bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Het leven en de lotgevallen van David Copperfield by Dickens Charles Dutric Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 6859 lines and 414542 words, and 138 pages

Translator: Dutric

HET LEVEN EN DE LOTGEVALLEN

VAN

DAVID COPPERFIELD

DOOR

CHARLES DICKENS.

OPNIEUW VERTAALD

DOOR

DUTRIC.

Met een Voorrede van B. TER HAAR Bzn.

C. MISSET.--DOETINCHEM.

VOORREDE.

Sprekender blijk van algemeene achting en waardeering, een schrijver door zijn volk toegedragen, valt er moeilijk uit te denken.

Tengevolge van dit alles treffen wij bij hem de gelukkigste vereeniging van realisme en idealisme, of, juister gezegd, het ware, niet het eenzijdige en daardoor slechts schijnbare, in den grond onware realisme onzer dagen aan.

Volg hem gerust door de meest beruchte buurten, in de afschuwelijkste holen der misdaad, die Londen telt. Geen spatje van den modder der straten zal uw kleed bevlekken; geen kennismaking met eenige misdaad zal uwe verbeelding bezoedelen.

Wie zijn werken leest, loopt geen gevaar, een weekelijke en zenuwzwakke speelbal van een spookachtig noodlot te worden.

Moge de Uitgever in zijne onderneming gelukkig slagen; menigeen zal hem dan voor de hoogst aangenaam doorgebrachte uren oprecht dankbaar zijn.

B. TER HAAR Bzn.

NIJMEGEN, Maart 1894.

HET LEVEN EN DE LOTGEVALLEN

VAN

DAVID COPPERFIELD.

Ik word geboren.

Of ik zelf dan wel een ander de held van deze geschiedenis worden zal, zullen de volgende bladzijden moeten leeren. Om te beginnen met het begin van mijne lotgevallen, deel ik mede dat ik--naar men mij verteld heeft en ik ook voor waarheid aanneem--geboren ben op een Vrijdag, te twaalf uur middernacht. De opmerking is gemaakt dat ik begon te schreeuwen op hetzelfde oogenblik dat de klok hare twaalf slagen deed hooren.

Dag en uur van mijne geboorte brachten de baker en eenige hoogst wijze vrouwen uit de buurt, die gedurende de eerste maanden levendig belang in mij stelden zonder dat ik persoonlijk kennis met haar maakte, tot het besluit dat mij een leven vol tegenspoed te wachten stond en ik in staat zou zijn spoken en geesten te zien; beide deze eigenschappen waren naar haar oordeel onherroepelijk verbonden aan kinderen, die des Vrijdags te middernacht het levenslicht aanschouwden.

Wat de eerste voorspelling betreft, daarvan behoef ik niets mede te deelen, want deze bladzijden zullen voldoende aantoonen of er al dan niet waarheid in gelegen is. Wat de tweede echter aangaat kan ik slechts verklaren dat, indien deze gave mij ten deel is gevallen, ik die als zuigeling moet hebben opgemaakt, aangezien mij daarvan op lateren leeftijd niets is overgebleven. Ik beklaag mij daarover in geenen deele en mocht iemand anders zich in het bezit er van verheugen, dan zij hem dat van harte gegund.

Ik werd met een helm geboren, die in de nieuwsbladen tegen den geringen prijs van vijftien guinjes te koop werd aangeboden. Ik weet niet of de zeevarenden op dat tijdstip slecht bij kas waren of de voorkeur gaven aan zwemgordels, maar het is een feit dat er slechts ??n bod werd gedaan en dit wel door een wisselmakelaar, die aanbood twee pond in contanten en de rest in sherry te betalen, maar geen penny meer wilde geven om tegen verdrinken gewaarborgd te zijn. Dientengevolge waren de onkosten van de advertentie noodeloos gemaakt--mijne arme moeder was in die dagen genoodzaakt haar eigen wijn zelfs te verkoopen--en tien jaar later werd de helm ergens in onze buurt onder vijftig deelnemers verloot tegen een halve kroon per hoofd, terwijl de winner nog vijf shilling zou toegeven. Ik was er bij tegenwoordig en herinner mij nog zeer goed hoe verlegen en beschaamd ik was, dat daar met een stukje van mij zelven op zulk eene wijze werd omgesprongen.

De helm werd gewonnen door eene oude juffrouw, die, hoewel met tegenzin, de afgesproken vijf shilling in halvestuivers uit haar hengelmandje te voorschijn haalde; zij gaf echter twee en een halven stuiver te weinig en er was heel wat tijd en heel wat rekenkunst noodig om haar dit aan het verstand te brengen. Als een hoogst merkwaardig feit moet ik hier vermelden, dat zij niet verdronken, doch zacht en kalm op haar bed overleden is, op haar twee?nnegentigste jaar. Later heb ik vernomen dat zij er zich op beroemde nooit op het water te zijn geweest dan op een brug en op hare theekransjes, waarvan zij eene eerste liefhebster was, meermalen hare verontwaardiging lucht gaf over de goddeloosheid van zeelieden en anderen, die de roekeloosheid begingen om door de wereld ,,rond te dolen." Te vergeefs werd haar voorgehouden, dat allerlei geriefelijkheden--thee waarschijnlijk daaronder begrepen--aan dit verafschuwde bedrijf te danken waren; zij kwam telkens met nog grooter nadruk en voor zich zelve overtuigd van de onomstootelijke waarheid terug op hare meening: ,,Dat ronddolen moest niet plaats hebben."

Ten einde ook zelf niet te gaan ronddolen, keer ik terug naar mijne geboorte.

Ik werd geboren te Blunderstone in Suffolk, zes maanden nadat mijn vader voor eeuwig de oogen gesloten had, zoodat ik een halve wees was. Zelfs nu nog komt er eene zonderlinge gewaarwording in mij op, wanneer ik bedenk dat hij mij nooit gezien heeft; maar vreemder nog wordt het mij te moede bij de vage herinnering aan mijne eerste kinderlijke opmerkingen over de witte zerk op het kerkhof, over de onbarmhartigheid, dat wij hem daar alleen lieten liggen in den duisteren nacht, terwijl in ons kleine kamertje de haard en de lamp brandden, ja, dat wij zelfs zoo wreed waren de deur te sluiten en te grendelen.

Eene tante van mijn vader en bijgevolg eene oudtante van mij, van wie ik bij gelegenheid nog wel eens iets heb te vertellen, was de voornaamste persoon in de familie. Miss Trotwood of miss Betsey, zooals mijne moeder haar altijd noemde, wanneer zij moed genoeg had om het gesprek op deze door haar zoo gevreesde persoon te brengen--hetgeen slechts zelden het geval was--was getrouwd geweest met een man, die jonger dan zij en heel mooi was, behalve in den zin van het aloude spreekwoord: ,,mooi is wie mooi doet"; hij stond namelijk onder verdenking miss Betsey geslagen en op zekeren dag, bij eene oneenigheid over geldelijke aangelegenheden, in drift gedreigd te hebben haar uit een venster van de tweede verdieping te zullen werpen. Dit zeer duidelijk bewijs van de onvereenigbaarheid hunner karakters had tante Betsey doen besluiten hem af te koopen en met wederzijdsch goedvinden van hem te scheiden. Hij vertrok met zijn geld naar Indi? en volgens eene onzinnige overlevering in onze familie heeft iemand hem daar ontmoet, rijdende op een olifant en in gezelschap van eene Indische prinses. Hoe het zij, tien jaar later werd uit Indi? zijn doodbericht ontvangen. Niemand heeft ooit geweten of dit bericht mijne tante bijzonder heeft getroffen; zij nam haar jongemeisjesnaam weder aan, liet een huisje voor zich bouwen in een klein dorpje aan de zeekust, vestigde zich daar metterwoon en bleef voortaan met ??ne dienstmeid in de strengste afzondering leven.

Mijn vader had, naar ik meen, altijd een wit voetje bij haar gehad, maar zijn huwelijk kon zij hem nooit vergeven, omdat mijne moeder volgens hare bewering ,,een wassen popje" was. Zij had mijne moeder nooit ontmoet, maar wist dat zij nog niet ten volle twintig jaar oud was. Mijn vader heeft tante Betsey nooit meer gezien. Hij was twee malen zoo oud als mijne moeder en niet bijzonder sterk. Een jaar na het huwelijk stierf hij en, zooals ik reeds meedeelde, zes maanden na zijn dood aanschouwde ik het levenslicht.

Zoo was de stand van zaken in den namiddag van dien merkwaardigen Vrijdag--men zal het mij wel niet euvel duiden dat ik dien dag zoo noem. Ik kan er dus niet op bogen op dat tijdstip geweten te hebben hoe de zaken stonden of mij van hetgeen volgt iets te kunnen herinneren, dat op eigen waarneming is gegrond.

Mijne moeder zat in eene droefgeestige stemming en verre van gerust door hare tranen heen in het vuur te staren, vol angst en kommer over zich zelve en het kleine vaderlooze wezentje, dat door een paar lood spelden in eene lade op de bovenkamer welkom werd geheeten in eene wereld, wie zijne komst geen greintje belang inboezemde; mijne moeder zat, zooals ik zeide, bij het vuur op dien helderen, stormachtigen achtermiddag in Maart. Zij was verre van opgewekt en twijfelde of zij de proef, die zij zou moeten doorstaan, wel zou te boven komen. Terwijl zij nu het hoofd oplichtte om de oogen af te wisschen, zag zij plotseling eene vreemde dame door den tuin aankomen. Een onbedriegelijk voorgevoel zeide haar, dat die dame tante Betsey was. Zooals die vreemde dame daar, door de ondergaande zon over het tuinhek beschenen, kwam aanwandelen in eene stijve houding, bedaard alsof zij daar thuis was, kon het niemand anders zijn dan tante Betsey, en toen zij de woning bereikt had, gaf zij een overtuigend bewijs dat zij het was en niemand anders. Mijn vader had meermalen ter loops gezegd, dat zij zich zelden gedroeg als een gewoon christenmensch en ziet.... in plaats van te bellen, keek zij door het venster en drukte daartoe haar neus zoo hard tegen de ruiten dat, volgens verklaring van mijne moeder, dit lichaamsdeel in een oogenblik geheel plat en wit was geworden.

Mijne moeder was door deze verschijning zoo ontsteld, dat ik het ongetwijfeld aan tante Betsey te danken heb op een Vrijdag geboren te zijn. In hare ontsteltenis was mijne moeder van haar stoel opgestaan en had de wijk genomen naar een hoek van de kamer; maar tante Betsey bleef onderzoekend het vertrek rondkijken tot zij mijne moeder ontdekte, waarbij hare oogen in haar hoofd ronddraaiden als een moorenkop in eene ouderwetsche Friesche klok. Toen nam zij mijne moeder van het hoofd tot de voeten op en maakte, als iemand die gewoon is onmiddellijk gehoorzaamd te worden, een gebaar om de deur te komen openen. Mijne moeder voldeed aan haar verlangen.

,,Mevrouw David Copperfield, onderstel ik?" vroeg tante Betsey; de nadruk, dien zij op deze laatste woorden legde, had waarschijnlijk betrekking op de rouwkleederen, die mijne moeder droeg en op den belangwekkenden toestand, waarin zij verkeerde.

,,Jawel," antwoordde mijne moeder schuchter.

,,Juffrouw Trotwood," stelde de bezoekster zich voor. ,,Gij zult wel eens over mij hebben hooren spreken, nietwaar?"

Mijne moeder antwoordde dat zij dit genoegen wel eens had gehad, maar had daarbij de onaangename gewaarwording, dat haar toon niet zulk een bijzonder groot genoegen te kennen gaf.

,,En nu ziet gij haar voor u," hernam tante Betsey.

Mijne moeder knikte en noodigde haar uit om binnen te komen.

Zij gingen naar het kamertje, waar mijne moeder gezeten had--in de mooie kamer brandde geen vuur en had sinds den dood van mijn vader geen vuur gebrand--en toen beiden hadden plaats genomen en tante Betsey niets zeide, begon mijne moeder, na zich vruchteloos er tegen verzet te hebben, te schreien.

,,Tut, tut, tut," zei tante Betsey met veel drukte, ,,dat behoeft nu volstrekt niet! Kom, kom!" Mijne moeder kon het echter niet laten en schreide daarom eerst uit.

,,Neem uw mutsje eens af, mijn kind," zei tante Betsey, ,,laat ik u eens bekijken."

Hoewel mijne moeder lust gevoelde om aan dit zonderlinge verzoek geen gevolg te geven, was zij toch zoo bevreesd voor haar dat zij dit niet durfde. Zij deed daarom wat haar verzocht werd, maar met zulke zenuwachtig bevende handen dat haar volle, mooie haar los ging en over haar gelaat viel.

,,Wel, lieve Hemel!" riep tante Betsey, ,,gij lijkt waarlijk nog op een schootkindje!"

Het was niet te loochenen dat mijne moeder er zelfs voor haar leeftijd buitengewoon jong uitzag; zij liet haar hoofdje hangen alsof het haar eigen schuld was, 't arme schepsel, en zei snikkend dat zij bang was eene kinderachtige weduwe te zijn en ook eene kinderachtige moeder te zullen wezen--als zij het leven er afbracht. Er volgde op deze woorden een oogenblik van stilte, waarin mijne moeder meende tante Betsey's hand op heur haar te voelen--heel zachtjes en vriendelijk--maar toen zij zich schuchter en bedeesd omwendde, hopende zich niet vergist te hebben, zag zij haar met den rand van haar rok opgeslagen, de handen over een knie gevouwen en de voeten op den haardrand naar het vuur staren.

,,Waarom toch in 's Hemels naam Kraaiennest?" vroeg tante Betsey plotseling.

,,Bedoelt gij het huis, tante?"

,,Waarom, Kraaiennest?" herhaalde zij. ,,Hoe is het mogelijk dat menschen met gezond verstand zulk een naam aan hun huis kunnen geven?"

,,Copperfield heeft dien naam gekozen," antwoordde mijne moeder. ,,Toen hij het huis kocht, nestelden hier tallooze kraaien in den omtrek."

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top