Read Ebook: Het geval België by Beck James M James Montgomery Veer W De Willem Translator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page
Ebook has 108 lines and 13613 words, and 3 pages
Belgisch Grijsboek, No. 21.
De Secretaris-Generaal vroeg den Heer von Below waar deze gebeurtenissen hadden plaatsgegrepen. "In Duitschland" werd hem geantwoord. Baron van der Elst merkte op, dat hij zich in dat geval het doel van de mededeeling niet kon verklaren. De Heer von Below zeide daarop dat deze daden, in strijd met het volkenrecht, "van zulk een aard waren, dat zij andere inbreuken op het volkenrecht van den kant van Frankrijk konden doen verwachten."
Wat deze laatste informaties aangaat, zij hier aangestipt, dat de Duitsche Regeering noch toen noch later ooit wereldkundig maakte, wat die "betrouwbare berichten" nopens de plannen van de Fransche Regeering waren of hoe zij er aan kwam, terwijl het een onbetwistbaar feit is, dat Frankrijk destijds heelemaal niet gereed was om een inval in Belgi? te doen.
Hoe het zij, Belgi? wist van dit oogenblik af, dat men het op hare soevereiniteit voorzien had. Elk belang van stoffelijken aard dikteerde onderwerping aan de dringende eischen van haren geduchten buur. In het destijds algemeen heerschend geloof, dat eerst onlangs aan een herziening werd onderworpen, scheen het succes van Duitschland vrijwel zeker. Had Belgi? er zich toe laten vinden, de zegepraal voor Duitschland te vergemakkelijken, zeker zou zij, zoodra de overwinning bevochten was, aanspraken op een deel van de oorlogsbuit hebben kunnen doen gelden.
Zelfs onder de omstandigheden als zoo juist beschreven, bleef Belgi? in den blijkbaren waan verkeeren, dat Duitschland ter elfder ure, na al haar eigen plechtige verzekeringen en v??r Belgi?'s billijk protest, den treurigen moed zou missen, den lagen door haar beraamden aanslag te plegen.
De militaire attach? van het Fransche Gouvernement, op de hoogte gebracht van wat op een oorlogsverklaring van Duitsche zijde neerkwam, bood het Koninkrijk "den bijstand van vijf Fransche legercorpsen aan," maar Belgi?, van haren kant verlangend hare verplichtingen van onzijdige stipt na te komen, wees den voorslag van de hand, zeggende:
"Wij zijn het Fransche Gouvernement ten diepste dankbaar voor dit aanbod van hulp, maar onder de omstandigheden is het ons voornemen niet, een beroep te doen op de door de Mogendheden gegeven garantie. De Belgische Regeering zal later beslissen, wat haar in dezen te doen staat."
Schreef Caesar niet, dat van alle Galli?rs de Belgen de dappersten waren?
In den avond van dien gedenkwaardigen dag beraadslaagde de Belgische Koning met zijne Ministers; Frankrijk's aanbod werd lang en breed besproken en opnieuw kwam het het Belgisch Gouvernement, dat nog steeds zekere waarde bleef toekennen aan de Punische betrouwbaarheid van Pruisen, het best voor, zich niet tot de guarandeerende groote mogendheden te wenden en evenmin van Frankrijk's aanbod gebruik te maken.
Den volgenden morgen om 6 uur overhandigde de Duitsche Gezant aan het Belgisch Gouvernement een formeele oorlogsverklaring, in deze bewoordingen vervat:
"Ik heb opdracht gekregen en heb de eer Uwe Excellentie te berichten, dat tengevolge van de weigering door de Regeering van Zijne Majesteit gesteld tegenover de goed bedoelde voorstellen, welke de Keizerlijke Regeering aan haar oordeel had onderworpen, deze zich, tot haar diep leedwezen genoopt zal zien--zoo noodig door geweld van wapenen--de maatregelen van veiligheid te nemen, die reeds vroeger als onvermijdelijk tegenover de Fransche bedreigingen werden gekenschetst."
Belgisch Grijsboek, No. 27.
Het is niet gewaagd te onderstellen, dat op de Pruisische Regeering, in hare berekening dat Belgi? "bakzeil zou halen," het Hollandsch spreekwoord "zooals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten" van volle toepassing was.
Op dien vierden Augustus overschreden de Duitsche troepen de Belgische grens en namen de vijandelijkheden een aanvang.
Dienzelfden dag in een stampvolle zitting van den Rijksdag trachtte de Duitsche Rijkskanselier de gewelddadige actie van Duitschland tegenover de buitenwereld goed te praten; voor de schending van Belgi?'s onzijdigheid voerde de officieele spreekbuis der natie de volgende zoogenaamde rechtvaardiging aan:
Het is opvallend, dat bij deze gelegenheid, waar het toch boven alles ging--niet alleen als plicht maar niet minder om het belang van Duitschland--om tegenover de wereld hare schending van Belgi?'s onzijdigheid te rechtvaardigen, Duitschland's optreden alleen wordt verdedigd met een beroep op eigenbelang--al wordt dit dan ook tot zoo iets als "noodweer" opgeblazen--en op niets, niets anders!
Hoe Duitschland het door haar bedreven kwaad goed maakte--de wereld weet het. Na Belgi? zoo goed als vermorseld te hebben, het aan een meewarige buitenwereld overlatend, hare bevolking door liefdegaven in het leven te houden, heeft Duitschland de laaghartigheid, den Belgischen steden zware boeten op te leggen en--als om de hoogste climax in verdrukking te bereiken--van een verarmde bevolking een maandelijksche schatting van vijf-en-dertig millioen francs benevens een buitengewone boete van driehonderd-vijf-en-zeventig millioen francs voor beweerde "schending van onzijdigheid" af te persen. Ware het geval niet zoo diep aangrijpend, men zou zich geneigd gevoelen op de galgenhumoor van deze boete te wijzen als een der meest duivelsche kluchten ooit op het wereldtooneel vertoond.
Hoezeer von Bethmann-Hollweg's verklaring gewag maakt van het feit, dat "Frankrijk zich gereed hield, Belgi? binnen te vallen," past hij er wel voor op, "man en paard te noemen." Hij meldt niet, dat Frankrijk zich aan het binnenvallen heeft schuldig gemaakt, zelfs niet, dat het op het punt stond, zulks te doen. Er wordt, integendeel, nog gezegd dat Frankrijk kon wachten, maar Duitschland niet. De eigenaardige beteekenis van dit toevoegsel sprong blijkbaar z?? in het oog, dat het in latere edities van de rede van den Rijkskanselier, voorzoover in Duitschland verspreid, achterwege werd gelaten.
De oorlog tusschen Duitschland en Belgi? was derhalve uitgebroken en de edele leider van het laatste rijk--"op-en-top een Koning"--wendde zich tot Koning George met het volgend beroep:
"Mij de talrijke bewijzen van vriendschap van Uwe Majesteit en van Hare voorgangers, de vriendschappelijke houding van Engeland in 1870 en het bewijs van genegenheid ons juist opnieuw gegeven, herinnerend, doe ik een dringend beroep op de diplomatieke tusschenkomst van Uwer Majesteit's Regeering om de onschendbaarheid van Belgi? te vrijwaren."
Belgisch Grijsboek, No. 25.
In antwoord op dit beroep, dat geen ridderlijk volk onverhoord had kunnen laten, droeg Sir Edward Grey onmiddelijk aan den Engelschen Gezant te Berlijn op, Duitschland een ultimatum te overhandigen.
Toen genoemde Gezant, Sir Edward Goschen, zich ter zake bij den Duitschen Staatssecretaris vervoegde en het ultimatum aanbood, verklaarde hem de heer von Jagow dat hij tot zijn groot leedwezen geen ander antwoord kon geven dan dat hetwelk hij reeds eerder, dienzelfden dag, gegeven had, te weten, dat de veiligheid van het keizerrijk het absoluut noodig maakte, dat de keizerlijke troepen door Belgi? zouden rukken.
"Ik zeide hem daarop"--aldus Sir Edward Goschen in zijn rapport aan de Engelsche Regeering--"dat ik den Rijkskanselier gaarne zou bezoeken, daar zich wellicht niet zoo spoedig weer eene gelegenheid zou voordoen, hem te zien. De heer von Jagow ging hierop in en ik werd bij den Rijkskanselier toegelaten. Hij was zeer opgewonden. Zijne Excellentie brak onmiddelijk in een vloed van verwijten uit en bleef voor bijna twintig minuten achtereen aan het woord. Hij zeide dat de stap door Zijne Majesteit's Regeering genomen aller-verschrikkelijkst was; voor een enkel woord--"onzijdigheid"--een woord dat in oorlogstijd zoo herhaaldelijk was genegeerd, voor een vodje papier stelde Groot-Brittanje zich voor, aan een verwante natie, die er op uit was, in vriendschap met haar te leven, den oorlog aan te doen! Hij verklaarde dat de verantwoordelijkheid voor alle vreeselijke gebeurtenissen, die uit zulk een stap mochten voortvloeien, voor rekening zou komen van Engeland. Ik protesteerde ten sterkste tegen zulkeen bewering, zeggende dat evenzeer als hij en de heer von Jagow mij wenschten te doordringen van het feit, dat het op strategische gronden een quaestie van leven of dood voor Duitschland was om door Belgi? te marcheeren en dusdoende de onzijdigheid van dit rijk te schenden, ik niet minder sterk wenschte, hem te doordringen van het feit, dat het voor Groot-Brittanje's eer een levensquaestie was, om haar plechtig gegeven woord na te komen en zich tegen een inbreuk op Belgi?'s onschendbaarheid met hand en tand te verzetten."
De heer von Jagow ging zelfs verder, waar hij met groote vrijmoedigheid de werkelijke reden van Duitschland's optreden blootlei; deze kwam op niets meer of minder neer dan dat het er voor haar op aankwam, "Frankrijk langs den kortsten en minst bezwaarlijken weg binnen te rukken" en "den zuidelijken toegangsweg te vermijden," daar "het hier te zeer aan goede wegen haperde en de fortenlinie zoo sterk was," omstandigheden die "tot groot tijdverlies" zouden moeten leiden.
De verpletterende slotsom, dat wij, op grond van deze erkende feiten, in Duitschland en in niemand anders de schuldige hebben te zien, tracht een pamflet, getiteld: "De Waarheid over den Oorlog," af te weren. Het verscheen onder de auspici?n van een aantal aanzienlijke Duitschers, die op hun beurt bij het Amerikaansch publiek worden ingeleid door Professor John W. Burgess van Columbia College. Volgens hem behooren zij tot "het zout der aarde" en tot "de grootste denkers, zedemeesters en wijsgeeren van de eeuw." Om alle twijfel aan het gewicht van hun gezag bij voorbaat te ontzenuwen wordt ons verzekerd dat dit verweer den steun heeft van den grooten theoloog von Harnack; van den klaren en begaafden mathematicus en staathuiskundige von Schmoller; van den voortreflijken philoloog von Wilamowitz; van den welbekenden historicus Lamprecht; van den doorkneeden staatsman von Posadowsky; van den schitterenden diplomaat von B?low; van den grooten financier von Gwinner; van den grooten bevorderaar van handel en scheepvaart Ballin; van den grooten uitvinder Siemens; van den eminenten evangelieprediker Dryander en den onmisbaren Directeur van het Duitsche Departement van Opvoeding Schmidt.
De doorslag-Amerikaan is, zoogoed als elk doorslag-burger van welk beschaafd land ook, waar zijn natuurlijke hartstochten niet onnoodig worden opgewekt, geneigd, een zaak als die waarom het hier gaat van een zeer kalm, beslist en nuchter standpunt te bezien; eenmaal de conclusie voor zichzelven hebbende opgemaakt, zal het niet gemakkelijk vallen, hem tot een ander inzicht te brengen op het gezag van de Harnacks, von Schmollers, von Wilamowitzen, Lamprechts, von Posadowsky's, von B?lows, von Gwinners, Ballins, Siemensen, Dryanders en Schmidts, of van welke andere "vons" ook van het Duitsche "Who's Who?"
Bekend Engelsch jaarboek, waarin ieder die maar even voor vermelding in aanmerking komt, pleegt te worden opgenomen. Een populaire Almanach de Gotha.
Hunne verdediging van het Duitsche standpunt schijnt te rusten op de door niets gestaafde bewering, dat "Engeland en Frankrijk besloten waren, de onzijdigheid van Belgi? niet te eerbiedigen."
Hieraan voegen zij dan toe:
"Het zou een misdaad tegen het eigen volk geweest zijn, als de Duitsche generale staf de vaststaande bedoeling van den tegenstander niet voorgekomen was. Wiens leven bedreigd is, die heeft op grond van het recht der zelfverdediging, dat niemand hem ontzeggen kan, ook de moreele vrijheid te schieten, waar dat onder gewone omstandigheden niet geoorloofd is.
"Toen Belgi?, ondanks het vertoog van Duitsche zijde, niet wilde toelaten dat Duitsche troepen, tegen belofte van het behoud van zijn onafhankelijkheid bij het sluiten van den vrede, door een klein gedeelte van zijn gebied trokken, moest de Duitsche generale staf, om zich niet de ernstigste militaire nadeelen te laten opdringen, den doortocht forceeren: Inter arma silent leges!"
Verder wordt ons nog verteld dat "Zooals in 1870-71 in Frankrijk, de Duitsche troepen met hun onge?venaarde tucht ook nu in Belgi? de persoonlijke vrijheid en het particulier eigendom zullen eerbiedigen"--een phrase, die deze geleerden, wijsgeeren, opvoeders en zieleherders dan nog aanvullen met de opmerking: "De Belgen zouden wijs gehandeld hebben, als zij vrijwillig den doortocht van de Duitsche troepen hadden toegestaan," want "zij zouden daarmede de ongereptheid van hun gebied verzekerd, en met de goed en contant betalende Duitsche troepen geen slechte zaken gedaan hebben."
Deze verdediging komt dus per slot van rekening neer op het betoog, dat Belgi? aan geld de voorkeur zou hebben moeten geven boven haar eer; dezelfde gedachtengang, naar het schijnt, die er de Duitsche Generale Staf toebracht, het verlies van eer te verkiezen boven dat van een oogenblikkelijk militair voordeel.
Deze erbarmelijke goedpraterij, gegrond op het vermeend recht van Duitschland om Belgi? te verderven om hierdoor zichzelven onnoodig verlies van menschenlevens te besparen, is een fraai staaltje van den diepgaanden invloed van Bernhardisme onder op den voorgrond tredende Duitsche denkers.
De bronnen van moreele sophisterij zijn zoo goed als drooggelegd bij het pogen dezer advocaten van Duitschland's gedrag om voor het gewelddadig binnendringen van Belgi? een verdedigbaar motief op te duiken.
De ethische zijde van het vraagstuk heeft zich echter, geheel onnoodig, al te uitsluitend bewogen om de met zooveel woorden gestipuleerde verplichtingen van Engeland, Duitschland en Frankrijk ten aanzien van Belgi?. De veroordeeling van Duitschland's houding werd buiten noodzaak gebaseerd op den engen grond, dat Duitschland bij het verdrag van 1839--waarover straks meer--zoowel als bij de Haagsche Conventie van 1907 nadrukkelijk haar plechtig woord verpand had om de onzijdigheid van Luxemburg en Belgi? beide te respecteeren.
Een voorbeeld kan de juistheid dezer opvatting helder in het licht stellen. Laat ons eens aannemen, dat de legers van den Keizer het doel inderdaad hadden bereikt, waarvan zij zich zoo zeker waanden en dat zij niet slechts Parijs ingenomen, maar zelfs in Engeland vasten voet gekregen hadden--gesteld verder, dat de Duitsche Generale Staf met het oog op een volkomen vernietiging van het Britsche Rijk het plan had Canada aan te tasten en te overweldigen. Met dit doel voor oogen--laat ons verder stellen--richtten de Duitschers tot de Vereenigde Staten een gelijksoortige onbeschaamde eisch als zij aan Belgi? deden, van de Vereenigde Staten vorderend, dat zij de landing van een Duitsche armee te New-York zouden toestaan, waartegenover hunnerzijds de verzekering wierd gegeven, dat zij noch aan het grondgebied noch aan de onafhankelijkheid van Amerika afbreuk zouden doen, maar integendeel alle materieele schade door hen toegebracht, op royale wijze zouden vergoeden. . . .
Eens aangenomen, dat Frankrijk gereed stond, in Belgi? te vallen, dan kan men niet anders zeggen, dan dat van alle misslagen door de Duitsche buitenlandsche politiek begaan dit wel een der grootste was:--dat zij Frankrijk niet den tijd liet, aan haar voornemen gevolg te geven, want hierdoor zou Duitschland's actie in een geheel ander licht zijn geplaatst, daar het dan niet harerzijds maar van Frankrijk's zijde eene schending van Belgi?'s onzijdigheid zou zijn geweest; voorzeker zou zulk een stand van zaken een groot voordeel voor Duitschland en een ernstige grieve jegens Frankrijk hebben in het leven geroepen.
Duitschland's grootste moeilijkheid op het huidig oogenblik, is haar moreel isolement. Zij staat v??r den vierschaar der geheele beschaafde menschheid als een schuldige. Al is zij ook nog zoo machtig en geducht, niets kan tegen dit verlies van hare moreele positie opwegen.
Met haar beroep op noodweer, die op niets anders neerkomt dan op een zelfzuchtig streven om het verlies van menschenlevens, dat met het binnenrukken van Frankrijk onmiddelijk gepaard zou gaan, ten koste van een ander uit te sparen--heeft Duitschland Belgi? in een slachthuis verkeerd, een vreedzame bevolking onder den voet getreden en hare ziel onder den ijzeren druk harer machtige legers verpletterd.
En toch--schoon uit elke porie bloed verliezend, doodelijk gewond en zoo goed als ontzield onder den hiel van den overweldiger, straalt Belgi?'s eer ons als nimmer te voren tegen, door geen enkel zelfzuchtig streven, door geen persoonlijke oneer of gemis aan moed in het minst bezoedeld.
Prof. von Mach, een zeer gezien opvoeder van Harvard-University en een warm aanhanger van de Duitsche zaak voelt dit gemis aan bewijs en stelt, vrij naief, een verdaging van de zaak voor. Hij zegt:
"Bleven Fransche officieren te Luik of in eenige andere Belgische sterkte na het uitbreken der vijandelijkheden en koesterde Frankrijk het voornemen, via Belgi? Duitschland aan te vallen? Duitschland doet van officieele zijde deze twee bezwaren gelden. Het eerste punt kan gemakkelijk worden uitgemaakt door den Hoogen Raad der Menschelijke Beschaving. Het behoeft hiervoor slechts krijgsgevangenen in Belgi? gemaakt te ondervragen. Zoolang geen onpartijdig onderzoek heeft plaats gehad, is het onmogelijk bewijs bij te brengen, dat de voorstelling van zaken zooals zij door het Duitsche Gouvernement wordt gegeven niet de juiste is."
"Het is onmogelijk hier precies te zeggen, welke de bewijzen zijn, waarover Duitschland beschikt en waarvan de openbaring tot dusver op grond van militaire overwegingen niet wenschelijk werd geacht. . . . Dit is een belangrijke quaestie en het zij aan den Hoogen Raad der Beschaving overgelaten, ze op te lossen. Naar het gewicht van het bewijsmateriaal te oordeelen schijnt Duitschland in het gelijk te moeten worden gesteld. Maar niemand, die het w?l met Duitschland meent, kan bezwaar hebben tegen het uitstellen van een beslissend eindoordeel tot het oogenblik, waarin het Duitschland gegeven zal zijn, de wereld het volledig bewijs over te leggen en dat oogenblik zal wel niet d??r zijn, v??r de oorlog over is."
Prof. von Mach wijdt in zijn boek: "Wat Duitschland behoeft," verder uit over dit aanbod van later bewijs en vervolledigt het op een wijze die men zeker niet van een historicus zou verwachten. Hij begint met toe te geven, dat de redevoering van den Duitschen Rijkskanselier op 4 Augustus in den Duitschen Rijksdag gehouden, waarbij von Bethmann-Hollweg erkende, dat de houding van Duitschland om Belgi? binnen te vallen niet door den beugel kon en zich ter verontschuldiging alleen op noodweer kon beroepen, op niets meer of minder dan een bekentenis van schuld aan het vergrijp waarvoor zij zich v??r de rechtbank der beschaafde wereld heeft te verantwoorden, neerkwam.
Dan gaat hij echter voort en wijst er op, hoe in de strafrechtprocedure, wanneer een beklaagde schuld bekent, de rechtbank vaak weigert zulkeen bekentenis te aanvaarden en, onder toevoeging aan den delinquent van een rechtskundigen raadsman om de verdediging voor hem te voeren, vooralsnog aanneemt, dat de man ontkend heeft. Prof. von Mach stelt nu, naar analogie van dit geval, dat "wat Duitschland behoeft" is een negeeren van de door haar afgelegde bekentenis van schuld en verlangt dat haar een rechtsgeleerd raadsman zal worden toegevoegd.
Het eenige geval, waarin de rechter zulkeen bijzondere consideratie in acht en den verdachte als het ware tegen zichzelven in bescherming neemt, is wanneer de man een arme en onwetende stakker is. Dan en alleen dan zal de rechtbank, in een prijzenswaardig besef van billijkheid, weigeren, met zijn bekentenis van schuld genoegen te nemen en hem door een pleitbezorger doen bijstaan. Tot deze vernederende positie wenscht Prof. von Mach zijn groote natie te zien gedoemd! Wat schrijver dezes betreft, die Duitschland bewondert en haar voor heel wat grooter en beter houdt dan hare thans de lakens uitdeelende caste en hare al te ijverige apologisten, hij weigert zulk een bespottelijke en vernederende analogie op haar toe te passen.
Belgi? is ten aanschouwe der geheele wereld gekruisigd. Haar onschuld aan eenigen aanstoot, eenige vijandelijkheid, v??r zij werd aangevallen, is zoo klaar als de dag. Haar vrijwillig aanvaard martelaarschap ter wille van het houden van een plechtig gedane gelofte om neutraal te blijven zal "als eng'len met bazuinen-tongen, luid de schanddaad van moord vervloeken."
Macbeth, Eerste Bedrijf, zevende Tooneel, Vertaling van Prof. Burgersdijk.
Waarlijk, het is twijfelachtig of, sinds de val van Polen, de menschelijke beschaving ooit van een dieper medelijden en een gloeiender verontwaardiging bezield was dan bij het aanschouwen van dezen schandelijken euveldaad. Medelijden, "door de onzichtbare renners der lucht" tot in de verste uithoeken der aarde verspreid,
Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page