Read Ebook: Het geval België by Beck James M James Montgomery Veer W De Willem Translator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 108 lines and 13613 words, and 3 pages
Translator: Willem Veer, de
HET GEVAL BELGI?
Door
JAMES M. BECK,
Gewezen Assistent-Procureur-Generaal van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
IN HET NEDERLANDSCH OVERGEZET
Door
Mr. W. de VEER.
HARRISON & SONS, LONDON.
De uitgevers betuigen hierbij openlijk hun dank aan den schrijver, aan de Heeren "G. P. Putnam's Sons" te New-York en aan de eigenaren van The New York Times voor de door hen tot deze uitgave verleende vergunning.
HET GEVAL BELGI?.
Duitschland's gewetenlooze miskenning van Belgi?'s rechten als soevereine Staat is een van de weerzinwekkendste voorbeelden van politiek onrecht die het boek der wereld-historie kan aanwijzen.
Men moge al aanvoeren, dat dergelijke dingen in vroegere en meer barbaarsche tijden zijn voorgekomen, dit neemt niet weg, dat er aanleiding bestond te gelooven, dat de menschheid sinds de dagen van Wallenstein en Tilly op zekeren vooruitgang kon bogen. Het is het pogen van de zijde van Duitsche geleerden, philosophen, opvoeders en geestelijken om den schandelijken euveldaad goed te praten, dat ons in dezen uit den droom komt helpen.
Het eindvonnis der menschelijke beschaving zal niet ernstig worden beinvloed door den uitslag van den oorlog; zelfs gesteld, Duitschland komt zegevierend uit dezen worstelstrijd op reusachtigen schaal en slaagt er in--zooals in dat geval zeker gebeuren zal--zich de eerste plaats onder de nati?n der wereld te verzekeren, dan nog zou niets kunnen verhinderen, dat zij op grond van hare houding in dezen door de rest der menschheid voor altijd met den vinger wierd nagewezen. Tot hen die Alexander den Groote's loftrompet staken, placht Seneca te zeggen: "Zeker, hij was groot, maar. . . . hij vermoordde Callisthenes!" Zoo zullen de wijzen en rechtvaardigen van alle tijden tot de lofredenaars van een overwinnend Duitschland, als het daartoe ooit komen zal, zeggen: "jawel, maar zij verwoestte Belgi?!"
Het feit dat zoo hier als elders een aantal invloedrijke en ongetwijfeld "bona fide" partijgangers van Duitschland getracht hebben, deze monsterachtige inbreuk op het volkerenrecht te verdedigen, stelt ons voor een probleem, dat geacht mag worden, eer tot het gebied der psychologie dan tot dat van de logica of de zedelijkheid te behooren. Het werpt een treffend licht op een maar al te veelvuldig voorkomend verschijnsel, te weten het intreden van een geestelijke en moreele gevoelloosheid, zoodra zich in de geschiedenis der menschelijke samenleving een bijzonder heftig gekleurde crisis openbaart. Het toont zonneklaar welk een onstabiel ding het menschelijk brein is, wanneer wij zien, hoe een man van Dr. Haeckel's wereldvermaardheid, een geleerde en geschiedschrijver als Dr. von Mach of een zieleherder als Dr. Dryander z?? ten eenenmale worden meegesleept door de hartstochten van het oogenblik, dat zij de meest onaantastbare beginselen van openbare zedelijkheid gewoon-weg op zij schuiven.
Bij het uitbreken van den huldigen oorlog was Belgi? een vreedzaam land, dat niet in het minst deel nam in de twist en oogenschijnlijk in de beste verstandhouding leefde met alle andere mogendheden. Het had zich in de diplomatische besprekingen niet gemengd en had niets hoegenaamd van doen met de Servische strijdvraag. Een werkzaam, voorspoedig volk, bewoners van het dichtst bevolkte land in heel Europa en een levend in goed vertrouwen in de plechtige beloften, niet alleen van Duitschland, maar van de andere Groote Europeesche Mogendheden evenzeer, om aan te nemen, dat hare onzijdigheid zou worden ontzien. Dus verzekerd van haar bestaan, volgde het haar dagelijksche taak, blijkbaar gansch onbewust van de rampen, die haar dreigden en zoo plotseling over haar zouden worden uitgestort. Waarlijk, de bewoners van Pompeji, aan den vooravond van de uitbarsting, zich vermeiend in de genoegens die de schouwburg bood en zonder acht te slaan op de onheilspellende rookwolken die uit de Vesuvius opstegen, konden op de komende dingen niet meer onvoorbereid zijn geweest dan deze Belgen!
Op den 19en April 1839 kwamen Belgi? en Holland tot een vredesverdrag, waarbij werd bepaald dat "Belgi? een onafhankelijke staat vormt, die voor altijd onzijdig zal zijn." Ter verzekering dezer onzijdigheid teekenden Pruisen, Frankrijk, Groot-Brittanje, Oostenrijk en Rusland dienzelfden dag een plechtige overeenkomst, waarbij deze nati?n zich gezamenlijk borgstelden voor het handhaven dezer altijddurende onzijdigheid.
Hoezeer deze traktaten niet verder gingen dan de verzekering van Belgi?'s rechten als onafhankelijke staat, bleek deze plechtige waarborg van den kant van de Groote Europeesche Mogendheden, van genoegzame verbindbaarheid om zelfs in 1870, toen Frankrijk en Duitschland een strijd op leven en dood aangingen en de vraag geopperd werd of Pruisen bereid was haar gegeven woord gestand te doen, den Ijzeren Kanselier, die in den regel niet duldde dat moreele overwegingen aan zijne politieke oogmerken in den weg stonden, te nopen, den Belgischen Gezant te Berlijn op 22 Juli 1870 te doen weten:
Toen de Duitsche Rijkskanselier, von Bethmann-Hollweg, van dezen staat van zaken kennis ontving, droeg hij den Duitschen Gezant te Brussel op, den Belgischen Minister van Buitenlandsche Zaken te verzekeren:
"Dat hij de gevoelens, waarvan Belgi? in dezen had doen blijken, op prijs stelde. Dat hij verklaarde, dat Duitschland er niet aan dacht, Belgi?'s onzijdigheid te schenden, maar dat hij bezwaar maakte, zulkeen verklaring in het openbaar af te leggen, omdat dit Duitschland's militaire toebereidselen tegenover Frankrijk zou verzwakken, waar het Frankrijk immers, zoodra zij zich aan de noordelijke grens veilig rekenen kon, zou veroorlooven, zoogoed als al hare krachten aan de Oostelijke grens te concentreeren."
Op 31 Juli 1914 vroeg de Belgische Secretaris-Generaal van Buitenlandsche Zaken den heer von Below, den Duitschen Gezant te Brussel, in den loop van een onderhoud, of hem de verzekering--zoo juist gerelateerd--door von Bethmann-Hollweg, den Duitschen Rijkskanselier aan de Belgische Regeering door tusschenkomst van den Duitschen Gezant te Brussel gegeven, bekend was.
Wij zijn derhalve volkomen in 't gelijk, indien wij constateeren, dat Duitschland op 31 Juli 1914 bij monde van haren officieelen vertegenwoordiger bij het Belgische Hof de verzekeringen herhaalde in het Traktaat van 1839 vervat, zooals het opnieuw werd bevestigd in 1870 en nogmaals en nogmaals in 1911 en 1913.
In zijn ten onrechte "Gezond Verstand" getiteld geschrift, zegt George Bernard Shaw, onbetaalbaar als grappenmaker, maar niet zeer "ad rem" als jurist:
"Waar alle traktaten van de voorwaarde 'rebus sic stantibus' afhankelijk zijn en de staat van zaken, die ten tijde van het aangaan van het Verdrag van Londen bestond, zich sedert zoo belangrijk wijzigde . . . dat Gladstone in 1870 aan hare verbindbaarheid kon twijfelen en het noodig vinden kon, in een speciale tijdelijke voorziening te treden, die thans niet meer van kracht is--daar mogen wij zeker aan de technische geldigheid van het verdrag van 1839 ernstig twijfelen."
Het argument gaat niet op, waar, ongelukkig voor Mr. Shaw, het traktaat van 1870 waarop hij doelt, de bepaling inhield dat het slechts voor twaalf maanden na het sluiten van de vrede van kracht zou zijn, om hieraan toe te voegen:
"Na ommekomst van dien termijn, zullen de onafhankelijkheid en onzijdigheid van Belgi?, voorzoover aangaat de hooge contracteerende partijen er bij betrokken, voortgaan te rusten, als tot dusver geschiedde, op artikel I van het vijfvoudig verdrag van den 19en April 1839."
Duitschland's in het bijzonder uitgesproken verplichting steunt echter niet eens uitsluitend op het Verdrag van 1839.
In 1907 werd in den Haag de tweede Internationale Vredes-Conferentie gehouden. De vertegenwoordigers van vier-en-veertig nati?n namen aan de beraadslagingen deel, hierdoor zoo na komende aan de verwezenlijking van den droom van den dichter--van een bondgenootschappelijk samengaan van de volkeren der aarde, een parlement der menschheid--als de langzame vooruitgang van het menschelijk geslacht toeliet.
De Conferentie had tot resultaat een samengaan op een aantal punten van principieelen aard en onder de handteekeningen, die het bezegelden treft men ook die van den vertegenwoordiger van Zijne Majesteit, den Keizer van Duitschland aan. De belangrijkste bepalingen van dit groot verdrag, voorzoover betrekking hebbende op de onschendbaarheid van onzijdig grondgebied, luiden als volgt:
Het grondgebied van onzijdige mogendheden is onschendbaar.
Het is aan oorlogvoerenden verboden, troepen of legertreinen, hetzij van oorlogsammunitie hetzij van leefbenoodigdheden, over het gebied van een onzijdige mogendheid te doen marcheeren.
De omstandigheid dat een onzijdige mogenheid zich verzet, zij het zelfs gewapenderhand, tegen de schending van haar grondgebied, kan niet gerekend worden een vijandelijke daad daar te stellen.
Op 2 Augustus 1914, toen de oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland reeds verklaard was, oordeelde de Belgische Minister van Buitenlandsche Zaken het gewenscht, den Duitschen Gezant te Brussel mede te deelen, dat Frankrijk opnieuw uiting had gegeven aan haar voornemen, de onzijdigheid van Belgi? te eerbiedigen en Herr von Below, voornoemde Gezant, verwittigde den Heer Davignon, onder dankbetuiging voor de mededeeling hem gedaan, dat:
"hem tot nu toe niet was opgedragen, ons eene officieele mededeeling te doen, maar dat wij zijne persoonlijke meening kenden omtrent de gerustheid, waarmede wij gerechtigd waren onze buren van het oosten te beschouwen. Ik heb onmiddelijk geantwoord, dat al wat wij wisten van deze bedoelingen, aangegeven in tal van vroegere gedachtenwisselingen, ons niet veroorloofde te twijfelen aan hun volkomen correcte houding tegenover Belgi?."
Belgisch Grijsboek, No. 19.
Engelsch Witboek, No. 114.
Van dezen stap werd door Sir Edward Grey, den Engelschen Foreign Secretary, mededeeling gedaan aan de Belgische Regeering, met de toevoeging, dat hij hoopte, dat het Belgisch Gouvernement alle macht waarover het te beschikken had tot het handhaven van zijne onzijdigheid zou aanwenden, eene onzijdigheid die hij hoopte en verwachtte dat andere mogendheden zouden ontzien en eerbiedigen.
Ter kwijting van deze opdracht meldde zich de Engelsche Gezant te Parijs nog dienzelfden nacht bij den heer Viviani, den Franschen Minister van Buitenlandsche Zaken aan en mocht van hem een bevredigende toezegging ter zake ontvangen.
In overeenstemming met deze verklaring van den Franschen Minister, legde de Fransche Gezant te Brussel den volgenden dag tegenover den Belgischen Minister van Buitenlandsche Zaken deze belofte af:
"Ik ben gemachtigd U te verklaren dat ingeval van een internationaal conflict, de Regeering van de Republiek, gelijk zij steeds verklaard heeft, de neutraliteit van Belgi? zal eerbiedigen.
"In de onderstelling dat deze neutraliteit niet mocht geeerbiedigd worden door eene andere mogendheid, zou de Fransche Regeering, om haar eigen verdediging te verzekeren, er toe geleid kunnen worden haar houding te wijzigen."
Belgisch Grijsboek, No. 15.
Op 31 Juli 1914 vervoegde zich de Engelsche Gezant te Berlijn bij den Duitschen Staatssecretaris en legde hem Sir Edward Grey's vraag voor; als eenig antwoord werd hem meegedeeld, dat hij eerst den Keizer en den Rijkskanselier ter zake moest spreken, waaraan deze beteekenisvolle mededeeling werd toegevoegd: dat het om strategische redenen "zeer twijfelachtig was, of zij wel bereid zouden bevonden worden, eenig antwoord te geven."
Blijkbaar wendde zich Sir Edward Goschen ook tot den Duitschen Rijkskanselier, die hem ook met een ontwijkend antwoord afscheepte, zeggende "dat Duitschland in elk geval verlangend was, het antwoord te kennen door de Fransche Regeering aan U gegeven."
Engelsch Witboek, No. 122.
Dat deze uitlatingen slechts uitvluchten waren bleek zonneklaar uit de gebeurtenissen van den volgenden dag.
Op 2 Augustus overhandigde de Duitsche Gezant te Brussel het volgend "hoogst vertrouwelijk" staatsstuk aan het Belgische Ministerie van Buitenlandsche Zaken. Na te hebben gesteld dat "de Duitsche Regeering 'betrouwbare berichten' ontvangen heeft, volgens welke de Fransche strijdmachten het plan zouden hebben bij Givet en Namen over de Maas te trekken" en aan de vrees uiting te hebben gegeven, "dat Belgi?, ondanks zijn besten wil niet in staat zal zijn zonder hulp een Franschen opmarsch van zulkeen omvang te keeren," vervolgt het document:
Belgisch Grijsboek, No. 20.
"Het is een eisch van zelfbehoud voor Duitschland om dezen vijandelijken aanval v??r te zijn. De Duitsche Regeering zou het daarom zeer levendig betreuren, indien Belgi? het feit, dat de maatregelen der vijanden van Duitschland haar verplichten Belgisch grondgebied te schenden, als een daad van vijandschap tegen zichzelve zou opnemen."
Eenige uren later, om halftwee in den nacht van 2 op 3 Augustus, stoorde de Duitsche Gezant den Belgischen Secretaris-Generaal, Baron van der Elst, handelende voor den Minister van Buitenlandsche Zaken, in zijn nachtrust en stond er op hem onmiddelijk te spreken. Hij vertelde hem, "dat hij door zijne Regeering belast was, ons mede te deelen, dat Fransche bestuurbare luchtschepen bommen hadden geworpen en dat een patrouille Fransche cavalerie met schending van het volkenrecht, aangezien de oorlog niet verklaard was, de grens was overgetrokken."
Belgisch Grijsboek, No. 21.
Add to tbrJar First Page Next Page