Read Ebook: Te Lande by Buysse Cyriel
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 2063 lines and 115702 words, and 42 pages
TE LANDE
DOOR
CYRIEL BUYSSE
AMSTERDAM
H. J. W BECHT
AAN MIJN VRIEND
MAURICE MAETERLINCK
ZIJN DEZE HERINNERINGEN UIT ONS
VLAANDERENLAND GEWIJD.
BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN.
INHOUD
DE BIEZENSTEKKER VAN ALLEIJNES' ZIEL BLANCHE DE WRAAK VAN PERMENTIER DE VERLOSSING
DE BIEZENSTEKKER
Als Cloet dien zaterdagnamiddag, om vier uur juist de zware hekken van de Gentsche gevangenis zag opengaan, en eensklaps, na een tiental schreden, we?r in vrijheid was, trok hij haastig, door het daglicht verblind en reeds aan eenzaamheid en duisternis gewend, den breeden straatweg dwars over en verdiepte zich in de kronkelende tuinen, die daar, aan de overzijde van de stadsgevangenis, de gansche lengte der eenzame, regelrechte laan begrenzen.
Het was een sterke, stoere kerel van goed vijf en veertig, met grijzenden knevel en haren, met forsch afgeteekende trekken, met strakken, onheilspellenden oogopslag. Tien maanden was hij daar opgesloten geweest. Een messteek, in een gevecht aan een makker toegebracht, was de oorzaak der wettelijke vervolgingen geweest. Een oogenblik had hij gehoopt op vrijspraak; maar een buurman--Rosten Tjeef--had bezwarend tegen hem getuigd, en hij was eindelijk veroordeeld geworden.
Dat was nu ook de vierde maal dat hij in de gevangenis gezeten had, telkens voor vechten.
Somber, zonder den minsten zweem van vreugd op het gelaat, stapte hij met wijden, vluggen tred en opgestoken schouders, in de mistige winterlucht tusschen de donkere struik- en boomgeraamten. Hij droeg een klein, in een rood zakdoek omwonden pakje aan de linkerhand; in de rechterhand hield hij zijn stok. Hij had een donkerkleurige broek aan, grove schoenen met spijkers, een blauwen kiel, een zwarte pet.
Aan het uiteinde van 't plantsoen draaide hij links om, en sloeg, door de woelende en reeds verlichte voorstad, den eenzamen weg naar Wilde in.
Gedurende ruim een half uur ging hij aldus met snelle, groote passen. De avond was van lieverlede gansch gevallen, en langs den lijnrechten, met boomen bezoomden steenweg dien hij thans door de weiden volgde, blonken hier en daar, op groote afstanden, eenzame lichten. V??r een dezer hield hij stil. Daar stond, terzijde van den weg, een klein, landelijk herbergje. Zonder aarzelen, als van zelf, stapte hij er binnen.
Hij ledigde zijn glas in ??n teug, mompelde iets binnensmonds als groet, opende de voordeur en vertrok. En eerst toen hij een tiental schreden er was, dacht hij aan den datum der maand en dat die lui wellicht onder elkaar Driekoningenavond vierden. Deze gedachte, die hem plotseling zijn eigen gezin voor oogen tooverde, ontrukte hem een doffen vloek en deed opnieuw, terwijl hij nog den stap verhaastte, een vruchteloos verjaagde foltering in hem opbruisen.
Gedurende de drie jongste maanden had zijn vrouw hem in de gevangenis niet eenmaal meer bezocht. Waarom? D?t wist hij niet. Hij had doen schrijven en geen antwoord ontvangen. Hij had aan andere bezoekers van zijn dorp, die hij kende, naar haar gevraagd, en deze hadden hem ontwijkend, en met een zonderlingen glimlach, scheen hem, gezegd dat het er goed, heel goed me? ging. Wat school daarachter! Wat had het te beduiden?.... Lang had hij alle mogelijke oorzaken nauwkeurig onderzocht; hij kon tot geen besluit komen. Maar eens was hem, als een schicht een argwaan door het brein gevlogen. Zou ze misschien..... in zijn afwezigheid..... O, hij durfde zijn veronderstelling niet voltooien, z?? wild voelde hij zijn hart van wraaklust kloppen, z?? helsch vlamden zijn oogen, z?? forsch krompen zijn handen, als klauwen ineen.
Wat er van was zou hij eindelijk weten. Met anderhalf uur was hij thuis, met anderhalf uur zou hij hooren en zien. En sneller nog, en sneller, als had hij de ruimte willen verslinden, stapte hij door.
Hij kwam in een klein dorpje: Keuze. Gejoel en zang we?rgalmden in de huizen, een geur van versch gebakken pannekoeken walmde bij tusschenpoozen in de koude lucht; en langs de donkere, bochtige straatjes gingen arme kinderen, van deur tot deur, met fijne stemmetjes hun liedje zingend:
"'t Is van avond Driekoningenavond En 't is morgen Driekoningendag."
Somber stapte Cloet steeds voort. Die vreugd vergramde hem, die fijne reuk van versch gebak, waarvan hij zijn deel niet zou hebben, folterde zijn maag van uitgehongerde gevangene. En aan 't eind van 't dorpje, op 't oogenblik van den steenweg te verlaten om den landweg door de velden in te slaan, hield hij voor de tweede maal stil en trad werktuigelijk de deur der aldaar gevestigde herberg binnen.
- 'Nen dreupel...." Evenals in 't eerste kroegje wierp hij zijn muntstuk klinkend op de toonbank en werd hij door een vrouw, die even het kaartspelen staakte, met ontzagvolle beleefdheid bediend. De drank, ditmaal, bracht hem een warmte aan het hart, en, in plaats van zijn leeg glas neer te zetten, keek hij strak naar de flesch en zei, na een korte aarzeling, de hand vooruitgestoken:
- Schijnkt 'em nog ne kier vul."
Zij schonk, hij ledigde zijn glas, betaalde en vertrok.
Thans was hij volop in het vlakke veld. De landweg, zeer modderig en somber, door slooten en bomen omzoomd, liep kronkelend door de landouwen. Hier en daar een haag, een paal, de hefboom van een boomgaard. Somtijds, wat terzijde, de vage silhouette eener hoeve, met fijne, als het ware door de geslotene blinden barstende streepjes licht; nu en dan, op de weinig bevolkte gehuchten, wat gejoel van viering in de arme huisjes, wat reuk van vet en van gebak in de lucht, en steeds de kleine kinderen, die voor de deurtjes, in de kille winteravondstilte zongen:
"'t Is van avond Driekoningenavond En 't is morgen Driekoningendag."
Hij gaf geen antwoord maar bekeek haar strak. Hij was daar slechts een klein half uur van Wilde meer, en het woord lag hem op de tong om iets over zijn huisgezin te vragen. Hij deed het niet. Hij wierp tien centen op de tafel en verdween.
Zij zat, omringd van alle vier haar kinderen, aan tafel, voor het avondmaal. Het licht der lamp viel haar vlak in 't gezicht, en zij had juist, uit de groote aarden papschotel, die midden op de tafel stond, haar eersten lepel pap geschept, toen hij van achter 't schut te voorschijn kwam.
Zij had volstrekt niet op zijn komst gerekend. Zij leefde in den waan dat hij, volgens zijn straf, nog wel ruim een maand in de gevangenis moest blijven. En stom, als had zij in eens de spraak verloren, en bleek, als zou ze plotseling in onmacht vallen, staarde zij hem verwilderd aan, werktuigelijk den lepel in de kom leggend.
Hawel?.... woarom 'n zijt-e sedert drei moanden nie mier gekomen? was hij op 't punt haar te vragen; maar plotseling, een stap naderend, keek hij haar met vervaarlijke oogen aan.
- Stoa ne kier rechte," beval hij met ruw-gebiedende stem.
Een hevig rood had de huid boven haar juksbeenderen gekleurd, en op dit onverwacht bevel, scheen zij heel en al 't hoofd te verliezen. Zij maakte een beweging op haar stoel maar stond niet op. De kleinen, gapend en verschrikt, staarden hun ouders roerloos aan.
- Zijt-e deuf dan?".... riep Cloet met nog vervaarlijker gelaat. En eensklaps, rond de tafel gaande, kwam hij zelf naar haar toe.
Als onder een zweepslag sprong zij overeind.
- O 'n doe mij toch gien lied!" kreet zij, bevend de handen uitstrekkend.
Cloet was als versteend blijven staan, het van woede fonkelend oog op haar lijf gevestigd. Dat lijf was zwaar en rond van zwangerschap.
- Wie h?t er da gedaon?" vroeg hij.
Zijn stem klonk niet luid, niet onnatuurlijk, en met de hand naar haar lichaam wijzend, was hij opnieuw een stap vooruitgetreden.
Het scheen als wilde zij iets zeggen, doch de woorden verkropten haar in de keel. Zij slikte droog-hikkend en bleef roerloos, met een onuitsprekelijken angst op het gelaat, haar man aanstaren.
- Ik.... vroag.... ou.... wie.... dat er da gedoan....h?t," herhaalde hij luider, met een soort van hardnekkigheid ieder woord afkappend, en, als onbewust, steeds nader komend.
Stom-hijgend, met zwarte oogen, zag zij hem nog, gedurende den tijd eener seconde aan, en wat er toen gebeurde ging met de vlugheid en de wreedheid van een bliksemslag.
Met de linkerhand had hij haar bij de keel gegrepen, als om haar te worgen; met de andere, geslotene vuist sloeg hij haar gestadig, uit al zijn macht in 't gezicht, en met de knie?n, waarmee hij haar tegen den grond gedrukt hield, stampte en schokte hij haar 't lichaam ineen, zooals de slachters doen met een gekeeld zwijn.
- Wie h?t er da gedoan, nondedzju!" huilde en huilde hij steeds opnieuw, met toenemende woede. Zonder haar zelfs den tijd te laten van te antwoorden, sloeg en sloeg hij voort, als om te dooden.
Terstond was zij overvloedig begonnen te bloeden, en, zonder de minste poging om zich te verdedigen, slaakte zij enkel, midden in de razende vermaledijdingen van Cloet en het verwilderd angstgeschrei der rechts en links vluchtende kinderen, een akelig en aanhoudend gehuil, een "oeijoeijoeijoeijoei" van haast onmenschelijke smart, 't onnoemelijk gekreet van het geslachte dier, dat, met zijn bloed, zijn leven voelt heenvlieden.
Maar eensklaps vloog de deur open en Rosten Tjeef, de buur, gevolgd door drie of vier andere mannen ijlden binnen.
- O helpt toch moeder! trekt er hem toch af!" snikte smeekend het oudste meisje.
- Cloet! Cloet!" gilde, verwilderd, Rosten Tjeef. En, met een soort van we?rzin, doch door de anderen naar voren geduwd, vatte hij den vechter bij den arm. Noodlottige beweging. Cloet keerde zich om, erkende zijn vijand, vloog overeind; en zijn aard van woeste vechter kwam, eensklaps met ontembaar geweld te voorschijn: hij nam het broodmes van de tafel, zwaaide 't glinsterend in de hoogte, sprong toe, en Rosten Tjeef stortte, met een straal dampend bloed uit den mond, op den vloer achterover.
Add to tbrJar First Page Next Page