bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Reisherinneringen uit Korea en China De Aarde en haar Volken 1904 by Schmidt Auf Altenstadt A Von

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 1192 lines and 147200 words, and 24 pages

REISHERINNERINGEN UIT KOREA EN CHINA.

MEI-JULI 1902.

Door Jonkvrouw A. von Schmidt auf Altenstadt.

HOOFDSTUK I

Het was op een helderen voorjaarsdag in 't begin van Mei, toen de heesters op de berghellingen hun nieuw groen kleed hadden aangetrokken, azalea's in vroolijke tinten hun sierlijke bloesems ontplooiden, en de zon niettegenstaande de opstijvende voorjaarsbries weldadig tintelde, dat de Genkai-Maru, een van de nieuwste stoomers van de Nippon-Yusen-Kaisha, de haven van Nagasaki verliet, om koers te zetten naar Fusan, een handelsplaatsje op de zuidkust van Korea.

Aan boord bevond zich, behalve een groot aantal Chineesche en Japansche passagiers, een klein groepje Europeanen waaronder een jong Duitsch echtpaar uit Kobe, die zich bij ons hadden aangesloten om door Korea en China te reizen, twee Duitsche officieren uit Tientsin en wij twee Hollandsche reizigsters. De Genkai-Maru is een van de voortbrengselen van Japansche industrie uit den tijd, toen Japan meende voldoende op de hoogte van scheepsbouwkunst te zijn, om hulp van Europeanen te kunnen missen.

Het scheepje is op een Japansche werf door Japanners gebouwd, en wordt ook uitsluitend door Japanners bestuurd en bediend.

Hoewel er dikwijls, en zeer terecht, zoowel aan de zeewaardigheid van dergelijke schepen als aan de zeevaartkennis van hun kapiteins getwijfeld wordt en de talrijke courantenberichten van strandingen en aanvaringen dien twijfel rechtvaardigen, is men soms genoodzaakt gebruik te maken van dit verbindingsmiddel tusschen Korea en Japan.

De russische schepen van de Oost Chineesche Stoomvaartmaatschappij staan in geen beter reuk wat inrichting en zindelijkheid betreft, terwijl die van de overige maatschappijen niet rechtstreeks op Korea varen. Daarenboven is 't maar voor kort, want de overtocht duurt 14 uur. Slechts de Broughton zee-engte scheidt Japan van Korea.

De ruimte en inrichting voor passagiers is op de Genkai-Maru zeer beperkt, maar hun aantal zoo groot, dat men in twee gedeelten aan de maaltijden aanzit, terwijl de banken in de eetzaal als slaapplaatsen dienst doen.

Gelukkig is er een ruim bovendek, en beneden ontbreekt 't ook niet aan toevoer van frissche lucht, daar dit dek rondom het eetsalon open, en slechts van een verschansing voorzien is.

Statig stoomt de Genkai-Maru langs de Pappenberg, het kleine eilandje dat daar onbewegelijk en strak als een wachter aan den ingang van de haven ligt, maar nauwelijks verwijden zich de kusten of 't wordt onrustiger; 't windje gaat over in een stijve bries, donkere koppen pakken zich aan den horizon te zamen.

De meeste passagiers hebben zich teruggetrokken in hun hutten, en degenen die minder gelukkig zijn geweest en geen hut hebben, vullen de kleine eetzaal.

Gehuld in mantels en plaids, want 't is vinnig koud, hebben wij met moeite een beschut plekje op 't bovendek gevonden, achter een koekoek.

Is er een grootscher aanblik denkbaar dan die van de hoog oploopende golven achter 't schip te zien aanrollen en het als 't ware telkens te zien voortduwen? En de Genkai-Maru, die er in de haven, zoo imponeerend en zoo helder uitzag, is te midden van de woedende elementen niet veel meer dan een notedop, angstig vluchtend voor den storm; 't is alsof zij harder stoomt om de golven te ontkomen die haar achtervolgen.

Een fijne dichte motregen, grijze waterwolken sluiten den horizon af en doen de golven ineensmelten met de lucht. In plaats van lichter wordt het donkerder en dichter daar voor aan den boeg, de wind neemt in hevigheid toe.

Dat duurde zoowat twee uur. 't Jonge Duitsche vrouwtje heeft juist ietwat angstig aan haar man gevraagd of dat zoo den geheelen nacht zal blijven, als de Japansche stewart komt aanloopen en ons verzoekt naar beneden te gaan.

Hij vertelt lachend dat de kapitein 't niet langer vertrouwt; de barometer is zoo snel gedaald dat hij vreest in den buitensten cirkel van een typhoon te zijn geraakt en besloten heeft terug te keeren naar Nagasaki.

In alle haast worden de dekhutten verlaten. Ingebakerde menschengestalten, voor 't meerendeel Japansche dames die onder den invloed van de beweging van 't schip zijn, worden in allerijl de trap afgevoerd.

Meteen zwaait 't schip in een wijde bocht, en toen besefte men eerst recht de kracht van den storm. E?n oogenblik was 't, of de machine weigerde, zoo stil lag 't schip door den schok van de golven die 't in de flank raakten, toen slingerde 't eenige keeren zwaar en eindelijk zette 't dapper den kop tegen de hooge zee.

Telkens dook de steven diep omlaag en het water spatte er in schuim over heen, dan weer werd 't schip opgeheven door een hooge golf en leek 't een gapende afgrond voor aan den boeg.

Met moeite konden wij, op handen en voeten kruipend, en ons aan elkaar vasthoudend de trap bereiken; de motregen zwiepte horizontaal langs ons heen en geeselde 't gelaat alsof 't met spelden gestoken werd.

Nu was 't of plotseling een onzichtbaar orkest uit alle macht een stormphantasie aanhief; oorverdoovend dreunde 't, 't loeide, 't floot in het tuig, 't kraakte in het want en 't bruischte om ons heen; de adem verging haast in den sterken luchtstroom. Beneden heerschte een onbeschrijfelijke verwarring; de eetzaal opgepropt met zeezieke passagiers en opgestapelde bagage; op het dek van het salon groepjes Chineezen en Japanners omringd door kisten, zakken en balen. Wij vonden eindelijk een plekje aan den ingang van de deur, waar men echter niet eens zitten kon, want bij elke golf die over kwam, stond er een halve voet water op het dek, maar dat was toch nog verkieselijker dan 't verblijf in het salon.

Daar werd om ons heen gesproken over 't hachelijke van den toestand; zullen de machines 't uithouden met die dolle vaart tegen de woedende elementen? Zal de kapitein zijn koers vinden in 't half duister van de stormlucht?

Al maar door slaan de stortzee?n over het dek; iedereen is druipnat, koffers rollen heen en weer in 't zeewater en bij een zwaardere stortzee is met hevig gekraak een stuk van de verschansing weggeslagen.

't Begint er leelijk uit te zien en....eigenaardig verschijnsel.... in deze oogenblikken van gevaar beginnen de passagiers elkaar over en weer verhalen te doen van schipbreuken en andere zeerampen.

Het Duitsche vrouwtje is geheel van streek, zij wordt pathetisch, zij heeft zich aan haar man vastgeklampt en doet hem herhaaldelijk beloven haar niet alleen te laten verdrinken maar tezamen te blijven.

Ik vraag of 't noodig is mijn reisgenoote, die zich in de hut ter ruste heeft begeven te wekken, en 't antwoord luidt: "Waarom? degenen die slapen zullen een minder zwaren doodstrijd hebben; als de machine ons begeeft zijn wij toch allen verloren." Toen kwam er een ernstiger stemming over 't groepje menschen dat daar bij elkaar stond, overgeleverd aan de woedende elementen, veroordeeld om rustig af te wachten wat de volgende minuten zouden brengen.

De Duitsche Hauptmann beet op zijn knevel, die kort te voren nog zoo "schneidig" overeind stond, zijn collega trachtte een deuntje te fluiten, maar dat ging hem niet van harte af.

En ik zat mij juist te verdiepen in overpeinzingen over 't onoplosbaar mysterie van alles wat voor ons ligt, van de toekomst die als een ondoordringbaar gordijn v??r ons hangt en eerst zichtbaar wordt als 't geen toekomst meer is.

Gelukkige fatalisten! dacht ik, zij hebben hun Kismet en verlangen niet te weten wat geluk of ongeluk hun boven 't hoofd hangt. Mijn gedachten gingen verder naar 't Oosten, waar men 't Kismet voelt, waar 't zweeft, overal, in de grootsche natuur, in de machtige elementen, en nu wist ik opeens waar ik 't Kismet vond, nu voelde ik hoe dankbaar ik was het te bezitten.

Op dat oogenblik viel mijn oog op een jong Europeaan, die blijkbaar hevig ten prooi was aan de zeeziekte.

Zijn gelaat was grauw, bijna groen, de haren hingen hem druipnat in 't gelaat, hij had omgeslagen broekspijpen en stond tot over de enkels in 't zeewater.

Hij klemde zich aan den post van een deur vast en plotseling hoorde ik hem in zuiver Hollandsch zuchten: "O God! ik ben zoo beroerd!..." Afgezien van 't onverwachte om in 't verre Oosten, in streken waar Europeanen schaarsch zijn, een landgenoot aan te treffen, wekte 't geval mijn hilariteit op en ik lachte zoo hartelijk, dat de medereizigers mij verbaasd aankeken, alsof ze 't profaan vonden om in zulke oogenblikken niet ernstig te zijn.

Tusschen twee stortzee?n ging ik naar den jongen man toe en vroeg of ik hem wat cognac zou brengen. Hij was te ziek om verbaasd te zijn bij 't hooren van zijn landstaal en scheen 't gezelschap van een landgenoote niet te wenschen, want zijn antwoord luidde vrij somber: "Laat me maar staan."--"Gaat u toch naar uw hut,"--raadde ik, maar nu werd hij knorrig. "Ik heb geen hut!"

En toen begreep ik dat er situaties zijn, waarin een mensch minder geschikt is voor conversatie en ik liet hem nat en zeeziek als hij was aan zijn lot over.

Sneller en sneller ging het; de Genkai-Maru spande al haar krachten in, om nog voor 't vallen van den avond de haven van Nagasaki te bereiken. Reeds is 't uur van den avondmaaltijd lang verstreken, maar niemand denkt aan eten, de passagiers houden zich slechts met ??n gedachte bezig: "Zullen wij veilig de haven bereiken?" Gelukkig hebben ?n 't schip ?n de kapitein ditmaal hun reputatie gelogenstraft. Om 8 uur 's avonds liggen wij veilig achter den Pappenberg voor anker, vlak naast een grooten Russischen stoomer die tegelijkertijd was uitgestoomd en ook voor den storm terugkeerde.

Het eigenlijke seizoen van de ta?-fu of typhoon duurt van Juli tot September, maar deze stormen worden in minder hevige mate gedurende 't geheele jaar waargenomen op de kusten van Japan en Korea.

De naam ta?-fu beteekent groote wind en wordt toegepast niet alleen op de beruchte wervelstormen in de Chineesche zee.

Zulk een ta?-fu duurt gewoonlijk zes-en-dertig uur. Deze hield zich aan den bepaalden tijd; den volgenden middag was de lucht weer strak en helder, en ten tweeden male wendde de Genkai-Maru den steven naar Korea. Ditmaal was de zee spiegelglad alsof de golven moe waren van 't wilde spel en zich ter ruste hadden begeven.

Bij 't krieken van den dag lag 't schip stil in 't gezicht van de kust van Korea.

De oorspronkelijke naam Korea of, zooals men in 't Chineesch zegt, Chosen, was die van een der drie staatjes waarin 't schiereiland vroeger verdeeld was, en beteekent "Kalmte van den morgen."

Korea is een eigenaardig land; een land met een historische oudheid gelijktijdig aan die van Thebe en Babylon, maar waarvan geen sporen zijn overgebleven; een land dat zijn nationaliteit, zij 't dan ook niet zijn onafhankelijkheid, gedurende eeuwen heeft weten te bewaren en thans alle teekenen van zwakheid en machteloosheid vertoont; een land dat aan zijn naburen, de Japanners, de bron van schoone kunsten, godsdienst en wetenschappen schonk en thans zelf daarvan ontdaan is; een land bewoond door een volk dat, niettegenstaande zijn zwakte, niets heeft overgenomen van de gewoonten van zijn naburen, die het in beschaving en ontwikkeling met reuzenschreden zijn voorbijgegaan; een land waar tradities nog zulk een macht uitoefenen, dat zij gehandhaafd blijven, ook al zijn zij de grootste belemmering voor de ontwikkeling van dat volk.

Dat land noemde men de brug tusschen China en Japan.

Alles wat Japan van China kreeg in den vorm van godsdienst, kunst en wetenschappen kwam door Korea, dat er zijn eigen stempel op drukte; maar niettegenstaande 't verkeer met beide landen is Korea toch geheel verschillend van beide gebleven.

Ook de bevolking heeft een sterksprekende karakteristiek en een bijzonder type. Men zal een Koreaan dadelijk herkennen tusschen Chineezen en Japanners.

Veel is er niet van Korea's geschiedenis bekend. Sinds onheugelijke tijden was het in een waas van mysterie gehuld door de strenge afzondering waarin het volk leefde. Men zou Korea kunnen vergelijken met de prinses uit 't sprookje, die eeuwen lang geslapen heeft en plotseling met schrik ontwaakt zijnde bemerkt dat zij niet meer alleen is in haar paleis, maar dat allerlei vreemde machten aan de poorten van haar paleis staan, gereed om binnen te treden.

Maar eer het zoover was, hadden toch reeds enkele onversaagde Westerlingen gelegenheid dit geheimzinnige land te betreden.

De eerste aan wien dit gelukte was een portugeesch Jezu?t, die door Hideyoshi in 1594 als kapelaan in den veldtocht werd medegevoerd.

In 1653 strandde er een hollandsch schip op 't eiland Quelpart. Dit schip, De Sperwer, was op weg naar de Nederlandsche kolonie te Decima, toen het door een hevigen storm uit den koers dreef en op de koreaansche kust terecht kwam. De opvarenden, 36 in getal, werden naar Seoul gebracht en gevangen gehouden. Ruim een jaar bleven zij daar, werden toen naar verschillende plaatsen in het land vervoerd, mochten zich vrij bewegen, maar bleven onder toezicht staan. Toen deze gevangenen te Seoul aankwamen, troffen zij daar drie landgenooten aan, die sedert 1627 door de Koreanen gevangen gehouden werden. Deze mannen, Jan Janszoon Weltevree en twee kameraden, behoorden tot de bemanning van het nederlandsche jacht Ouderkerke en werden gevangen genomen toen zij aan wal waren gegaan om water en levensmiddelen te halen.

De gevangenen van de Sperwer bleven ruim 13 jaar in Korea; eindelijk gelukte het aan eenigen van hen, onder wien Hendrik Hamel uit Gorkum, te ontkomen naar het eilandje Goto, van waar zij hun weg naar Decima vonden.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top