Read Ebook: The Wreck of the Grosvenor Volume 2 of 3 An account of the mutiny of the crew and the loss of the ship when trying to make the Bermudas by Russell William Clark
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 1360 lines and 43530 words, and 28 pages
Als v?er hem sloeg, en die zat nou in de doos, gilde-ie het uit als 'n magere big, al raakte die hem met g'n hand 'an. Dan stoof moeder ertusschen, schreeuwend dat-ie 't laten most. Hou je klauwen thuis, je hoeft hem niet zoo af te rammelen, snauwde ze. En dan gingen die twee aan de gang en hij kneep d'eruit, ?f als hem dat niet lukte zette hij krampig 'n gezicht van half te zijn vermoord, griende dat hij 'n volgende keer beter zou oppassen en centjes thuis brengen. 'n Arme smoel trekken hielp altijd, maar vandaag gaf het niet. Geen lor bracht het in. Doe er 'es wat 'an, haal ze 't uit de zak, als ze niet willen geven en pesterig zijn?
Troosteloos liet hij zijne blikken gaan, keek even suffig rond en mopperde dan weer voor zich zelf weg.
Mooi praten hadden ze thuis; als 't niet wou kon je d'er niks aan doen. D'er zijn dagen voor de pech, b'voorbeeld vrijdags, dan loopt 't altijd mis, donderdag eigenlijk o?k al. Zaterdag is 'n goeie dag en maandag ook. Zondag dat hangt af van 't weer, kun je te voren niks van zeggen, je mot boffen.
Nou had-ie pech! echt pech! 't Ging belabberd, vanochtend, merkte-ie 't dadelijk al, goed. Nou dan trok-ie d'er tusschen uit...
Even deed-ie z'n oogen toe, keek door de oogharen heen als in bezinning of-ie 't wel zou doen. Ja, hij piepte 'em maar, 't gaf toch geen bal! Liever 'n pak rammel thuis dan 'n veeg van een smeris. Als je pech hebt komt het zoo ver; ze sturen je op naar de tuchterij, ?n daar bedankte-ie voor, dat was voor hem geen kaas, d?t liet-ie 'an de stommerikken over!
Hij knipperde nog even met z'n oogen. Jessis, daar hadje al 'n kopere bout! Hij smeerde 'em, zou naar kleine Bet 'es gaan kijken wat ze gevangen had. Als-ie op z'n falie kreeg kwam d'er minder op an, hij kon er tegen met z'n karkas, maar zij niet. Gek als-ie 'n dag niet voor haar zorgde kon-ie 's nachts niet slapen. Hij moest haar dus wel helpen. O, zoo!
De handen diep weggegraven in de bungelende zakken, sjokte hij grootmannetjesachtig naar de Achterburgwal, waar hij wist zijn zusje aan de wallekant te kunnen vinden, net over de kruisstraten waar ze op post stond, om toe te zien of er ergens wat viel te snaaien.
Van verre zag hij haar al. Ze stond er weer te stumperen, liep er voor tjomme rond.
Met z'n gauwe oogen wenkte hij haar hem te volgen naar een nauw goor steegje. Daar kon-ie de aangelegenheden goed beredderen!
--Hoeveel heb je al, vroeg hij heesch. La'w'es zien?
--Hoeveel? Niks!
Ze opende haar leege handen en streek er dan mee over haar jurk; ze keek hem aan met angstige oogen.
--B?-je gek! Niks! z?g, kan je nog minder? Zie jij maar hoe je 't thuis eraf brengt. Ik doe niet mee, hoor!
--Ze loope me allemaal voorbij, kermde ze kleintjes.
--Natuurlik, as je ze niet 'anspreekt... heb je dan geen mond... denk je dat ze 't mij ma'r zoo in m'n handje leggen?
--Je bent ook veel grooter.
--Grooter, grooter, wat is dat? In de kleine hebbe ze meer fedusie; die geloove ze eerder!
--Ze hoore niet eens na' me! teemde ze terug.
--Och, jij speelt ma'r.
--Nietes hoor!
Haar groezel-bleek gezichtje vertrok krampig alsof ze grienen wilde. Dat maakte hem van streek.
--Wel ja, nou dat ook nog, huilebalken zeker, hooresies, ik laat je staan! waarschuwde hij en wilde zich omkeeren.
--Ik huil toch nie.
--O, da's je geraje ook.
Hij schokte heen en weer op zijn schuiten van schoenen, liep zwaar door 't gore nauwe steegje met bijna geen huizen en hooge blinde zijmuren, groenig druipend van vocht.
--Ta-ta-ta, tetterde hij al weer, groot van kwaadheid.
Angstig oogde ze zijn smakkerig loopen na, bang dat-ie kwaad zou weggaan en haar alleen laten.
Maar hij ging niet, sjokte maar heen en weer, bleef dan weer staan, keek de hoogte in en floot een straatdeuntje.
Zijn handen, zoo groezel-viezig, groeven zich nog dieper weg in zijn kluiterig hangende broekzakken,--en hij vertrok minachtend zijn lippen, bestaarde dan opnieuw de lucht, scheukte met zijn schouders alsof hij nog op de Vijgendam stond te ruggewrijven tegen dat stevig huis.
Wat moest-ie met haar beginnen? Vandaag vrijdag een slechte dag, een olie-dag, nou ja, ook hem wo?en ze niet geven,--maar niks, dat was dan ook heelemaal niks!
Bet volgde zenuwachtig al zijn bewegingen, en nu hij niets zei, voelde ze zich nog banger; haar groezel-bleek gezichtje werd vaal, wit-pips er van.
Een uitgeholde raap, die uitstaakte boven het verschoten kleedje, zoo zag haar hoofdje. Haar handen wriemelden door het gelige haar, dat verslonsd en verwaaid om de wijduitstaande ooren hing, krabten aan haar kleine neus, en ze wilde opnieuw gaan grienen.
Hij keek nog aldoor tartend omhoog, alsof hij het in de lucht moest zoeken, kwakkelde oud mannetjes-wijs weer heen en neer, de knie?n doorgeknikt, de kleine schouders trekkend waarbij de handen in de bengelende zakken meegingen. Nog eens snauwde hij:
--Niks... nee, die is goed
Dan floot hij weer zijn straatwijsje.
De angst dat-ie haar alleen zou laten maakte haar scherpzinnig; ze zon op een list, begon:
--Enne, hoeveel heb jij dan wel? Ze vroeg het op 'n toon alsof ze wel heelveel verwachtte.
--N?, ook niet zoo bar, ontweek hij eerst.
--Hoeveel dan? hijgde ze.
De schouders haalde hij op, gaf geen antwoord.
Zij stampte met haar uitgetreden schoenen en zei opnieuw:
--Nou zeg 't dan...
Hij keek haar aan met z'n oogen van een groot mensch, zei moeilijk, lip-optrekkend, onverschillig.
--Dertien cent. Da's alles, maar jij heet niks!
--Dertien sjent? en gisteren had je wel zevene dertig...!
--Gisteren, ja, maar gisteren dat is nou niet!
Voor Bet ging ineens open al wat haar te wachten stond, een pak slaag, trekken aan de ooren, geen eten krijgen. De schrik-gedachte van niet thuis te durven komen kwelde haar gruwelijk. Dertien cent met hun beiden, dat was veel te weinig. Verward tuurde ze naar de morsige steegjesgrond, voelde zich geheel beteuterd. Toen ineens kinder-gauw over die verschrikking heen, zei ze ernstigjes en verwijtend:
--Had dan ook gisteren wat weg geho?e!
--Dat gaat ma'r z??, ze zoekt zeker niet alles na!
--O, nou, onder 't bed, ik zou 't wel weten.
--Jij? Jij weet niks... ik mot er maar voor opdraaie!
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page