bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Op het onheilspad by Curwood James Oliver Kroon A M Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 982 lines and 58896 words, and 20 pages

Hun blikken ontmoetten elkaar voor misschien niet meer dan enkele seconden. Maar in dat korte tijdsverloop grifte zich in het hart van Howland een beeld, dat hem nooit meer los zou laten. Steeds onder de heerschappij van zijn eerzucht, had hij nooit meer dan voorbijgaande belangstelling getoond voor vrouwelijk schoon. Hij had dikwijls een mooi gezichtje gezien en het bewonderd,--maar met dezelfde koele, on-hartstochtelijke bewondering, waarmee hij de scheppingen van meer stoffelijken aard placht te beschouwen. Dit gelaat daarentegen scheen tot hem uit te gaan en nieuwe belangstelling in hem wakker te roepen. Dat het een buitengewoon gelaat was, voelde hij terstond. Het was nu niet zoo bleek, als toen hij het voor het eerst zag. De wangen droegen een blos en de lippen waren half geopend. Zij haalde snel adem, misschien ten gevolge van het trappenklimmen.--Maar het waren de oogen,--de onvergelijkelijk schoone oogen, die Howland in vervoering brachten.

Het meisje wendde den blik af en zette zich aan een tafeltje, z??, dat hij haar alleen in profiel kon zien. Hij was daar niet rouwig om, want het gaf hem gelegenheid om haar rustig en ongemerkt van terzijde te bestudeeren,--al hield hij zich overtuigd, dat zij zeer goed voelde hoe hij naar haar keek. Hij glimlachte even, toen hij bedacht hoe gemakkelijk zij zich achter een van de schermen had kunnen neerzetten. En intusschen gleed zijn blik al door critiseerend van den blos op haar wangen naar den lichtgloed in het glanzige bruine haar, dat in dichte golven tot half over de ooren hing, om laag in den nek te worden saamgebonden tot ??n enkele, dikke wrong. Eerst nu lette hij ook op haar kleeding, die hem eenigszins vreemd aandeed. Haar pelsmuts en haar handmof waren van donkergrijs lynx. Om haar schouders hing een kraag van hetzelfde bont. Haar handen staken in onberispelijke handschoenen. Elke lijn van haar lief gelaat, elk onderdeel van haar toilet droeg het kenmerk van beschaving. De spottende glimlach verdween van Howland's lippen en hij liet het vermoeden, dat ??n oogenblik bij hem was opgekomen, snel varen. Wie was zij en wat deed zij hier?

Een oogenblik later gleed de jonge Chinees, zacht en behendig als een kat, tusschen de schermen door tot vlak bij haar tafeltje. Zij scheen haar bestelling te schrijven op een leitje, dat Howland tot hier toe nog niet had opgemerkt. Ook zag hij, dat zij den man, toen hij haar de thee bracht, met een biljet van een dollar betaalde en dat zij geld terugkreeg.

,,Zij weet er alles van," lachte hij bij zichzelf. ,,Zij is hier niet vreemd. Zij kent de prijzen."

Hij schonk zich een laatste kopje in en toen hij de oogen weer ophief, merkte hij tot zijn verbazing, dat zij naar hem keek. Even was haar blik vast en helder; maar al gauw werd de blos op haar wangen dieper en toen het koude grijs van Howland's oogen de hare onverschrokken uitdaagden, sloeg zij de lange wimpers neer en maakte zij zich weer druk met haar thee. Hij zag hoe de hand, die het kleine Japansche potje optilde, lichtelijk beefde. Hij boog zich voorover en als aangetrokken door die beweging, keerde het meisje hem opnieuw haar gelaat toe, terwijl zij den trekpot boven het kopje hield. In haar donkere oogen las hij een uitdrukking, die hem bijkans deed opspringen,--een veelbeteekenende gloed,--een pathetisch en tegelijkertijd half angstig beroep op zijn persoon. Hij stond op met vragenden blik; haar lippen plooiden zich tot een roode, ronde O en zij wees op den stoel tegenover haar.

,,Ik hoop, dat u het mij niet ten kwade duidt," zei Howland, terwijl hij ging zitten, ,,maar mag ik u mijn kaartje geven?"

Hij had het gevoel alsof hij iets zeer vrijpostigs had gedaan en die gewaarwording joeg hem een oogenblik het bloed naar de wangen. Het meisje las zijn naam en noodigde hem met een glimlach en een vriendelijk gebaar om verder de thee met haar te gebruiken. Hij ging even terug naar zijn eigen tafeltje en toen hij met zijn kopje in de hand weer bij haar kwam, schoof zij hem het leitje toe, waarop zij deze woorden had geschreven:

,,Gij zult me wel willen excuseeren, als ik niet spreek. Ik ben, helaas, stom."

Howland kon een zachten uitroep van verbazing en medelijden niet weerhouden en toen zijn gezellin tegelijkertijd naar hem opkeek, las hij op haar gelaat weer de uitdrukking, die hem zoozeer had getroffen, toen hij in het hotel voor het venster stond. Alledaagsche flirtations waren hem vreemd; hij miste de noodige gevatheid daarvoor en ook nu klonk zijn stem koel en zakelijk, terwijl hij haar met zijn grijze oogen eerlijk en oprecht aankeek.

,,Ik zag u vanavond door het raam van het Hotel Windsor," begon hij, ,,en iets op uw gelaat gaf mij het vermoeden, dat ge in verlegenheid waart. Het is daarom, dat ik de stoute schoenen heb aangetrokken. Ik ben de ingenieur, belast met den bouw van de Hudsonbaai-lijn en op mijn weg van Chicago naar Le Pas. Ik ben hier geheel vreemd. Ik was nooit eer in dit--etablissement. Het is een aardige theesalon,--en een kostelijk masker voor de opium-banken achter die gordijnen."

Met die enkele woorden maakte hij haar, als gold het een gewoon en zakelijk geval, de situatie op eens duidelijk. Zij wist nu wie en wat hij was en tevens de reden van zijn belangstelling voor haar persoon, terwijl hij haar terzelfder tijd te verstaan had gegeven, welke vermoedens hij koesterde, ten opzichte van hun oogenblikkelijke omgeving. Hij lette naijverig op de uitwerking van zijn woorden en een seconde later speet het hem, dat hij zoo bruusk was geweest. Het meisje toch keek om zich heen; hij zag hoe haar boezem hijgde, hoe de blos op haar wangen kwam en ging en hoe er angst uit haar oogen sprak, toen zij die groot en vragend op hem vestigde.

,,Ik wist dat niet," schreef zij schielijk. Haar gelaat was nu even bleek als toen Howland het voor het eerst zag. Haar hand trilde zenuwachtig en ??n oogenblik beefden haar lippen z??, dat zijn hart luider begon te kloppen. ,,Ook ik ben hier vreemd," voegde zij er aan toe. ,,Ik ben hier nooit eer geweest--ik kwam--"

Zij wachtte even en het was hem alsof hij een zachten snik hoorde, toen zij hem aankeek. Hij begreep, hoeveel moeite het haar kostte, om verder te schrijven.

,,Ik kwam hier om u."

,,Maar waarom?" vroeg hij op zachten en geruststellenden toon. ,,Zeg mij dan toch waarom!"

En in zijn ongeduld leunde hij halfweg over de tafel om de woorden te lezen, terwijl zij die schreef.

,,Ik ben hier vreemd," herhaalde zij. ,,Ik heb iemand noodig om mij te helpen. Ik hoorde bij toeval wie ge waart en ik was van plan u in uw hotel op te zoeken. Maar daar gekomen, durfde ik niet. Het was toen, dat ik u aan het raam zag. Even later kwaamt ge buiten en zag ik u hier binnen gaan. Onbekend met den aard van het huis, volgde ik u. Zoudt ge met mij mee willen gaan naar de plaats--waar ik verblijf houd?--Ik zal u dan mededeelen--"

Zij voltooide den volzin niet, maar haar blik was genoeg. Howland stond zwijgend op en greep naar zijn hoed.

,,Ik ga met u mee, Miss--" zei hij eenvoudig, als daagde hij haar uit om haar naam neer te schrijven. Zij glimlachte en een nieuwe blos kleurde haar wangen. Maar tegelijkertijd wendde zij zich om en liep zij snel de trap af.

,,Welk een schitterende avond!" riep hij.

Het meisje knikte en keek naar hem op. Haar gelaat reikte tot aan zijn schouder en het was alsof het in het witte licht van de sterren nog aan schoonheid won.

Zij zagen niet om. Geen van beiden hoorde den sluipenden tred van de mocassins, die hen op korten afstand volgden. Zij zagen niet de glinsterende oogen, niet het magere, donkere gelaat van Jean Croisset, den half-ras, toen zij voortsnelden in de richting van de Saskatchewan.

De Geheimzinnige Overval.

Howland was blij, dat hij voor het oogenblik niet hoefde te praten. Hij begon in te zien, dat dit avontuur wel een beetje heel kras was voor den man op wiens schouders de verantwoordelijkheid rustte voor een der grootste ondernemingen van zijn tijd. Hij wist, dat hij den volgenden morgen den trein van acht uur zou moeten halen, wilde hij dien dag doorreizen naar het terrein der werkzaamheden. Innerlijk was hij niet rustig en voelde hij vreemde gewaarwordingen, maar toch moest hij lachen als hij dacht aan wat Van Horn wel zou zeggen, wanneer die van dit alles hoorde. Hij keek naar zijn gezellin; hij zag den glans van de lokken, die onder het pelsmutsje uitkwamen, hij bestudeerde den zachten omtrek van wang en kin en hij merkte als terloops op, dat het bovengedeelte van haar hoofd zich juist op ??n lijn bevond met zijn sigaar. Hij vroeg zichzelf herhaaldelijk af of hij zich niet mal aanstelde. Zoo ja, dan troostte hij zich met de gedachte, dat hij er ten minste voor beloond werd. Deze avond in Prince Albert zou niet zoo oninteressant zijn, als hij eerst had gevreesd.

Op de plek, waar de rivierpont half tegen den oever lag opgetrokken met de bevroren punt in het ijs, bleven zij staan en keek hij het meisje kalm verbaasd aan. Zij knikte lachend en wees naar de overzijde.

,,Ik ben vanavond al eens daar geweest," zei Howland. ,,Ik zag er geen woningen en ik hoorde alleen wolven. Moeten we daarheen?"

Hij zag haar witte tanden glinsteren en voelde een warm drukje tegen zijn arm, als wilde zij hem te kennen geven, dat zij de rivier moesten oversteken. Zijn verlegenheid nam voortdurend toe. Op den anderen oever toch reikte het woud met zijn breeden zoom van grove sparren en struiken tot aan de Saskatchewan. Onmogelijk was het niet, dat de een of andere squatter in die omgeving zijn hut had,--maar gesteld, dat zij daarheen wilde, waarom was zij dan juist tot hem gekomen, waarom had zij juist zijn hulp ingeroepen in plaats van bijstand te zoeken bij menschen, die zij kende?

Hij stelde zichzelf die vragen, zonder ze in woorden te brengen en eerst toen zij tegen den anderen oever opklauterden, met de steeds diepere schaduwen van het oerwoud om zich heen, begon hij opnieuw te spreken.

,,Gij hebt mij daareven gezegd, dat gij hier vreemd waart," zei hij, haar staande houdend, waar het licht van de sterren op haar gelaat viel, dat zij hem toekeerde. Zij glimlachte en knikte toestemmend.

,,Maar gij schijnt hier toch vrij wel thuis te zijn," ging hij voort. ,,Waar gaan wij heen?"

Dezen keer antwoordde zij met een heftig, ontkennend hoofdschudden en tegelijkertijd wees zij met haar vrije hand naar het duidelijk zichtbare spoor, dat van de landingsplaats het bosch in leidde. Dien morgen al had men Howland verteld, dat dit het Groote Pad was naar het Noorden, voerend naar de onmetelijke wildernis aan die zijde van de Saskatchewan. Twee dagen te voren waren de agent van Lac Bain, de Cree's en de Chippewayans langs dat Pad binnengekomen. Op de harde sneeuwkorst was het spoor nog zichtbaar der sleden van Jean Croisset en de mannen van Lac La Ronge. Sedert den hevigen sneeuwval van een dag of tien geleden, die wel vier voet diep lag, was nu en dan misschien een enkele woud-bewoner langs het Pad naar deze uiterste grens der beschaving gekomen, maar uit Prince Albert had niemand er in tegenovergestelde richting gebruik van gemaakt. Dat alles had Howland al in het hotel vernomen en het was dan ook met ongeveinsde verbazing, dat hij het meisje aankeek. Het was of zij zijn gedachtengang begreep en weer rondde haar mond zich tot een bekoorlijke O en kwam er in haar blik een teeder smeekende uitdrukking, die scheen te getuigen van haar verdriet over het feit, dat haar lippen niet in staat waren woorden te vormen. Opeens echter deed zij een stap ter zijde en schreef zij met de punt van haar voet een woord in de oppervlakte van de sneeuw. Haar hand leunde zacht op Howland's schouder, toen hij zich boog om bij het geheimzinnige licht van de sterren te lezen.

,,Kamp!" riep hij zich weer oprichtend. ,,Ge meent toch niet, dat ge hier buiten kampeert?"

Blij nu zij begrepen werd, knikte zij een herhaald ja. Er lag zoo iets zachts op haar gelaat, er lag zooveel vreugde in haar blik, dat Howland haar zijn beide handen toestak en luid begon te lachen.

,,Gij?" riep hij--,,gij zoudt hier kampeeren?!" Eveneens lachend met lippen en oogen--kwam zij snel naar hem toe en gedurende enkele seconden rustten hun handen ineen. Haar schoon gelaat was nu gevaarlijk dicht bij het zijne. Hij voelde haar adem en hij rook den zachten geur van haar lokken. Nog nooit had hij oogen gezien als die, welke nu tot hem opkeken, uitstralend het zachte licht van de sterren; nooit had hij ook maar gedroomd van zoo iets schoons en haar nabijheid bracht hem in beroering. Steeds vaster drukte hij haar handen en toen dit haar nog dichter bij hem bracht, voelde hij voor een ondeelbaar oogenblik haar hoofd tegen zijn borst. Die gewaarwording deed hem tijd en plaats vergeten; deed hem zijn vroeger ik--Jack Howland,--den bij uitstek practischen en on-romantischen meester-bouwer van spoorlijnen, vergeten; deed hem alles vergeten, behalve de tegenwoordigheid van dat meisje, haar warmen druk tegen zijn borst en de betoovering dier groote, bruine oogen, die zoo onverwacht in zijn leven waren gekomen. Maar een oogenblik later had hij zich hersteld. Hij week een schrede terug en liet haar handen los.

,,Vergeef mij," zei hij zacht. Hij schaamde zich over zijn optreden en zich kortweg omdraaiend, liep hij het Pad op. Hij was nog geen twaalf passen gevorderd, toen hij op eenigen afstand v??r zich uit den rooden gloed van een vuur zag. Tegelijkertijd werd zijn arm gegrepen door een hand, die er zich bijna woest aan vastklemde en zich omwendend, zag hij het gelaat van het meisje ten prooi aan een vreemde ontroering.

,,Wat is er?" riep hij. ,,Zeg mij--"

Beangstigd door haar blik, wilde hij opnieuw haar handen in de zijne nemen. Maar zij trok die snel terug. Er begon zich op eenigen afstand achter haar iets te bewegen in de diepe schaduwen van het woud; het nam een vorm aan en een oogenblik later zag Howland een forsche gestalte uit de duisternis te voorschijn springen en meteen het flikkeren van een mes. Hij had geen tijd om uit te wijken of de revolver te trekken, die hij altijd bij zich droeg. In een crisis zijn iemands daden meestal onwillekeurig en machinaal; het is alsof het leven, wanneer het aan een zijden draad hangt, zichzelf moet redden op zijn eigen wijze zonder overleg en zonder redeneering van den persoon, die door dat leven bezield wordt.

En ??n oogenblik dacht en redeneerde ook Howland niet. Had hij dat gedaan, dan zou hij waarschijnlijk zijn geheimzinnigen belager te lijf zijn gegaan en zijn bloote vuist in het mes hebben gestooten. De drang van lijfsbehoud maakte, dat hij wat anders deed. Zonder zich tijd te gunnen om een kreet van schrik te uiten, wierp hij zich voorover in de sneeuw. Die manoeuvre redde hem en toen de ander, over zijn lichaam struikelend, languit op het Pad viel, had hij gelegenheid om zijn revolver te trekken. Maar nog eer er een schot viel, hoorde hij achter zich een vreeselijk gebrul, gelijk aan dat van een wild dier en kreeg hij een zwaren slag op zijn hoofd. Het gewicht van den tweeden aanvaller drukte hem diep in de sneeuw, het pistool gleed hem uit de hand en twee zware knuisten verstikten een laatsten wanhoopskreet in zijn keel. Hij zag boven zich een gelaat, verwrongen van hartstocht, een breeden nek en oogen fonkelend als granaten. Hij worstelde om zijn armen te bevrijden, maar zijn pogingen waren als die van een kind tegenover een reus. Hij nam zijn toevlucht tot een laatste redmiddel, zijn eenige kans en zijn eenige hoop. Juist toen hij de vingers, die als gloeiend staal in zijn vleesch drongen, om zijn keel voelde en de adem hem scheen te begeven, herinnerde hij zich den moorddadigen kniestoot, dien de kampvechters van de binnenzee?n hem hadden geleerd; duim voor duim trok hij zijn knie?n op onder het gewicht van zijn belager tot hij met de laatste kracht, die in hem was, een geweldigen stoot tegen diens buik kon richten. Het duurde even eer hij wist of hij gered was, eer het waas voor zijn oogen optrok en eer hij zijn vijand in de sneeuw zag spartelen. Hij stond op, duizelig en nog wankelend door den zwaren slag op zijn hoofd en den greep naar zijn keel. Op eenigen afstand zag hij een vaag druk doen van donkere gedaanten en terwijl hij daarnaar keek, kwam een van die lieden op hem af.

,,Schiet niet, M'sieur Howland," hoorde hij een stem zeggen in gebroken Engelsch, vermengd met Fransch. ,,Ik ben het--Jean Croisset--een vriend! Bij alle Heiligen, dat was--hoe zegt ge ook weer?--lukraak!"

Het magere, donkere gelaat van den half-ras dook glimlachend op uit de witte duisternis. Howland bemerkte hem nauwelijks; hij zocht al door om zich heen naar het meisje. Maar zij was weg.

,,Ik kwam hier toevallig langs--met mijn knuppel," ging Croisset voort. ,,Kom, we moeten terug naar de stad."

De glimlach was van zijn gelaat verdwenen, toen hij den arm van den ingenieur stevig onder den zijnen nam. Het was Howland alsof alles met hem draaide; hij voelde een vreemde zwakte door al zijn leden. Met moeite bracht hij de hand aan het hoofd; hij had het kunnen uitschreeuwen van de pijn.

,,Dat meisje--" begon hij.

Croisset legde een arm vast om hem heen.

,,Zij is weg," hoorde Howland hem zeggen en er was iets in de stem van den half-ras, dat den ander terughield van verdere vragen. Hij strompelde gedwee mee in de richting van Prince Albert, steeds zwaarder leunend op zijn geleider.

En toch--hoewel half bedwelmd en versuft, wist hij heel goed, dat het niet alleen de verdwijning van het meisje was, waarvoor hij een verklaring zocht. Toen die slag op zijn hoofd neerkwam, had hij den angstkreet van een vrouw gehoord; toen hij half bewusteloos in de sneeuw terneer lag en zijn laatste krachten inspande om zijn leven te redden, was diezelfde vrouwenstem weer tot hem doorgedrongen,--schijnbaar van heel ver--en nu hij zijn arm hoofd op Croisset's schouder liet vallen, waren het haar woorden, die nog in zijn gefolterd brein naklonken.

Hij trachtte dat gezegde overluid te herhalen, maar hij vermocht slechts een onsamenhangend gemompel uit te brengen. Daar waar het woud den oever bereikte, bleef de half-ras staan.

De Waarschuwing.

Howland verkeerde den heelen nacht in een soort van bedwelming. Toen hij eindelijk ten volle tot bewustzijn kwam, lag hij in zijn bed in het hotel. Er stond een lamp op de tafel en met ??n blik zag hij, dat de kamer leeg was. Hij lichtte het hoofd en de schouders op van de kussens en die beweging alleen was voldoende om hem te doen begrijpen, dat hij gewond was. Hij voelde een doffe, folterende pijn in nek en hoofd en toen hij nieuwsgierig met de hand naar de plek tastte, kwam hij in aanraking met een stevig verband. Hij vroeg zichzelf af, of hij zwaar gewond was; hij zonk weer terug in de kussens en hij bleef liggen staren naar het flauwe schijnsel van de lamp. Even later liet zich bij de deur eenig geluid hooren; hij wendde het hoofd om, vol ergernis over de pijn, die de beweging hem gaf. Het was Jean, die naar hem kwam kijken.

,,Is het erg, Croisset?"

,,Maar dat is onmogelijk!" riep de ingenieur. ,,Ik moet morgenochtend weg met den trein van acht uur. Ik moet naar Le Pas--"

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top