overhellen; sedert eenigen tijd verliet hij allengs den bekrompen vorm van het dogma en gaf zich over aan de uitbreidingen van den vooruitgang, zoodat hij er toe was gekomen, aan de eindelijke en gezegende herschepping der groote Fransche republiek in een groote algemeene menschenrepubliek te gelooven. Wat de middelen betreft, achtte hij bij een geweldigen toestand ook geweldige middelen noodig; hierin was hij niet veranderd, en hij behoorde nog altijd tot die vreeselijke en geduchte school, welke in het woord 1793 is samengevat.
Enjolras stond op de steenen trap, en rustte met den elleboog op den loop zijner karabijn. Hij peinsde, hij huiverde, alsof een windvlaag over hem toog; plaatsen, waar de dood tegenwoordig is, hebben dergelijke uitwerking. Uit zijn oogen, die door een inwendigen blik bezield werden, schoot een dof vuur. Eensklaps richtte hij het hoofd op, zijn blond haar golfde naar achter, als dat van het sterrenbeeld den engel, en geleek op de manen van een woesten leeuw. Enjolras riep:
"Burgers, stelt ge u de toekomst voor? De straten der steden door licht overstroomd, groene takken aan de deuren, de volken verbroederd, de menschen rechtvaardig, de grijsaards de kinderen zegenend, het verledene het tegenwoordige beminnend, de denkers in volkomen vrijheid, de geloovigen volkomen gelijk, als godsdienst den hemel, God als rechtstreeksch priester, het menschelijk geweten altaar geworden, geen haat meer, de broederschap in de werkplaats en de school, als straf en belooning de openbaarheid, arbeid voor allen, recht voor allen, bovenal de vrede, geen bloedvergieten, geen oorlog meer, gelukkige moeders! De eerste schrede is de beteugeling van het stoffelijke; de tweede de verwezenlijking van het ideaal. Bedenkt, wat de vooruitgang reeds heeft uitgewerkt. De eerste menschelijke geslachten zagen met schrik voor hun oogen de hydra voorbijgaan, die op de wateren blies, den draak, die vuur spuwde, den griffoen, die het monster der lucht was en met de vleugels van een arend en de klauwen van een tijger vloog; vreeselijke dieren, die boven den mensch waren. Maar de mensch spande zijn strikken, de heilige strikken van het verstand, en eindelijk ving hij de monsters. Wij hebben de hydra bedwongen en zij heet stoomboot; wij hebben den draak bedwongen en hij heet locomotief: wij zijn op het punt den griffoen te bedwingen, wij hebben hem reeds en hij heet luchtbol. Den dag, dat dit prometheuswerk voltooid zal zijn en de mensch aan zijn wil het drievoudig antieke monster, de hydra, den draak en den griffoen, onderworpen heeft, zal hij meester van het water, het vuur en de lucht zijn, en voor het overige der bezielde schepping wat eertijds de oude goden voor hem waren. Moed en voorwaarts! Waarheen gaan wij, burgers? Naar de op wetenschap gegronde regeering, naar de macht der omstandigheden, welke de eenige openbare macht is geworden, naar de wet der natuur, die haar bekrachtiging en strafrecht in zich draagt, naar een opgaan der waarheid, dat met het opgaan der zon in betrekking staat. Wij gaan de vereeniging der volken, wij gaan de eenheid van den mensch te gemoet. Geen ficti?n, geen woekerplanten meer.--Het wezenlijke door het ware geregeerd, ziedaar het doel. De beschaving zal haar vierschaar op den top van Europa houden, en later in het middenpunt der continenten, in een groot parlement der intelligentie. Iets dergelijks is bereids gezien. De amphyctionen hadden jaarlijks twee vergaderingen, de eene te Delphi, de plaats der goden, de andere aan de Thermopylen, de plaats der helden. Ook Europa zal zijn amphyctionen hebben; de aarde zal ze hebben. Frankrijk draagt deze verheven toekomst in zijn schoot. 't Is de vrucht der negentiende eeuw. Wat door Griekenland werd beproefd, is waardig door Frankrijk volbracht te worden. Hoor naar mij, Feuilly, dapper werkman, man des volks, man der volken. Ik vereer u. Ja, gij ziet duidelijk de toekomstige tijden; ja, gij hebt gelijk. Gij hadt noch vader noch moeder, Feuilly, gij hebt de menschheid voor moeder en het recht voor vader aangenomen. Ge zult hier sterven, dat is zegevieren. Wat heden moge gebeuren, burgers, zoowel door onze nederlaag als door onze overwinning zullen wij een revolutie bewerken. Gelijk branden de geheele stad verlichten, evenzoo verlichten revoluti?n het geheele menschelijk geslacht. En welke revolutie zullen wij bewerken? Ik heb het gezegd, de revolutie van het ware. Uit het politiek gezichtspunt bestaat er slechts ??n beginsel: de souvereiniteit van den mensch op zich zelven. Deze souvereiniteit van mij op mij zelven heet vrijheid. Waar twee of meer dier souvereiniteiten zich vereenigen, begint de staat; maar in deze vereeniging kan niets worden afgestaan! Iedere souvereiniteit biedt een zeker gedeelte van zich zelve aan om het algemeene recht te vormen. Dat gedeelte, 't welk ieder aan allen in gelijke mate afstaat, heet gelijkheid. Het algemeen recht is niet anders, dan de bescherming van allen, die op het recht van ieder haar stralen schiet. Deze bescherming van ieder door allen heet broederschap. Het raakpunt van al deze vereenigde souvereiniteiten heet maatschappij. Deze vereeniging vormt een knoop, dien men den maatschappelijken band noemt. Sommigen zeggen maatschappelijk verbond, 't geen hetzelfde is, wijl in het woord verbond het denkbeeld van band besloten is. Verstaan wij elkander aangaande de gelijkheid; want zoo de vrijheid het toppunt is, is de gelijkheid de basis. De gelijkheid, burgers, is geen even hooge wasdom van den geheelen plantengroei, geen maatschappij van hooge grashalmen en kleine eiken; een verzameling van ongelijksoortige grootheden, die elkander schaden; maar in het burgerlijke voor alle bekwaamheden dezelfde kansen; in het politieke de gelijke kracht van alle stemmen; in het godsdienstige hetzelfde recht voor ieders geweten. De gelijkheid heeft een orgaan. Het kosteloos en verplichtend onderwijs. Men moet met het recht op het a, b, c beginnen. De lagere school moet aan iedereen opgelegd, het middelbaar onderwijs voor allen toegankelijk gemaakt worden. Ziedaar de wet. Uit de gelijke school komt de gelijkheid der maatschappij. Ja, onderwijs! licht! licht! alles komt van 't licht en keert er in terug. Burgers, de negentiende eeuw is grootsch, maar de twintigste eeuw zal gelukkig zijn. Dan zal niets meer naar de oude geschiedenis gelijken; men zal niet meer, gelijk thans, een vijandelijken inval te vreezen hebben, een overweldiging, een gewapenden naijver der nati?n, een staking der beschaving ten gevolge van een huwelijk tusschen koningen, een geboorte in de erfelijke tirannie?n, de verdeeling van volken door een congres, een ontleding ten gevolge van den val eener dynastie, een strijd van twee godsdiensten, die elkander, als twee bokken uit de schaduw op de brug van het oneindige ontmoeten; men zal geen hongersnood, geen uitputting, geen prostitutie uit armoede, geen ellende uit gebrek aan arbeid, geen schavot, geen zwaard, geen veldslagen, en al de geweldadigheden van het toeval in het woud der gebeurtenissen te vreezen hebben. Men zou schier kunnen zeggen, dat er geen geweldige gebeurtenissen meer zullen plaats hebben. Men zal gelukkig zijn. Het menschelijke geslacht zal zijn wet vervullen, zooals de aardbol de zijne; de harmonie zal zich herstellen tusschen de ziel en de ster, en zal om de waarheid wentelen gelijk de ster om het licht. Vrienden, het uur waarin wij zijn en waarin ik tot u spreek, is een treurig uur; maar op zulk een vreeselijke wijze wordt de toekomst gekocht. Een revolutie is een tolgeld. O! het menschelijke geslacht zal bevrijd, verheven en getroost worden! Dit verzekeren wij het op deze barricade. Van waar zal men den liefdekreet slaken, zoo niet van de hoogte der offerplaats? O, mijn broeders, 't is hier de vereenigingsplek dergenen, die denken en dergenen die lijden; deze barricade is niet gemaakt van straatsteenen, van balken, van oud ijzerwerk; zij is gemaakt van twee hoopen, van een hoop denkbeelden en een hoop smarten. De ellende ontmoet er het ideaal. De dag omhelst er den nacht en zegt tot hem: ik ga met u sterven en gij zult met mij herleven. Uit de omhelzing van alle droefheden ontspringt het geloof. Hier brengen de smarten haar doodsstrijd en de idee?n hun onsterfelijkheid. Deze doodsstrijd en deze onsterfelijkheid zullen zich mengen en onzen dood vormen. Broeders, wie hier sterft, sterft in den glans der toekomst en wij zullen een graf van morgenrood ingaan."
Enjolras hield eensklaps op; zijn lippen bewogen zich zwijgend, als ging hij voort met zich zelven te spreken, zoodat zij, oplettend om hem nog te hooren, hem aanstaarden. Er werd niet toegejuicht, maar men fluisterde lang. Wijl het woord een adem is, gelijk het geritsel van het verstand het geritsel der bladeren.
ZESDE HOOFDSTUK.
MARIUS VERWILDERD, JAVERT LAKONISCH.
Zeggen wij nu wat in de gedachten van Marius omging.
Men herinnere zich zijn gemoedsstemming. Wij hebben reeds gezegd, dat alles voor hem slechts een visioen meer was. Zijn begrip was verward. Marius was, wij moeten hierop drukken, in de schaduw der groote donkere vleugels, die over de zieltogenden zijn uitgebreid. Hij gevoelde zich bereids in het graf, het kwam hem voor, als ware hij reeds aan gene zijde van den muur, en hij zag de gezichten der levenden slechts met de oogen van een doode.
Hoe was Fauchelevent hier gekomen? Waarom was hij er? Wat kwam hij er doen? Marius deed zich al deze vragen niet. Onze wanhoop heeft overigens dit bijzondere, dat zij anderen evenzeer als ons zelven omhult; het scheen hem logisch, dat iedereen kwam om te sterven.
Maar hij dacht met een beklemd hart aan Cosette.
Overigens sprak Fauchelevent niet tot hem, aanschouwde hem niet en scheen zelfs niet te hooren, toen Marius de stem verhief om te zeggen: "ik ken hem."
Deze houding van Fauchelevent verlichtte echter Marius, en, zoo men zulk een woord voor zulke gewaarwordingen mag bezigen, zouden wij zeggen, behaagde hem. Het had hem steeds een volstrekte onmogelijkheid geschenen het woord tot dien raadselachtigen man te richten, die voor hem evenzeer verdacht als indrukwekkend was. Bovendien was het lang geleden, dat hij hem niet gezien had, 't geen, wegens den bedeesden, afgetrokken aard van Marius, deze onmogelijkheid nog vergrootte.
De vijf aangewezen mannen verlieten door de steeg Mond?tour de barricade; zij geleken volkomen nationale garden. Een hunner verwijderde zich schreiend. Voor zij heengingen, omhelsden zij de achterblijvenden.
Toen de vijf mannen, die tot het leven waren teruggezonden, vertrokken waren, dacht Enjolras aan den ter dood veroordeelde. Hij trad het benedenvertrek binnen. Javert aan den paal gebonden was in gedachten.
"Hebt ge aan iets behoefte?" vroeg hem Enjolras.
Javert antwoordde:
"Wanneer zult ge mij dooden?"
"Wacht. Wij hebben op dit oogenblik al onze patronen noodig."
"Geef mij dan iets te drinken," zei Javert.
Enjolras reikte hem zelf een glas water, en dewijl Javert gebonden was hielp hij hem drinken.
"Is dat alles?" vroeg Enjolras.
"Ik bevind mij slecht aan dezen paal," antwoordde Javert. "'t Is niet vriendelijk van u dat ge mij den nacht zoo hebt laten doorbrengen. Bind mij zooals 't u belieft, maar ge kunt mij wel op een tafel laten liggen, evenals den andere."
En met eene hoofdbeweging duidde hij naar het lijk van Mabeuf.
Op den achtergrond van het vertrek stond, zooals men zich herinnert, een lange tafel, waarop men kogels gegoten en patronen gemaakt had. De patronen waren gereed en al het kruit was gebruikt, zoodat deze tafel ledig was.
Op bevel van Enjolras maakten vier opstandelingen Javert van den paal los. Terwijl men hiermede bezig was, hield een vijfde hem een bajonnet tegen de borst. Men liet de handen op zijn rug gebonden, bond om zijn beenen een sterk, dun touw 't welk hem veroorloofde korte schreden van vijftien duim te doen, als om het schavot te beklimmen, en zoo liet men hem naar de tafel achter in het vertrek gaan, waarop men hem stevig gebonden neerlegde.
Tot meerdere zekerheid, bond men hem nog met een touw, dat van den hals kruiswijze over de borst liep en, na tusschen de beenen te zijn doorgegaan, aan de handen bevestigd werd.
Terwijl Javert gekneveld werd, zag een man, op den drempel der deur, met buitengewone opmerkzaamheid naar hem. De schaduw, welke deze man wierp, deed Javert het hoofd omwenden. Hij sloeg de oogen op en herkende Jean Valjean. Hij ontroerde zelfs niet, sloeg trotsch de oogen neder en zeide bij zich zelven niets dan: "'t is zeer natuurlijk."
ZEVENDE HOOFDSTUK.
DE TOESTAND WORDT ERGER.
Het daglicht nam spoedig toe. Maar geen venster, geen deur opende zich. 't Was de morgenstond, maar niet de ontwaking. Het einde der straat Chanvrerie tegenover de barricade was, zooals wij gezegd hebben, door de troepen ontruimd; zij scheen vrij en bood de voorbijgangers een akelige stilte aan. De straat St. Denis was even eenzaam als de straat der sphinxen te Thebe. Geen levend wezen vertoonde zich op de pleinen, die door een flauwen zonnestraal verlicht werden. Niets is treuriger dan deze glans in de doodsche straten.
Men zag niets; maar men hoorde op eenigen afstand een geheimzinnige beweging. Het was blijkbaar dat het kritiek oogenblik naderde. Evenals den vorigen avond trokken de schildwachten terug; doch nu allen.
De barricade was sterker dan bij den eersten aanval. Na het vertrek der vijf personen, had men haar nog verhoogd.
Op de waarschuwing van den schildwacht, die den omtrek der Hallen had bewaakt, nam Enjolras, die een overval in den rug vreesde, een ernstig besluit. Hij deed den korten doorgang der steeg Mond?tour, die tot hiertoe vrij was gebleven, barricadeeren. Men nam tot dit eind nog langs eenige huizen de steenen uit de straat, zoodat de barricade, die drie straten versperde, in het front der Chanvreriestraat, links de Zwanenstraat en de kleine Truanderie, rechts de straat Mond?tour, inderdaad onverwinbaar was. Zij had drie fronten, maar geen uitgang. "'t Is een vesting," zei Courfeyrac glimlachend, "maar tevens een muizenval."
Enjolras liet bij de deur der herberg een dertigtal straatsteenen opeenhoopen, die, zeide Bossuet, te veel uit de straat waren genomen.
Thans was de stilte, aan de zijde van waar de aanval moest komen, zoo diep, dat Enjolras ieder zijn verdedigingspost deed hernemen.
Men deelde aan allen een rantsoen brandewijn uit.
Niets is merkwaardiger dan een barricade, die zich tegen een bestorming gereed maakt. Ieder kiest zijn plaats, als in den schouwburg. Men leunt op, men steunt tegen, men verschanst zich achter iets. Sommigen maken zich een stoel van straatsteenen. Men verwijdert zich van een muur, die hindert, men verschuilt zich achter een uitspringenden hoek, die beschermen kan. De linkschen zijn uitmuntend; zij nemen plaatsen, die voor anderen ongemakkelijk zijn. Velen maken zich gereed om zittend te kunnen strijden. Men wil op zijn gemak kunnen dooden en op confortable wijze sterven. In den noodlottigen oorlog van Juni 1848 had een opstandeling, die een onfeilbaar schutter was, zich op het plat van een dak, een armstoel laten brengen, waaruit hij schoot; hij werd hier door het schroot getroffen.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page