Read Ebook: Reisherinneringen uit Korea en China De Aarde en haar Volken 1904 by Schmidt Auf Altenstadt A Von
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1192 lines and 147200 words, and 24 pages
De gevangenen van de Sperwer bleven ruim 13 jaar in Korea; eindelijk gelukte het aan eenigen van hen, onder wien Hendrik Hamel uit Gorkum, te ontkomen naar het eilandje Goto, van waar zij hun weg naar Decima vonden.
Hendrik Hamel keerde naar Holland terug. Hoewel hij een man was van weinig ontwikkeling, had hij zooveel gezien en opgemerkt gedurende zijn verblijf in Korea dat zijn geschriften in Rotterdam werden uitgegeven en spoedig daarna in 't Fransch en Engelsch werden vertaald. In 't begin hechtte men weinig vertrouwen aan zijn beschrijving van Korea, zijn bewoners, hare zeden en gewoonten; eerst later, toen meer geletterde mannen zijn indrukken bevestigden, bleek het hoe scherp en juist deze eenvoudige zeeman Korea had leeren kennen.
In 1886 werden te Seoul twee hollandsche schepen opgegraven, de eenige zichtbare bewijzen van het verblijf der Hollandsche gevangenen. Of neen, misschien niet geheel de eenige.
De Koreanen behooren tot het Mongoolsche ras waarvan de kenmerken zijn: donker haar en dito oogen. Nu treft men onder hen verscheidene typen aan, waarvan 't haar bruin, ja zelfs blond is, terwijl de kleur der oogen van donkerbruin tot lichtblauw afwisselt. Eenigen zoeken de verklaring hiervan in de vermenging van Caucasisch bloed, maar velen zijn er die dit verschijnsel in verband brengen met het dertienjarig verblijf der Hollandsche schipbreukelingen.
Fusan of, zooals de Koreanen 't noemen, Pusan behoort met Gensan of Wensan aan de noord-oostkust en Chemulpo of Jinsen aan de westkust tot de voornaamste plaatsen, die blijkens een verdrag met de mogendheden voor den buitenlandschen handel zijn opengesteld.
Gelegen aan een kleine baai door heuvels omringd, en welke door 't ree?neiland, in 't Koreaansch Tetsuije-eiland geheeten, beschut wordt tegen zwaren golfslag, geeft Fusan bij den eersten aanblik den indruk van een veld met paddestoelen, en die indruk blijft bestaan wanneer men een wandeling maakt door de straten van het plaatsje. Alles is er grijs, grijs en laag, vochtig en triestig. Een uitzondering maakt de japansche wijk, waar alles helder en zindelijk is.
Fusan is om zoo te zeggen de toegangspoort van Korea voor Japan. In de tijden toen Korea schatplichtig aan Japan was, zeilden de afgezanten van Fusan naar Kamakura . Hideyoshi's leger zette te Fusan voet aan wal, toen het in 1592 uitgezonden werd om Korea te veroveren.
Reeds in 1443 was er een Japansche nederzetting te Fusan; sedert dien tijd deden de Japanners de rechten gelden hun toegestaan krachtens 't verdrag, dat tusschen den daymio van Tsushima en den koning van Korea gesloten werd.
Wel was de opening van Fusan als handelshaven, in 1876, tevens de erkenning van Korea's rechten op het grondbezit van die plaats, maar de Japanners storen zich daar niet aan, zij blijven er een groot garnizoen handhaven en beschouwen Fusan als Japansch grondgebied.
't Eerste wat iemand opvalt bij 't betreden van Korea's bodem is 't gemis aan zindelijkheid. Hoe is 't mogelijk, vragen wij ons af, dat er tusschen twee landen, door slechts zulk een geringen afstand van elkander gescheiden, zulke uiteenloopende toestanden en gewoonten kunnen voortduren. Aan gene zijde van de zee een leelijk, klein maar nijver volkje met een sterk ontwikkeld zindelijkheidsgevoel; hier een menschenras, groot, flink gebouwd, knap van uiterlijk, verstandig aangelegd, met iets aangeboren deftigs in de wijze waarop zij voortschrijden gehuld in de lange spierwitte gewaden, de nationale dracht van oud en jong, rijk en arm, terwijl alles wat hen omringt in een toestand van vervuiling verkeert, die aan 't ongeloofelijke grenst.
De straten, of liever stegen, zijn niet veel meer dan nauwe doorgangen zonder eenigen afvoer van vuil en afval.
De woningen, of liever hutten, zijn van klei en rolsteenen opgetrokken; een dikke gevlochten band van rijststroo doet dienst in plaats van cement, om de massa bij elkaar te houden, het dak is van stroo, meestal spreidt een kalebasplant zijn takken over 't dak uit, om het stroo tegen stormen te beschutten. Vensters zijn er niet; een kleine opening, hoogstens van eenige decimeters, doet daarvoor dienst, meestal is die nog met papier dichtgeplakt; de deur is zoo laag dat men zich bukken moet bij 't betreden van de woning.
Onder den vloer is een gemetseld gewelf waar gestookt en tevens gekookt wordt. Schoorsteenen ontbreken ten eenenmale, maar de rook ontsnapt door een gat in den muur en veroorzaakt de grijze kleur van de woningen. Zulk een woning bestaat uit twee deelen, elk deel uit eenige vertrekken, maar de oppervlakte van een vertrek beslaat hoogstens twee meter en 't huis wordt door zooveel personen bewoond dat 't voor mij een onopgelost vraagstuk blijft hoeveel ruimte men in Korea voor zijn nachtrust noodig heeft.
Gelegenheid tot baden ontbreekt, en gewoonlijk is de bodem rondom het huis bedekt met vuil, ??n mestvaalt waaruit onwelriekende dampen opstijgen.
Ziedaar de hygienische condities van de bewoners. Te verwonderen is 't dan ook niet, dat de sterfte vooral onder de kinderen zeer groot is en dat epidemie?n zooals pokken en pest jaarlijks een groot aantal slachtoffers maken.
Ook het gebrek aan zindelijkheid op hun lichaam draagt hier veel toe bij; de Koreaan is in tegenstelling van zijn buurman den Japanner, van nature afkeerig van water en heeft daarbij een bijzonder sterk ontwikkeld preutschheidsgevoel.
Wanneer hij zich eens een enkele maal aan een bad waagt , dan geschiedt dit in 't donker, opdat niemand 't zien zal. Het gezicht van een onbedekt lichaam wekt zijn ergernis en 't is menigmaal gebeurd dat een onschuldige Japanner, die volgens de gewoonte van zijn land zijn dagelijksch bad aan den kant van den weg nam, met steenen geworpen werd.
De bevolking van Fusan bestaat hoofdzakelijk uit visschers en handelaren; de eerste wonen in 't lage gedeelte aan 't strand in hutten van stroo; hooger op gelegen bevinden zich de winkels en steenen huizen van de handelaren.
Er wordt een levendige handel gedreven in visch, die in groote verscheidenheid het hoofdbestanddeel uitmaakt van een Koreaanschen maaltijd. Hoewel de Koreanen Boeddhisten zijn, en 't gebruik van vleesch voor hen dus niet geoorloofd is, volgen zij dit voorschrift slechts in zoover dat zij geen runderen slachten.
Visch, hoenders en honden worden evenwel met smaak genuttigd. Van de vischsoorten wordt de haai en de walvisch door 't visschervolk en de minder gegoeden verbruikt. Daar beneden aan 't strand liggen de visschersjonken, die hun vangst lossen. Met ijzeren haken trekt men de visch op 't strand, dan wordt in reusachtige pannen de traan er uitgekookt en de rest opgekocht door de restauratiehouders. Aan weerszijden van den hoofdweg bevinden zich die gelegenheden waar men een overzicht krijgt van wat een Koreaansche spijslijst al zoo bevat.
In rijen hangen de gerookte en gebraden hondenboutjes aan den ingang, om de liefhebbers te lokken.
Stilstaande voor zulk een gaarkeuken, kunnen wij juist zien hoe een Koreaansche juffer bezig is, van hondenvet, geklopte eieren en fijn gehakt knoflook een "ommelette aux fines herbes" te bereiden, die 't gehemelte van een Koreaanschen fijnproever mag streelen, maar een Europeaan kippenvel bezorgt.
Ook haaienvleesch behoort tot de lekkernijen, getuige de talrijke verkoopsters, die heel geduldig achter haar uitstalling zitten te wachten op hongerige klanten. 't Vleesch is bijzonder grof, taai en grillig van vorm. Af en toe houdt een voorbijganger stil, snijdt of trekt een stuk van de bruine vleeschmassa en verorbert het met zichtbaar genoegen. Kleine peuzels schijnen 't ook al te waardeeren; zij leggen hun snoepcent op 't uitstaltafeltje en krijgen daarvoor eenige vierkante blokjes haaienvleesch dat zij behandelen als een trekbrok.
Al die onwelriekende geuren doen ons verlangen naar een plekje waar men ze ontvlieden kan, en dat hebben wij gevonden toen wij onze schreden wendden naar 't japansche theehuis boven op den heuvel, omringd door eerwaardige knoestige pijnboomen. Daar lachten de heldere vloermatten ons tegen en brachten de vlugge lachende theehuismeisjes ons een eenvoudigen maaltijd, en zoo vergaten wij voor een oogenblik de patriarchale gestalten die zich daar beneden te goed deden aan haaienvleesch.
Tegen den middag verliet de Genkai-Maru de baai van Fusan, zette eerst in zuid-westelijke richting koers en wendde den steven naar 't Noorden toen wij het eiland Quelpart gepasseerd waren. 't Was heerlijk helder voorjaarsweer, de zee was spiegelglad; in de verte hadden wij nu en dan aardige kijkjes op de grillige kustlijn van Korea met de duizenden miniatuur-eilandjes die, als groene stippen, met losse hand over 't oppervlak van de zee schenen uitgestrooid te zijn.
Er is weinig verkeer op zee: slechts enkele visschersjonken en hier en daar een rookkolom van een kuststoomer; dat is alles.
Twee volle dagen duurt de overtocht van Fusan naar Chemulpo, de havenplaats van Seoul, de hoofdstad van 't rijk.
Hoe meer wij Chemulpo naderen des te dichter wordt de lucht. Spoedig zijn wij in zulk een zwaren mist gehuld dat 't een poos slechts met halve kracht gaat, terwijl de sirene hartverscheurende klaagtonen doet hooren; dan weer gaat de kapitein voor anker, wachtend tot de mist zal optrekken. Eindelijk liggen wij stil in 't gezicht van Chemulpo, of liever niet in 't gezicht, want nog onttrekt de mist alles aan ons oog. Slechts de bruine kleur van 't water verraadt de nabijheid van land. Door de zware deining, alsook door 't tij, dat hier een verval van ? 30 voet heeft, moet het schip eenige mijlen van de kust blijven. Eerst tegen den middag wordt 't hoog water; de mist is opgetrokken en de landing wordt mogelijk. Op breede platboomde vrachtschuiten wordt de bagage opgestapeld; de eigenaars nemen er bovenop plaats en staande roeien eenige stevige Koreanen ons tegen de hooge golven naar wal.
Chemulpo heet in 't Chineesch Jinsen en is een brandnieuwe plaats. Toen Korea nog in een dichten sluier van mysterieuse afzondering van de buitenwereld was afgescheiden, bestond de plaats uit een twintigtal visschershutten. De eenige voeling met het naburig Japan en China had plaats door Fusan in 't Zuiden, en in 't Noorden over land over de Yalu-rivier. Zeer geschikt is Chemulpo voor havenplaats niet, de kust is modderig en ondiep; het verschil van 't tij zeer groot; door zijn onbeschutte ligging is er veel deining. Toch is er veel drukte en verkeer, een zeer gemengde menschenmassa bewoont het Europeesche gedeelte. Handelskantoren, vlaggen van diverse nationaliteit, wapperend van de consulaatsgebouwen, groote pakhuizen afgewisseld met villa's, geven een levendig maar banaal aanzien aan 't plaatsje.
Nadat een groot aantal Koreaansche vrachtdragers, die zich onderscheiden door hun forschen lichaamsbouw, onze bagage op houten dragers hebben geladen en met hun vracht op den rug wegloopen alsof die niets weegt, hebben wij ons vereenigd aan 't station van den trein die ons naar Seoul, de hoofdstad van 't rijk, zal voeren. Tot onze groote verwondering bemerken wij dat deze onlangs eerst voltooide lijn wagons laat loopen, die aan alle eischen van comfort eigen aan Amerikaansche treinen voldoen. Conducteur, stoker en controleur zijn Japanners. De Japanners wisten zich meester te maken van de eerste spoorweg-concessie in Korea. In anderhalf uur heeft deze trein ons naar Seoul gebracht, door een heuvelachtige streek zonder geboomte en waarvan de bodem uit roode klei bestaat.
Er is maar ??n hotel te Seoul. 't Heet Station Hotel, wordt door Engelschen gehouden, is zeer primitief van bouw en inrichting, maar men behoeft er de nationale onzindelijkheid niet te vreezen.
We hebben door toedoen van den Duitschen consul een Koreaanschen gids gevonden, die al spoedig in zijn krakend wit graslinnen gewaad glimlachend maar plechtig komt opdagen. Hij stelt zich voor als Mr. Pak-ki-ho en spreekt vrij goed Engelsch.
Voorts vonden wij hier een Chineeschen bediende, dien de Hollandsche consul te Tientsin op ons verzoek hierheen had gestuurd, ten einde ons op de reis door Korea en China te vergezellen. Chang, zoo heette hij, maakte een even gunstigen indruk als de gids; reeds bij den eersten oogopslag bespeurt men dat hij in zoover geen nationaal karakter draagt dat zijn oogen geen spleetjes zijn, dat zijn staart geen grauw vettig spoor op zijn blauw katoenen japon achterlaat, en dat hij vlug in zijn bewegingen is.
Chang is ons op deze reis steeds van veel nut geweest. Wel verstond hij geen Koreaansch, maar hij kon zich toch altijd verstaanbaar maken door de Chineesche letterteekens neer te schrijven, die eveneens door de Koreanen gebruikt worden, al is de klank geheel verschillend.
Begeleid door den gids hebben we ons op weg begeven om de merkwaardigheden van Seoul te gaan zien. 't Vervoermiddel is de Japansche riksha, die over de zee zijn weg naar Seoul heeft gevonden, maar waarvan het gebruik beperkt blijft tot de vreemdelingen.
Onze eerste gang was naar den Duitschen consul, ten einde de geschreven toegangsbewijzen tot de Keizerlijke paleizen te verkrijgen. Toen deed zich een kleine moeilijkheid voor. Onze nationaliteit scheen geheel onbekend te zijn in Seoul. Er is noch consulaat noch vertegenwoordiger, en vergeefs zoekt men de Nederlandsche driekleur. Nederland bestaat niet voor de Koreanen. Vervlogen zijn de tijden waarop de dappere zeevaarders den aardbol doorkruisten naar alle richtingen; de namen van Hendrik Hamel en zijn kameraden zijn klanken die verstierven in den loop der tijden. Geen Nederlandsch onderdaan toeft in Korea, 't is alles in 't verre verleden.
De Duitsche consul heeft ons toen maar tijdelijk van nationaliteit laten veranderen en ons den steun van de Duitsche vlag aangeboden; op die voorwaarde kregen wij de toegangsbewijzen.
Een wandeling door de straten van Seoul behoort wel tot de voornaamste der bezienswaardigheden want hier ziet men het volk in zijn eigenaardige kleeding en in zijn levenswijze.
Liefhebbers en onderzoekers van ethnografische eigenaardigheden zouden zich kunnen verdiepen in de oplossing der vraag: "Waarom dragen de Koreanen wit katoenen kleeren?"
Wit katoen in den zomer, wit katoen met watten gevoerd in de buitengewoon strenge winterkou, wit katoen te midden van een bij uitstek onzindelijke omgeving, wit katoen, een kostbare dracht voor een volk, waar welgesteldheid even zeldzaam is als energie.
Een Engelsch schrijver zegt te meenen dat de Koreanen vasthouden aan 't dragen van witte kleeren ten einde bezigheid te verschaffen aan de vrouwen en meisjes, wier plicht 't is, de garderobe van hun heer en meester in de gewenschte tint te houden.
Onophoudelijk klinkt uit de woningen 't geklop van de houten hamers waarmede zij 't wit katoen bewerken, ten einde het te reinigen en er een zekeren glans aan te geven, die een kenmerk van chique voor den drager is.
De kleeding bestaat uit een tot op de enkels afhangende wijde pofbroek, daarover een lang gewaad met mouwen die van onder zoo wijd uitloopen, dat men aan weerszijden een diepe split heeft; dikke gewatteerde wit katoenen kousen en chineesche schoenen op bijzonder dikke zachte zolen voltooien deze mannenkleedij.
Merkwaardig is 't dat de kleederen niet genaaid worden, maar telkenmale, na gewasschen te zijn, met stijfsel op de naden in elkaar worden gezet.
De aristocraat of Nyang-pan, alsook de beambte, draagt hierover een overkleed van donkerblauw gaas ; op de borst draagt hij het teeken van zijn waardigheid, een vierkant lapje waarop een vogel of een tijger geborduurd is, al naar zijn rang; een koord wordt om 't lijf onder de armen bevestigd. Jongens, voor zoover zij den leeftijd van 14 jaar niet bereikt hebben, ziet men gewoonlijk voor meisjes aan. Over hun witte kleedij dragen zij een lange japon van lichtrose katoen, het haar wordt van voren in een scheiding, van achter in een op den rug hangende vlecht gedragen.
Op hun tiende of twaalfde jaar verloven zij zich, d. i. zij volgen gehoorzaam den wil hunner ouders, die een meisje voor hen uitkiezen zonder rekening te houden met genegenheid. Deze verlovingen duren meestal eenige jaren, gedurende welke de jongeling met zijn rose japon moet blijven rondloopen: 't haar wordt dan echter in een wrong op het achterhoofd bevestigd; een breede hoed van wit stroo, met hoogen smallen bol en breeden slappen rand wordt, achterover op 't hoofd gedragen, onder de kin met linten en een strik bevestigd. En werkelijk, aldus uitgedost zou men met een gerust geweten kunnen verklaren een lief meisjesfiguurtje voor zich te hebben.
Op hun 14de jaar treden zij in 't huwelijk. De witte hoed wordt vervangen door een zwarte dito vorm van gevlochten paardenhaar: een breede band van dezelfde grondstof omsluit voor- en achterhoofd, de hoed rust op dien band.
De kleeding der vrouwen is minder sierlijk. Zij dragen dezelfde wijde broek en gewatteerde kousen, verder een heel kort jakje, dat ik 't best vergelijken kan bij een bolero-jakje. Aan een breeden band hangt een wijde rok in zware plooien; tusschen dien band en 't jakje blijft de borst zichtbaar. Het haar wordt in een gladde scheiding en in een wrong gedragen.
Vrouwen uit den gegoeden stand slaan een langen groenen mantel met valsche mouwen over 't hoofd, zoodat het gelaat gedeeltelijk bedekt is.
Hoewel in Korea het aantal der mannen dat der vrouwen overtreft, worden de vrouwen weinig in eere gehouden. Men ziet ze zelden, want zij missen de vrijheid van zich te bewegen die de Japansche vrouw geniet. Alleen 's avonds komen zij uit 't vrouwenverblijf, dat een afzonderlijk deel der woning uitmaakt, en dan nog hebben zij 't gelaat bedekt. Natuurlijk geldt deze regel sterker voor de meer gegoede burgervrouwen en de aristocratische dames.
Meisjes worden in strenge afzondering opgevoed, zoodra zij den leeftijd zijn ontgroeid waarop zij met de kleine jongens in de modderpoelen en op de straten spelen en heel weinig of geen kleeren dragen.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page