Read Ebook: Ali Baba en de veertig roovers (Verhaal uit de Duizend en een Nacht) by Fell Herbert Granville Illustrator Gerhard J W Translator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 166 lines and 19724 words, and 4 pages
Morgiane kondigde hare gebiedster het bezoek aan, en Ali Baba, die haar op den voet volgde, trad de kamer in. "Welnu, zwager," riep de weduwe hem met groot ongeduld tegemoet, "welk bericht breng je mij van mijn man? Je gezicht voorspelt niets goeds."
"Schoonzuster," antwoordde Ali Baba, "ik kan je niets zeggen, als je mij niet eerst belooft, dat je mij van 't begin tot 't einde zult aanhooren, zonder den mond te openen. Na de gebeurtenis, welke ik je mee te deelen heb, is het voor je eigen welzijn en je rust, van even groot belang, als voor mij, dat de zaak geheim blijft."
"Ach!" riep de schoonzuster op halfluiden toon uit, "deze inleiding maakt het mij duidelijk, dat mijn man niet meer in leven is; maar ik zie tevens ook in, hoe noodig de geheimhouding is, welke jij van me verlangt. Wel moet ik mij veel geweld aandoen, maar spreek vrij uit, ik luister."
Ali Baba verhaalde hierop aan zijn schoonzuster den ganschen uitslag zijner reis, tot aan zijn terugkeer met Casim's lijk.
"Schoonzuster," voegde hij er bij, "je hebt nu werkelijk alle reden, om bedroefd te zijn, en des te meer, hoe minder je het verwachten kon. Aan dit ongeluk is nu echter niets meer te veranderen; wanneer echter iets in staat is, je te troosten, dan stel ik je voor, de weinige goederen, welke ik bezit met die van jou te vereenigen, en je te huwen; tevens geef ik je de verzekering, dat mijn vrouw niet ijverzuchtig zijn zal, en gij beiden u met elkander bepaald goed zult kunnen verdragen. Bevalt mijn voorstel je, dan moeten wij voor alles daaraan denken, de zaak zoo te leiden, dat iedereen gelooven moet, dat mijn broeder een natuurlijken dood gestorven is, en op dit punt, geloof ik, kan je je geheel op Morgiane verlaten. Van mijn kant zal ik ook alles doen, wat in mijn macht is."
Wat kon Casim's weduwe beter doen, dan Ali Baba's voorstel aannemen? Naast het vermogen, dat haar door den dood van haar eersten man ten deel viel, bekwam zij een tweeden man, die rijker was, dan zij zelf en door de ontdekking van den schat n?g rijker kon worden. Zij sloeg het voorstel daarom niet van de hand, maar beschouwde het integendeel als een zeer geldige reden om zich te troosten. Terwijl zij daarom haar tranen droogde, welke intusschen al rijkelijk waren begonnen te stroomen, en het doordringende weegeroep, dat vrouwen plegen aan te heffen bij het verlies van haar mannen, naliet, bewees zij Ali Baba daarmee voldoende, dat zij zijn aanbod aannam. In deze stemming verliet Ali Baba de weduwe van Casim, en nadat hij Morgiane ingeprent had, haar rol goed te spelen, keerde hij met zijn ezel naar huis terug.
Morgiane deed, wat men van haar verwachtte; zij ging tegelijk met Ali Baba het huis uit, en naar een apotheker, die in de buurt woonde. Zij klopte aan zijn winkel, en toen men haar had opengedaan, vroeg zij naar een zeker soort van geneesmiddelen, welke bij hoogst gevaarlijke ziekten van zeer groot nut zijn. De apotheker gaf er haar eenige voor het geld, dat zij op de toonbank gelegd had, en vroeg, wie er wel in het huis van haar meester ziek was?
"Ach!" antwoordde zij met een diepen zucht, "Casim, mijn goede heer, is 't zelf. Men kan uit zijn ziekte niet wijs worden; hij spreekt niet en kan niets eten."
Met deze woorden nam zij de geneesmiddelen mee, waarvan Casim geen gebruik meer maken kon. Den volgenden morgen kwam Morgiane weer bij denzelfden apotheker, en verlangde met tranen in de oogen een drank, welken men zieken slechts in 't uiterste geval pleegt te geven; wanneer deze drank hen niet gezond maakte, dan gaf men alle hoop op hun genezing op.
"Ach," zeide zij, met groote droefheid, toen zij hem uit de hand van den apotheker aannam, "ik vrees zeer, dat dit middel even weinig zal baten, als de vorige geneesmiddelen. Ach, wat was het een goede meester, en nu moet ik hem verliezen!" Wijl men nu ook nog Ali Baba en zijn vrouw, den ganschen dag met bedroefde gezichten naar Casim's huis heen en weer zag gaan, zoo verwonderde zich niemand om het weegeklaag, dat Casim's vrouw en vooral Morgiane des avonds hooren lieten, om Casim's dood te verkondigen.
Den volgenden morgen ging Morgiane, die op het marktplein een ouden, eerlijken schoenlapper kende, die zijn werkplaats steeds het allereerst en lang voor de anderen opende, in alle vroegte uit, om hem op te zoeken. Zij begroette hem met den gebruikelijken groet en drukte hem tegelijkertijd een goudstuk in de hand. De schoenlapper, die in de heele stad onder den naam van Baba Moestapha bekend, en een zeer vroolijke kameraad, vol luimige invallen was, bekeek het geldstuk nauwkeurig, wijl het nog niet klaar dag was, en toen hij er zich van overtuigd had, dat het van goud was, zeide hij: "Een mooi handgeld! wat verlang je daarvoor? ik ben bereid, alles te doen."
"Baba Moestapha," zeide Morgiane tot hem, "neem al je gereedschap op, dat voor 't lappen noodig is, en kom snel met mij mee. Wanneer wij echter op die en die plaats gekomen zijn, moet je je de oogen laten verbinden." Hiertegen had Baba Moestapha bezwaren.
"Neen, neen!" antwoordde hij, "gij verlangt zeker iets van mij, dat tegen mijn geweten en tegen mijn eer indruischt."
"De hemel bewaar me," riep Morgiane uit, terwijl zij hem een tweede goudstuk in de hand drukte, "ik verlang niets van je, dat je niet in alle deugd en eer doen kunt. Kom maar mee, en maak je niet onnoodig angstig."
Baba Moestapha volgde, en Morgiane geleidde hem, nadat zij hem op de aangewezen plek een doek voor de oogen gebonden had, in het huis van haar overleden meester, en nam hem den doek eerst af in de kamer, waarheen zij het lijk gebracht, en zijn vier deelen behoorlijk bijmekaar gevoegd had.
"Baba Moestapha," zeide zij thans tot hem, "ik heb je hierheen gebracht, opdat gij die vier stukken daar aan elkaar naaien zoudt. Verlies geen tijd, en wanneer je er mee klaar bent, ontvang je nog een goudstuk."
Toen Baba Moestapha gereed was, bond Morgiane hem in dezelfde kamer weer een doek voor de oogen, en nadat zij hem het beloofde derde goudstuk ter hand gesteld, en geheimhouding aangeraden had, voerde zij hem naar de plaats terug, waar zij hem den eersten keer de oogen verbonden had. Hier nam zij hem den doek weer af, en liet hem naar huis gaan; zij volgde hem met de oogen, zoo ver zij kon, opdat hij geen lust zou krijgen, terug te keeren en haarzelf te bespieden.
Morgiane had kokend water laten gereedmaken, om Casim's lijk te wasschen, en Ali Baba, die tegelijk met haar in het huis teruggekeerd was, waschte en bewierookte hem, en hulde hem met de gewone plechtigheden en gebruiken in het lijkkleed. Spoedig bracht ook de timmerman de kist, die Ali Baba bij hem besteld had. Opdat nu de timmerman maar niets zou merken, nam Morgiane de kist aan de deur in ontvangst, en nadat zij hem betaald en weggezonden had, hielp zij Ali Baba het lijk er in leggen. Zoodra deze het deksel er op vast genageld had, ging zij naar de moskee en berichtte, dat alles voor de teraardebestelling gereed was. De lieden uit de moskee, wier werk het is, de lijken te wasschen, boden hun diensten aan, om dat te doen, maar zij zeide hun, dat dit reeds geschied was. Nauwelijks was Morgiane weer thuis, toen de imam met de overige dienaren der moskee er reeds aankwam. Vier van Casim's buren namen de kist op hun schouders, en droegen haar achter den imam, die voortdurend gebeden prevelde, naar de begraafplaats. Morgiane, als de slavin van den overledene, volgde onder tranen en met ontbloot hoofd, terwijl zij luide jammerklachten uitstiet, zich heftig op de borst sloeg en de haren uitrukte. Achter haar ging Ali Baba, vergezeld van de buren, die van tijd tot tijd en op de rij af, de andere buren, die de kist droegen, aflosten, tot men eindelijk de begraafplaats bereikt had.
Wat Casim's vrouw betreft, deze bleef te huis, om zich aan haar smart over te geven, en een luid klaaggeschrei aan te heffen met haar buurvrouwen, die volgens bestaande zeden, gedurende de begrafenisplechtigheid bij haar gekomen waren, om hare weeklachten te vereenigen met die der weduwe, en de heele buurt met rouw te vervullen. Op deze wijze bleef Casim's noodlottige dood een geheim tusschen Ali Baba, diens vrouw, Casim's weduwe en Morgiane, en deze vier personen bewaarden het zoo zorgvuldig, dat geen mensch in de heele stad er het minste vermoeden van had, laat staan het te weten kwam.
Drie of vier dagen na Casim's begrafenis bracht Ali Baba de weinige gereedschappen, welke hij bezat, benevens het uit de schatkamer der roovers gehaalde geld--dit laatste echter alleen bij nacht--in het huis van de weduwe zijns broeders, om daarin voortaan te wonen. Daardoor bracht hij tevens zijn huwelijk met zijn schoonzuster ter openbare kennisse, en wijl huwelijken van dezen aard bij den Mohammedaanschen godsdienst volstrekt niets ongewoons zijn, verwonderde zich ook niemand daarover. Wat Casim's winkel betrof, zoo had Ali Baba een zoon, die sedert eenigen tijd zijn leerjaren bij een aanzienlijk koopman voleindigd, en steeds goede getuigschriften van hem gekregen had. Aan dezen zoon gaf Ali Baba nu den winkel met de belofte, wanneer hij voortging zich goed te gedragen, dat hij hem dan mettertijd volgens zijn stand, voordeelig zou uithuwelijken.
Wij willen ondertusschen Ali Baba zijn nieuwe geluk laten genieten, om weer eens naar de veertig roovers om te zien. Zij keerden na den vastgestelden termijn naar hun schuilhoek in het bosch terug, en waren ten hoogste verbaasd, toen zij Casim's lijk niet meer vonden; nog hooger echter steeg hun verwondering, toen zij aan hunne goudzakken een belangrijke vermindering ontdekten.
"Wij zijn verraden en verloren," sprak de hoofdman, "wanneer wij ons niet zeer in acht nemen, en terstond de noodige tegenmaatregelen nemen; anders zouden wij langzamerhand al onze rijkdommen er bij inboeten, welke onze voorvaderen en wij zelf met zooveel moeite en bezwaren verworven hebben. Uit de schade, die er aangericht is, blijkt zooveel, dat de dief, dien wij betrapten, het geheim kende, om de deur te openen, en wij tot ons geluk juist op het oogenblik aankwamen, dat hij weer wilde vertrekken. Hij was nochtans niet alleen; er is nog een ander, die het geheim eveneens moet kennen. Behoeven wij daarvoor nog een ander bewijs, dan dat zijn lijk weggevoerd is, en onze schatten belangrijk verminderd zijn? Daar het nu niet waarschijnlijk is, dat meer dan twee personen van het geheim afweten, moeten wij, nadat wij den eersten omgebracht hebben, ook den tweeden uit den weg ruimen. Wat antwoordt gij daarop, dappere mannen, zijt gij ook niet van dezelfde meening?"
Het voorstel van den hoofdman droeg de goedkeuring der geheele bende weg; zij waren het er allen over eens, dat men voorloopig elke andere onderneming uitstellen moest, om met vereende krachten dit eene plan te helpen uitvoeren. Ja, men zou er niet eerder van af zien, alvorens het doel bereikt was.
"Juist dat," zoo ging de hoofdman voort, "heb ik van uwen moed en uw dapperheid verwacht; voor alles echter moet een koen, behendig en ondernemend man uit uw midden, zonder wapens, in de kleedij eens vreemdelings, naar de stad gaan, en al zijn slimheid uitputten, om uit te vorschen, of men daar niet over den vreemden dood van den man spreekt, dien wij, gelijk hij verdiende, omgebracht hebben, wie hij was en in welk huis hij woonde. Dit is voor 't oogenblik het gewichtigste, opdat wij niets doen, dat wij ooit met grond zouden behoeven te betreuren, en ons niet in een land verraden, waar wij zoo lang onbekend waren, en het van zoo groot belang voor ons is, ook voor 't vervolg onbekend te blijven. Om intusschen dengene, die zich met deze zending wil belasten, aan te vuren, en opdat hij ons niet een valsch bericht brenge, dat ons aller verderf na zich slepen kan, zoo vraag ik u, of gij het niet voor noodig houdt, dat hij zich in dit geval aan de doodstraf onderwerpe?"
Zonder eerst den uitslag eener stemming af te wachten, zei een der roovers: "Ik onderwerp mij aan die voorwaarde, en stel er een eer in, bij deze zaak mijn leven te wagen. Gelukt het mij niet, dan zult gij u tenminste herinneren, dat het mij noch aan goeden wil, noch aan moed ontbroken heeft, om het welzijn van ons allen te bevorderen."
De roover oogstte veel lofspraak van den hoofdman en zijn kameraden in, en verkleedde zich toen zoo uitmuntend, dat niemand hem voor d?t houden kon, wat hij werkelijk was. Hij ging des nachts op weg, en nam zijn maatregelen zoo, dat hij juist tegen den tijd, dat het begon te schemeren, in de stad kwam. Op het marktplein aangekomen, zag hij slechts een enkelen winkel open, namelijk dien van Baba Moestapha.
Baba Moestapha zat met een priem in de hand op zijn stoel, en wilde juist aan zijn werk beginnen. De roover trad op hem toe, wenschte hem goeden morgen, en daar hij zijn hoogen leeftijd bemerkte, zeide hij tot hem: "Goede man, gij begint al zeer vroeg aan je werk; gij kunt op uw leeftijd onmogelijk nu al goed zien. Ook al was het reeds lichter, zoo betwijfel ik toch, of je oogen nog scherp genoeg zijn, om schoenen te lappen."
"Wie gij ook zijn moogt," antwoordde Baba Moestapha, "zoo schijnt gij mij niet te kennen. Ik ben wel is waar zeer oud, heb echter nog voortreffelijke oogen, en tot bewijs daarvoor wil ik je slechts zeggen, dat ik nog niet lang geleden een doode aan elkaar gelapt heb op een plaats, waar het niet veel lichter is, dan het thans hier is."
De roover was zeer verheugd, zoo gauw een man te hebben aangetroffen, die hem, zooals hij hoopte, vanzelf en ongevraagd daarover inlichtingen geven zou, waarvoor hij hierheen gekomen was.
"Een doode?" vroeg hij heel verbaasd, en om hem tot spreken te krijgen, voegde hij er bij: "Waarom een doode aan mekaar naaien? Gij wilt zeker zeggen, het lijkkleed, waarin hij gehuld was!"
"Neen, neen," antwoordde Baba Moestapha, "ik weet heel goed, wat ik zeggen wil. Gij zoudt mij graag tot spreken willen brengen, maar ik zal er je niets meer van vertellen."
De roover had geen verdere verklaringen noodig, om overtuigd te zijn, dat hij gevonden had, wat hij was komen zoeken. Hij haalde een goudstuk uit den zak, drukte het Baba Moestapha in de hand, en zeide tot hem: "Het is volstrekt mijn bedoeling niet, in je geheim te willen dringen, ofschoon ik je verzekeren kan, dat ik het niet verbreiden zou, als je het mij toevertrouwde. Het eenige, waarom ik je verzoek, is, dat je zoo vriendelijk zoudt willen zijn, mij het huis te beschrijven, of aan te wijzen, waar je het lijk aaneengenaaid hebt."
"Wanneer ik dit ook al gaarne doen wilde," antwoordde Baba Moestapha, terwijl hij een beweging maakte, om den roover het goudstuk terug te geven, "zoo verzeker ik je toch, dat mij dit onmogelijk zou zijn, en gij kunt mij op mijn woord gelooven. Men heeft mij namelijk naar een bepaalde plaats gevoerd, waar mijn oogen verbonden werden, en vandaar af naar een huis, waar men mij, na de verrichting van mijn werk, weer op dezelfde wijze en naar dezelfde plek terugleidde. Je ziet dus wel in, dat ik onmogelijk aan uw verlangen voldoen kan."
"Maar kunt gij u," vroeg de roover verder, "niet eenigszins nog den weg herinneren, waarlangs men u met verbonden oogen gevoerd heeft? Ik bid je, ga met mij mee; ik zal je op dezelfde plek de oogen verbinden, en dan zullen wij te zamen dezelfde straten en dezelfde kruiswegen gaan, welke gij u herinnert, destijds gegaan te zijn. Daar echter de arbeider zijn loon waard is, geef ik je hiermee een tweede goudstuk. Kom nu, en doe mij dat genoegen."
De beide goudstukken lokten Baba Moestapha aan. Hij beschouwde ze een tijd lang in zijn hand, zonder een woord te zeggen, en ging met zichzelf te rade, wat hij doen moest. Eindelijk haalde hij zijn beurs te voorschijn, stopte ze er in, en zei toen tegen den roover: "Ik kan wel niet vast beloven, dat ik mij nog precies den weg herinner, langs welken men mij destijds gevoerd heeft; daar gij het echter zoo verlangt, zal ik al mijn best doen, om het mij te herinneren."
Baba Moestapha maakte zich nu tot groote vreugde van den roover gereed, en zonder zijn winkel te sluiten, waarin hij niets van belang te verliezen had, bracht hij hem naar de plek, waar Morgiane hem geblinddoekt had. Toen zij daar aangekomen waren, zeide Baba Moestapha: "Hier ben ik geblinddoekt, en ik keek precies denzelfden kant uit, als nu."
De roover, die reeds zijn zakdoek bereid gehouden had, bond hem dezen nu eveneens voor de oogen, en ging naast hem voort, terwijl hij hem deels leidde, deels zich door hem leiden liet, totdat hij staan bleef.
"Verder," zei Baba Moestapha, "ben ik, voor zoover ik weet, niet gekomen," en hij bevond zich werkelijk voor Casim's huis, waarin Ali Baba thans woonde. De roover maakte, alvorens hij hem den doek afnam, snel met een stuk krijt een teeken aan de deur, en toen hij hem van den doek ontdaan had, vroeg hij, of hij ook wist, aan wien dit huis toebehoorde. Baba Moestapha antwoordde, dat hij niet in deze buurt van de stad woonde, en kon hem ook niets naders meedeelen.
Toen de roover zag, dat hij van Baba Moestapha niets meer ervaren zou, bedankte hij hem voor zijn moeite en liet hem naar zijn winkel terugkeeren; hij zelf echter ging weer naar het bosch, in de vaste overtuiging, daar een goede ontvangst te zullen vinden.
Kort nadat de roover en Baba Moestapha afscheid van elkaar genomen hadden, ging Morgiane voor een boodschap Ali Baba's huis uit, en toen zij terugkwam, bemerkte zij het teeken, dat de roover aan de deur gemaakt had. Zij bleef staan en beschouwde het oplettend.
"Wat zou dat teeken wel beduiden?" vroeg zij zich af; "zou wellicht iemand iets kwaads tegen mijn meester in 't schild voeren, of zou het slechts voor de grap gedaan zijn? Dat mag nu zijn zoo het wil, het kan niet schaden, wanneer men zich voor elk geval beveiligt." Zij nam terstond een stuk krijt, en daar de twee of drie voorafgaande en volgende deuren er bijna net zoo uitzagen, als hun huisdeur, maakte zij daaraan op dezelfde plaats een soortgelijk teeken, en ging toen in huis terug, zonder noch haar meester, noch diens vrouw er iets van te vertellen.
De roover zette intusschen zijn weg naar het bosch voort en kwam weldra bij het overige gezelschap terug. Hij gaf terstond verslag van den uitslag zijner reis, en prees hemelhoog zijn geluk, dat hij al dadelijk een man gevonden had, die hem dat, wat hem naar de stad voerde, verteld had, want hij had het van niemand anders kunnen hooren. Allen toonden er hun groote blijdschap over; de hoofdman echter nam het woord, en nadat hij zijn ijver geprezen had, sprak hij als volgt, tot de heele vergadering: "Kameraden, wij hebben geen tijd meer te verliezen; laat ons goed gewapend, maar zonder dat men het aan ons zien kan, opbreken, en om geen argwaan op te wekken, elk afzonderlijk, de een na den ander, in de stad gaan; komt daar van verschillende zijden op het marktplein bijeen, terwijl ik met onzen kameraad, die ons zooeven deze goede tijding gebracht heeft, het huis zal uitvorschen, om daarna de meest doeltreffende maatregelen te kunnen nemen."
De rede van den hoofdman werd met grooten bijval beloond, en de roovers waren weldra reisvaardig. Twee aan twee trokken zij nu van daar, en doordat zij steeds op behoorlijken afstand van elkander gingen, bereikten zij, zonder eenige verdenking op te wekken, de stad. De hoofdman en de roover, die er des morgens al geweest was, kwamen het allerlaatst aan. Deze voerde den hoofdman in de straat, waar hij Ali Baba's huis gemerkt had, en toen hij aan de eerste, door Morgiane gemerkte huisdeur kwam, maakte hij hem daarop opmerkzaam, en zeide, dat was de rechte. Toen zij echter, om zich niet verdacht te maken, verder gingen, bemerkte de hoofdman, dat de daarop volgende deur eveneens hetzelfde kenteeken, op dezelfde plaats vertoonde; hij wees het daarom zijn geleider aan, en vroeg hem, of het dit huis was of het vorige. De roover geraakte in verlegenheid, en wist niets te antwoorden, en vooral niet, toen hij en de hoofdman zagen, dat de vier of vijf volgende deuren alle hetzelfde teeken hadden. Hij verzekerde den hoofdman met een eed, dat hij slechts een enkele gemerkt had, en voegde er toen bij: "Het is mij onverklaarbaar, wie de andere precies op dezelfde wijze mag gemerkt hebben, maar ik moet bij deze verwarring erkennen, dat ik niet meer kan aanwijzen, wat ik zelf geteekend heb." Toen de hoofdman zijn plan aldus verijdeld zag, begaf hij zich naar de markt, en liet zijn lieden door den eersten den besten die hem tegenkwam, zeggen, dat zij ditmaal een vergeefschen tocht gedaan hadden, en hun niets anders overbleef, dan den terugweg naar hun gemeenschappelijk toevluchtsoord in te slaan. Hij zelf ging vooraan, en de anderen volgden hem in dezelfde orde, als zij gekomen waren.
Nadat de bende zich in het bosch weder verzameld had, verhaalde de hoofdman, waarom hij hen weer had doen terugkeeren. Terstond werd de gids eenstemmig des doods schuldig verklaard; ook erkende hij zelf, dat hij het verdiend had, wijl hij betere voorzorgsmaatregelen had moeten nemen; en zonder vrees onderging hij zijn lot.
Daar het voor het welzijn der bende van groot belang was, de schade, welke haar toegebracht was, niet ongewroken te laten, zoo trad een ander roover naar voren, beloofde, dat het hem beter gelukken zou, dan zijn voorganger, en verzocht als een gunst hem deze taak op te dragen. Het werd hem toegestaan; hij ging naar de stad, kocht Baba Moestapha om, zooals zijn voorganger gedaan had, en Baba Moestapha voerde hem geblinddoekt voor Ali Baba's huis. De roover kenmerkte het op een weinig zichtbare plaats met rood krijt, in de hoop, dat hij het op deze wijze steeds van de wit gemerkte huizen zou kunnen onderscheiden.
Maar spoedig daarna ging Morgiane evenals den vorigen dag het huis uit, en toen zij terugkwam, ontging het roode teeken haren scherpzienden oogen niet. Zij kwam weer op dezelfde gedachte, als bij het witte teeken, en maakte terstond aan de deuren der naburige huizen, en wel op dezelfde plaats hetzelfde teeken met rood krijt.
De roover keerde intusschen naar zijn kameraden in het bosch terug, vertelde, welken maatregel hij genomen had, en zeide, dat het thans onmogelijk was het door hem gemerkte huis met andere te verwisselen. De hoofdman en zijn lieden geloofden met hem, dat de zaak thans gelukken moest. Zij begaven zich daarom in dezelfde orde en met dezelfde voorzichtigheid, als de eerste maal. De hoofdman vertrok daarom naar de stad, om het plan uit te voeren, dat zij verzonnen hadden. De hoofdman en de roover gingen terstond naar de straat, waar Ali Baba woonde, ontmoetten echter dezelfde moeilijkheid als de eerste maal. De hoofdman werd daarom vertoornd, en de roover geraakte in dezelfde ontsteltenis als degene, die v??r hem deze opdracht vervuld had. De hoofdman zag zich dus genoodzaakt, evenzoo onvoldaan als den eersten keer, nog denzelfden dag met zijn mannen den terugtocht aan te nemen. De roover, die aan het mislukken van het plan schuld was, onderging de straf, aan welke hij zich vrijwillig onderwierp.
Daar nu de hoofdman zijn bende met twee flinke mannen verminderd zag, vreesde hij, dat zij nog meer zou afnemen, als hij voortging, bij de navorsching van Ali Baba's huis, zich op anderen te verlaten. Hun voorbeeld bewees hem, dat zij meer tot koene wapendaden geschikt waren, dan tot zulke ondernemingen, waarbij men met verstand en list te werk moest gaan. Hij nam daarom de zaak zelf ter hand en ging naar de stad, waar Baba Moestapha hem denzelfden dienst bewees, als den beiden afgezanten zijner bende; hij maakte echter geen teeken aan Ali Baba's huis, maar liep er verscheidene malen voorbij, en nam het nauwkeurig op, om zich niet weer te kunnen vergissen.
Nadat hij zich nu van alles, wat hij wenschte, op de hoogte gesteld had, ging de rooverhoofdman, zeer tevreden over zijn reis, naar het bosch terug, en toen hij in het rotshol aankwam, waar de heele bende hem wachtte, zeide hij tot hen: "Kameraden, thans kan ons niets meer verhinderen, volle wraak te nemen over de boosheid, welke aan ons begaan is. Ik ken het huis van den schurk, dien onze wraak treffen zal, heel precies, en heb onderweg op middelen gezonnen, de zaak zoo sluw aan te pakken, dat niemand noch van onze schuilplaats, noch van onzen schat iets zal vermoeden; want dit is het hoofddoel, dat wij bij onze onderneming voor oogen moeten hebben, anders zou ze ons in het verderf storten. Luistert nu," ging de hoofdman voort, "wat ik bedacht heb, om dit doel te bereiken. Wanneer ik u mijn plan ontvouwd zal hebben, en ??n van u een beter middel weet, zoo mag hij het ons dan mededeelen." Terstond legde hij hun nu uit, hoe hij de zaak dacht aan te vatten, en toen allen hem hun bijval te kennen gegeven hadden, beval hij hun, zich in de omliggende dorpen en gehuchten, en ook in de stad te verstrooien, en negentien muilezels te koopen, benevens acht en dertig groote lederen oliezakken, ??n er van vol, de andere echter leeg.
Binnen twee of drie dagen hadden de roovers alles bijeen. Daar de leeren zakken bij de opening voor zijn doel iets te nauw waren, liet de hoofdman ze een beetje verwijden, en nadat hij in elken zak een zijner mannen, van de noodige wapens voorzien, had laten kruipen, waarbij nochtans een losgetornde scheur open bleef, opdat zij vrij konden ademhalen, maakte hij de zakken zoodanig dicht, dat men moest aannemen, dat er olie in was; om de bedrieglijkheid nog grooter te maken, besmeerde hij ze van buiten met olie, die hij uit den vollen zak genomen had.
Nadat dit volvoerd was, en hij de zeven en dertig roovers, ieder in een zak zittend, benevens den met olie gevulden zak op de muilezels geladen had, vertrok de hoofdman op den bepaalden tijd met deze naar de stad, en kwam daar in de avondschemering, ongeveer een uur na zonsondergang, aan. Hij ging de poort door, en regelrecht naar Ali Baba's huis toe, met het doel, bij hem aan te kloppen en van de gastvrijheid des eigenaars, voor zich en zijn muildieren een nachtverblijf te verzoeken. Hij behoefde niet aan te kloppen, want Ali Baba zat voor zijn huisdeur om na het avondeten frissche lucht te scheppen. Hij liet daarom zijn muilezel halt houden, wendde zich tot Ali Baba en zei tegen hem: "Mijnheer, ik breng de olie, welke gij hier ziet, uit verre gewesten mee, om ze morgen op de markt te verkoopen, maar wijl het reeds zoo laat is, weet ik niet, waar ik een onderkomen moet vinden. Wanneer het u niet te lastig is, zou ik u wel willen verzoeken, zoo vriendelijk te zijn, mij voor dezen nacht in uw huis op te nemen; ik zou er u zeer dankbaar voor zijn." Ofschoon Ali Baba den man, die thans tegen hem sprak, reeds in het bosch gezien had, en ook had hooren spreken, kon hij hem toch in zijn oliehandelaarskleeding onmogelijk als den hoofdman der veertig roovers weder herkennen. "Wees welkom," zeide hij tot hem, "en treed binnen." Met deze woorden maakte hij voor hem plaats, zoodat hij, benevens zijn muilezels naar binnen kon gaan.
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page