Read Ebook: Verspreide Opstellen II by Ligthart Jan
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 661 lines and 54839 words, and 14 pages
VERSPREIDE OPSTELLEN
VAN
JAN LIGTHART.
UITGEGEVEN VOOR HET LIGTHART-COMIT? DOOR J. B. WOLTERS' U.M.--GRONINGEN, DEN HAAG, 1917.
In deze serie zijn verschenen:
en zullen in den loop van 1918 of 1919 verschijnen:
TER INLEIDING.
Is er een wezenlik verschil tussen kinderen en volwassenen? Of ligt niet, wat bij de laatsten meer samengesteld verborgen en ineengestrengeld is, open en bloot bij het kind, zodat het zich in meer duidelike en sprekende trekken vertoont. Het kind is de jonge mens en menselike aandriften en neigingen openbaren zich in zijn daden en vinden in zijn woorden uitweg. De kenner van het kind wordt zo mensenkenner. Gelijk een leerling, die in zijn natuurkundeboek in enkele trekken een werktuig getekend ziet en door het schetsmatige zijn aandacht leert te bepalen bij de hoofdzaken, zo doorziet men in het kind de hoofdlijnen van het gebouw der menselike ziel. De kindervriend ontwikkelt zich tot mensenvriend, de kinderkenner tot mensenkenner.
Wat had Jan Ligthart toch tot opvoeder gemaakt? Zeker, hij was kwekeling geweest aan een Amsterdamse school en had aan de z.g.n. stadslessen zijn opleiding tot onderwijzer ontvangen. Hij had dus wel wat over opvoeding gehoord en gelezen, ook later, toen hij voor de hoofdakte studeerde. Maar dat weten maakte hem toch geen opvoeder, kon niet het hart vormen, dat hem sierde.
Maar ook hier viel de schaduw in het licht. Hij treurde om maatschappelike kwalen en gebreken: hij was verenigingsman en maatschappelik strijder; alle bewegingen, wier roepstem hij tekent op pagina 115 en 116,--sociale werkzaamheid, vrouwenbeweging, geheelonthouding, rein leven, dierenbescherming en vegetarisme--hadden zijn sympathie, en bij hem was sympathie steeds daad en zelfgevend offer. Zijn hart kromp onder onrecht, onrecht, der natuur van het kind aangedaan in domme of liefdeloze onderwijsinstellingen, in de grote maatschappij in telkens nieuwe vorm bedreven. Zo was voor hem het leven naast genietend arbeiden strijdend worstelen.
Hij hield lezingen, schreef met Scheepstra en anderen, leesboeken voor de kinderen, opvoedkundige artikelen voor hun ouders en meesters. Hij oogstte daarmee vriendelikheid, zelfs roem, in binnen- en buitenland. Twee maal deed hij een reis naar het Noorden, om er voordrachten te houden, de Koningin raadpleegde hem over de opvoeding harer dochter. Maar naast al die waardering had hij de spot te verduren van wie hem niet konden begrijpen, de onverdraagzaamheid der naijverigen, de verdraaiing van woord en gedachte door onnadenkende vluchtigheid of lasterzieke achterklap.
Beurtelings had hij de vrucht en de mislukking van zijn arbeid gezien en had hij arbeidende geleerd, dat wij ons moeten beperken. De rust in maanden, dat ook hij ,,overrekt" scheen, schonk de gelegenheid, diep te beseffen, dat wij ons geluk moeten bouwen op andere dan uitwendige factoren.
Zo was voor hem, die zo eerlik tegenover zich zelf stond, en niet alleen de verantwoordelikheid voor zijn woorden en daden, maar ook voor zijn neigingen en begeerten gevoelde, het leven zelf de school des levens geworden. Hij verstond de wereld en de andere mensen, omdat hij zichzelf verstond. En dat innerlike verstaan maakte hem allereerst tot opvoeder. Achter al dit werk schuilt, meer dan achter enige tot nu verschenen bundel des schrijvers persoonlike ervaring. Het is een bundel van zelfopenbaring, ook--van zelfopenbaring in het goede. Maar dat was de auteur zich niet, wij zijn 't ons wel bewust.
Van nog een derde combinatie sprak ik: idealisme, optimisme en gezonde zakelikheid. Ligthart hoopte en geloofde. Hij vertrouwde op het goede in de mens en hij wist het op te wekken. Tegenover zijn mildheid kon de gierige niet vrekkig blijven; waar hij hartelik was en zich gaf, kon de deftige zijn afstand niet zo bewaren, als hij gewoonlik deed. Waar hij met de kinderen joelde en jubelde en stoeide, waar hij kind was onder en met de kinderen, daar stak zijn geest anderen aan. Waar hij tijd, moeite, geduld over had, waar hij vergaf en vergat--deze man kon werkelik tot??l vergeten, dat men iets kwaads tegen hem gedaan had--daar kon men zelf niet nalaten, iets van het zijne te geven, toorn en wrok als onedel te voelen.
Maar dit idealisme was nuchter en zakelik.
Allereerst kende hij de menselike natuur in zijn zwakheden, in zijn verdorvenheid.
Hij zag ook de rechte verhoudingen. Hij wilde, dat men zich binnen de grenzen van zijn kracht, zijn kennen en kunnen zou houden: te ver reiken brengt mislukking, en smart, voor ons zelven en anderen. Hij genas, niet door mystieke voorschriften, door diepe redenering, maar door liefdevol meevoelen en practiese raad. Hij gaf zijn adviezen met het oog op het werkelike leven. Zelf een onbaatzuchtig man, die eigenlik totaal niet aan geld hechtte, dan om er goed mede te kunnen doen, pleitte hij altijd voor behoorlike levensvoorwaarden der onderwijzers. Vroegen rijke ouders hem, iemand aan te wijzen, die hun kind les zou kunnen geven, dan deed hij dit graag, maar bepaalde meteen, dat zij hun liefde voor hun kind en hun waardering van 't onderwijs zouden uitdrukken in een ruime schadeloosstelling. Graag het goede prijzend en waarderend, ontgingen hem geen fouten, en hij had een aardige manier, om iemand er aan te herinneren. Voor mijn correspondentie met hem maakte ik bijv. gebruik van briefkaarten met zijn adres er op gedrukt . Toen op een keer mijn handschrift al te onduidelik was geworden, zelfs voor zijn geduldig lezen, schreef hij mij, dat ik met mijn grote letters meer eerbied had voor de ogen van de post dan voor de zijne. Hijzelf zou trouwens de keuze der letter niet aan den drukker overgelaten hebben. Hij was verliefd op nauwkeurigheid. Elke kleinigheid had zijn belangstelling: wat hij deed, deed hij goed. Voor alles zette hij zich, gaf hij zich moeite. Een gewone felicitatie bij geboorte, huwelik, examen, wist hij toch altijd nog een persoonlik cachet te geven. Een voorbeeld. Toen Mr. J. Limburg in 's Gravenhage bij de Kamerverkiezing viel tegen den heer Ter Laan, maar daarna in Friesland werd herkozen, telegrafeerde hij een vierregelig vers, waarin o.a.:
Zuid-Holland werpt hem uit, door al te links bewegen, Maar Friesland vangt hem op....
Hij hield van een woordspel.--Zo wist hij een zekere bekoorlikheid bij te zetten aan zijn practiese wenken, wist zijn diepe ernst door een goede dosis humor vriendelik te tinten.
Zo was Ligthart een goed, een zeldzaam mens, en, zich zelf van zijn bizondere waarde niet bewust, gaf hij in zijn zelfopenbaringen zoveel heerliks te aanschouwen, dat hij ook daardoor een opvoeder werd.
Gegeven eenmaal zijn aanleg, maakte de levenservaring omtrent anderen opgedaan, hem tot zielszorger. Als men tot hem kwam om raad te vragen over de opvoeding van een kind, dan ontdekte hij al spoedig dat vele oorzaken van moeiten niet in het kind, maar bij de ouders lagen. Dan moest hij de ouders er wel opmerkzaam op maken, dat hun angst het kind onrustig maakte, hun ongeduldig voorwaarts dringen meer eiste, dan het kind geven kon, hun slappe wil en weke toegeeflikheid ongehoorzaamheid en brutaliteit als uitlokte en opriep. Dan kreeg hij belijdenissen, die hem een diepe blik deden slaan in de zielsnoden en het levensleed van zo menig mens. Achter schijnbare kalmte, deftige redeneringen, gewichtig en groot doen, vond hij hongerende zielen, onrustige geesten. Hij trachtte ze tot evenwicht te brengen, door ze op hun werk en hun plicht te wijzen, door ze met gezonde zin de zakelike noodwendigheden van 't leven onder 't oog te brengen. Ligtharts troost in dergelijke gevallen was een strenge, en daarom een louterende troost. Hij verbloemde de ellenden van 't leven noch gaf hoop op een smarteloze toekomst. Hij wilde, dat de wereld en zijn moeite in ons eigen innerlik overwonnen zouden worden, dat wij, boven de dingen staand, door hen ongedeerd zouden verder leven.
Niet de moeilikheden ontvluchten, ze overwinnen in volhardende arbeid, dat was zijn leuze, en daarmee bemoedigde hij en sterkte hij.
Ligthart was dus ook opvoeder, raadsman, leidsman van volwassenen. Hij was het door recht van geboorte en usantie: het leven had zijn aanleg in deze richting ontwikkeld. Al vroeg, door hem een vader te schenken van sterke, zedelike beginselen, die als natuurlike vanzelfsprekendheid leefden in het gezin Ligthart, maar anderen, de schoondochters bijv. dadelik opvielen als iets bijzonder achtenswaards. Zijn moeder was de zon van zijn leven: met onbegrensde verering hing hij aan haar en zij zat portret voor het beeld der moeder, dat hij hier schetst als ideaal der vrouw.--Versterkt werd zijn aanleg door het levendige opvoedkundige denken, dat in Den Haag heerst: bij de stichting der meeste scholen, die iets nieuws probeerden in Den Haag, was hij meer of minder betrokken als bestuurslid of adviseur.
Maar Ligthart mocht ook opvoeder zijn door droit de conqu?te: hij had zijn roem veroverd.
Hij had met een zwak gestel en met een beperkte tijd, waarover anderen ook nog ruimschoots beschikten, zo heel veel tot stand gebracht, en hij, die in zijn jeugd zo zwak was, dat zijn familie vreesde, dat hij niet volwassen zou worden, dat hij als jong onderwijzer niet in een stuk van zijn huis naar school kon wandelen, doch onderweg moest rusten, wist toch nog zo wijs met zijn kracht om te gaan, dat hij 56 jaar werd.
Hij was een levenskunstenaar. Hij wist zijn tijd te verdelen, hij wist arbeid en rust af te wisselen, hij wist te remmen, als 't nodig was. Hij was een virtuoos in de arbeid door deze beginselen toe te passen: alles dadelik zo goed mogelik te doen en niet te doen, wat niet in zijn aard lag. Plichtsgetrouwheid, arbeidsvreugd en bescheidenheid, bescheidenheid ook hierin, dat hij steeds medewerkers zocht: dat gaf hem de rust, dat het werk toch gedaan werd, als de kracht hem ontzinken kon.
Dikwijls, als ik iemand spreek, die over een ander schreef of sprak, hoor ik, in persoonlik gesprek, minder prettige dingen, ,,maar die zeg of schrijf je zo niet". Ik stel er prijs op, te zeggen, dat het beeld, dat ik van de mens Ligthart ontwierp als inleiding tot deze bundel, zeer onvolledig en schetsmatig is, maar alleen in deze zin, dat mijn woorden mij vaal en grijs schijnen bij de heerlikheid van den man, die ik vijftien jaren gekend heb in allerlei betrekkingen en die ik nooit ontmoette zonder zijn diepe invloed te ondergaan. Het is mij een weemoedig en tot dankbaarheid stemmend voorrecht, deze bundel van mijn vereerde vaderlike vriend bij ons publiek in te leiden: mogen zij hem ter hand nemen met de gedachte, dat hier een mens tot hen spreekt, een ziel.
Het is Pinksteren en er was iets van Pinkstergloed in Ligthart. Vertolken wilde hij goddelik en christelik leven. Is dat nieuw? Neen, hij beweerde het niet. Misschien ging het hem als de apostel, die zeide, dat hij ,,dezelfde dingen" had te zeggen. Maar Ligthart bracht ze tot zijn volk en zijn tijd in zodanige vorm en zo bezield met zijn eigen persoonlikheid, dat het eeuwig menselike hier verschenen in een tijdelike concrete omlijning, die het stempelde tot eigen, fris en oorspronkelik werk.
's Graveland, Pinksteren 1917. R. C.
,,bei der Leidenschaft Ruf der J?ngling erwachet, Und des Bewusztseins Blitz d?mmernd die Welt ihm erhellt",
Bij den eenen mensch is dit ontwaken een zachte, geleidelijke overgang; langzaam, schier onmerkbaar, rijst de bleeke zon van 't zelfbewustzijn aan den donkeren, maar rustigen hemel des zielelevens; zoete melancholie murmelt het morgenlied.
Bij den anderen echter gaat deze kentering gepaard met woedende stormen; hemel en aarde wankelen op hun grondvesten; alles hult zich in diepe duisternis; nergens is licht, nergens vastheid; angst, radeloosheid, wanhoop, trekken als geesten der nacht het hart binnen en heerschen daar onbeperkt, tenzij er een vriendelijke stemme, ruischend om het hoofd, met zachten klem gebiedt:
,,toch niet bezorgd te wezen."
Zooals bij de wisseling der seizoenen de natuur in opstand geraakt en de voorjaarszon door bliksemstralen en donderslagen wordt aangekondigd, zoo voeren bij de voornaamste wisseling der levenstijdperken vaak allerlei machten een geweldigen strijd in de ziel.--Herhaaldelijk lezen we in den Bijbel, dat aarde en hemel in beroering zijn, dat alle elementen in onderlingen kamp zijn losgebroken, wanneer de God des Hemels zich aan de Aarde vertoont, wanneer het Licht der Schepping door de wolken breekt, die Hemel en Aarde scheiden. Maar evenzeer herhaaldelijk, neen duizend en duizenden malen zien we in de harten onzer medemenschen, dat ook d??r de chaos schijnt weer te keeren, wanneer de goddelijke vonk van 't zelfbewustzijn als uit de krachtige aanraking van den geest met de wereld ontspringt en schittert door de nevelen der kinderlijke droomwereld. Onder barenswee?n wordt de mensch ,,wederom geboren."
Laatst ontving ik een brief van een jonggehuwde vrouw, die haar eersteling verwachtte. Maar 't was geen brief vol blijde hoop. Er lag nu reeds een schaduw over dat toekomstig geluk. Er was twijfel aan eigen geschiktheid voor de verantwoordelijke taak van het moeder-zijn. ,,Zal ik ooit in staat blijken, het teere wezentje, dat straks in mijn armen ligt, op te voeden tot een braaf en gelukkig mensch?" Die zorg drukte de blijdschap der zoete verwachting neer. ,,Het lijkt me zoo uiterst moeilijk, een kind naar behooren op te voeden. En toch, dit is immers onze dure plicht, waar wij dat nieuwe schepseltje in 't aanzijn hebben geroepen?"
Er was eens een vrouw, die nooit den zin van haar man deed.
Men zal zoo zeggen: Dat is zoo'n bijzonderheid niet, zulke vrouwen zijn er meer. En zelfs zijn er mannen, die nooit den zin van hun vrouw doen.
Maar zoo bedoel ik het niet.
Haar eerste opwelling en haar eerste woord was steeds: ,,H? neen!" Maar dan volgde bijna geregeld, na een heel kort poosje, de tweede opwelling en het tweede woord: ,,Nu ja dan maar!"
,,Vrouw, willen we een uurtje gaan wandelen?"
,,H? neen!"
De weigerverzuchting was begrijpelijk. De man was klaar met zijn werk en had wandellust. Maar de vrouw moest nog even wat in orde brengen en wou dan juist, moede van het gedribbel, een oogenblikje rustig gaan zitten, de krant inkijken. Hij wou zich wat bewegen. Zij eens even bekomen.
De man was echter een wijze. Sommigen zeggen: een slimmerd.
Hij klaagde niet, dat zijn vrouw ,,ook nooit" instemde met zijn voorstellen. Hij dreigde niet, dat hij dan ,,in vredesnaam" maar alleen zou gaan. Hij zweeg. En drie minuten later hoorde hij: ,,Nu, wil je graag? Laten we dan maar gaan!"
Hij had op de tweede opwelling vertrouwd, en niet te vergeefs. Z?? sterk en z?? zeker, dat hij nu zelfs grootmoedig dorst worden:
,,Neen, neen, als jij moe bent en liever thuisblijft..." Doch niettemin liep hij al naar den kapstok en greep reeds naar zijn hoed.
Die grootmoedigheid der mannen beperkt zich, gelijk we weten, tot het bewaren van den edelen schijn. Daarmee hebben ze hun offers aan de zelfverloochening gebracht. En spoedig wandelden man en vrouw samen buiten, hij een en al ontspanning, zij niet zonder inspanning. Toch durfde de edele huichelaar nog vragen, of ze 't nu niet heerlijk vond en of hij niet goed had gedaan, met haar uit huis te jagen. Want gelijk we andermaal weten, mannen willen niet alleen hun zin, ze willen ook gelijk hebben.
De vrouw gaf hem gelijk. Nu ze eenmaal over de eerste opwelling heen was en de tweede had opgevolgd, viel het haar gemakkelijk op dien weg verder te gaan. De moeilijkheid bestond voor haar niet in de opoffering--offeren is het ademhalen der vrouwelijke natuur--maar in het maken van de onverwachte wending.
En dit is toch ook begrijpelijk. Wij allen leven onder zekere invloeden, ervaren daarbij bepaalde stemmingen, ontwikkelen in harmonie daarmee bepaalde gedachtengangen, vormen min of meer bewust onze bepaalde plannen voor de allernaaste toekomst, en zitten dan midden in een vrij samengestelde constructie van innerlijk leven. Ons denken, gevoelen, willen, fantaseeren maakt een bepaalde kaleidoscopische figuur, en als iemand, door zijn ingrijpen, daarvan een andere figuur wil maken, is het noodig, dat de cylinder van onze psyche een halven draai wentelt. Dat nu valt ons niet altijd licht. Het brengt ons uit ons doen. En het kost ons dientengevolge eenige minuten van bezinning en zelfoverwinning, eer we er toe komen. Vandaar het verzet van zoo menige ,,eerste opwelling". En wijs is de man, doch ook de vrouw, die op de tweede wacht.
Het niet-aanstonds voldoen aan iemands wil, zelfs het niet-onmiddellijk gehoorzamen van kinderen en ondergeschikten, behoeft volstrekt niet tegen hen te getuigen. Integendeel--het kan juist bewijzen, dat ze zich met hun heele hart aan hun werk hebben gegeven, zoodat ze daaraan met tallooze draden verbonden zijn. Los te zijn van zijn taak is een twijfelachtige deugd, ook al is het geriefelijk als iemand zich daardoor snel richten kan naar onze wisselende bevelen. Beter is het, aldus ??n te zijn met zijn arbeid, dat het verband maar niet zonder inspanning verbroken wordt. We wachten liever op de tweede opwelling van een ernstig werker, die zich in zijn arbeid verliest, dan gediend te worden door mechanische onverschilligheid.
Leelijke neigingen kronkelen als giftige slangen in de diepte van menig menschengemoed. Zinnelijke lusten doen begeeren naar het verbodene. Nijd en gierigheid willen den ondergang van een medemensch. We verfoeien onszelf om de ontzettende opborrelingen onzer innerlijke boosheid. Het recht van den rijke, de reinheid der onschuldige, de roem van den begaafde--ze bestaan niet voor de laaghartige verlangens onzer onbeheerschte zelfzucht. Dat recht wordt verkracht, die reinheid besmet, die roem belasterd, door duizenden en nogmaals duizenden eerlijke, brave, edele naturen, in de eerste opwelling van hun zondig hart. Hoe zou de wereld er uitzien, wanneer eens plotseling openbaar werd het verborgen leven der ongeremde begeerten. En hoe, wanneer deze aanstonds in daden werden verwezenlijkt!
Add to tbrJar First Page Next Page