Read Ebook: Schetsen uit Peru De Aarde en haar volken Jaargang 1875 by Marcoy Paul
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 162 lines and 26935 words, and 4 pages
dokter van Lima, die geen droppel sterken drank kon gebruiken zonder daar hinder van te gevoelen, en die er nu, volgens zijn zeggen, dit middeltje op gevonden had: een middel, dat hem in staat stelde om steeds, zonder gevaar, zegevierend te voorschijn te komen uit den kamp met de meest vermaarde drinkebroers van Noord- en Zuid-Amerika.
Den volgenden morgen keerde ik naar boord terug, om te zien hoe onze vrienden het maakten: allen waren weder op de been, vroolijk en wel; van het gebeurde van den vorigen avond was hun slechts eene duistere en verwarde herinnering overgebleven. Er werd thee gepresenteerd, terwijl de matrozen bezig waren het anker te winden. Een laatste toast, die door al de aanwezigen met geestdrift werd ontvangen, werd door den kapitein op den gelukkigen afloop onzer reis uitgebracht; toen, na elkander de hand gedrukt en voorspoed toegewenscht te hebben, bracht de sloep ons naar de landingsplaats, van waar wij de laatste toebereidselen voor het vertrek gadesloegen. Een kwartier later kliefde de Vicar of Bray met volle zeilen, waarin de frissche zeewind blies, in snelle vaart de golven van den Stillen Oceaan.
Wij beklommen het steile pad, dat naar het dorp Islay voert, en kwamen bij den engelschen consul. De echtgenoote en de dochters van dien ambtenaar, ongerust over zijn lang wegblijven, ontvingen hem met hartelijke uitroepingen van verrassing en vreugde. Daarop noodigden die dames ons vriendelijk uit, dien dag in den schoot der familie door te brengen en aan den maaltijd deel te nemen; maar, daar ik begeerig was, mij zoo spoedig mogelijk op weg te begeven, sloeg ik die uitnoodiging af. Mijne reismakkers, die, te oordeelen naar de blikken, die zij elkander toewierpen, zeer gaarne aan de uitnoodiging gevolg zouden hebben gegeven, durfden nu, op mijn voorbeeld, niet anders dan evenzeer bedanken. De vriendelijke dames, die ons volstrekt niet nuchter wilden laten vertrekken, haastten zich nu om de noodige sandwiches te bereiden, die ons welhaast door een bediende werden gepresenteerd. Wij besproeiden die gebakjes met een glas Champagnewijn, van Exeter afkomstig, waar eene zeer gerenommeerde fabriek van dien wijn bestaat. Na afloop van dien luncheon zette de oudste dochter van den consul, eene mooie lieve blondine, met den dichterlijken naam van Stella, zich aan de piano, en speelde, om de eigenliefde der gasten van haar vader te streelen, de cantate van Manco Ccapac. Al de notabelen waren opgetogen en klapten in de handen. Het air moest nog eens herhaald worden, en nu begon een hunner daarbij de woorden te zingen, waarbij de anderen weldra invielen. Dit volkslied, dat in Europa zoo goed als onbekend, maar in Peru zeer geliefd is, en waarvan, naar men zegt, de woorden en de muziek vervaardigd zijn door een kerkedienaar van den Sagrario van Ayacucho, bestaat uit achttien koupletten, waarvan elk veertien versregels telt. De zwaarmoedige, klagende wijs der muziek stemt volkomen overeen met den inhoud van het gedicht, dat hoofdzakelijk eene weemoedige klacht bevat over de verdwenen heerlijkheid van de kinderen der Zon. De uitvoering van dit stuk duurde omstreeks vijf kwartier; maar niemand viel die tijd te lang. Doch, daar de zangers tusschen elk kouplet een hartelijken dronk wijdden aan de nagedachtenis van den man, die Peru uit de barbaarschheid getogen had, begon mij de vrees te bekruipen dat zij, in hunne toomelooze geestdrift, als het lied ten einde was, wellicht eene quadrille zouden gaan dansen: want als deze lieden eenmaal aan den gang zijn, weten zij van geen ophouden. Daarom maakte ik aanstonds gebruik van de oogenblikkelijke stilte, die op het uitgalmen van den laatsten regel volgde, om op te staan en afscheid van den consul en zijne familie te nemen. Nu waren mijn makkers wel gedwongen, een einde aan de zaak te maken. Zij namen hunne hoeden, groetten met een zeer knorrig gezicht, en volgden mij, blijkbaar zeer ontevreden omdat zij een dag, die zoo prettig beloofde te zijn, dus op eenmaal moesten afbreken.
Onze muildieren stonden reeds gereed. Ieder zocht zijn eigen dier uit, en zette zich in den zadel. De muilezeldrijvers en de mozos plaatsten zich aan het hoofd van den trein, en wij verlieten de woning van den consul, onder de luide begroetingen en heilwenschen der familie, onder handdrukken en wuiven van zakdoeken. Het zal toen omstreeks twaalf uur zijn geweest. De zon brandde op het gloeiende zand. Ieder brokje en korreltje mica, een spiegel van Archimedes gelijk, zond ons een verblindenden lichtstraal in het gelaat. De drie rijen houten huizen, met strooien of rietendaken gedekt, die de drie straten van Islay vormen, lagen weldra achter ons. Op den top des heuvels gekomen, hadden wij aan onze rechterhand de kerk van het dorp, niet veel meer dan eene loods, die gedurende drie vierde van het jaar gesloten is en den vleermuizen tot woning dient; aan onze linkerhand zagen wij een reeks perken, door ruwe steenen omsloten en met houten kruisen versierd; aanvankelijk dacht ik, dat het kerkhoven waren, maar weldra vernam ik, dat ik niets dan perken voor de muilezels voor mij zag. Kort daarop daalden wij langs de oostelijke helling van de loma af, en bevonden ons nu op een weg, waarvoor menschen en dieren om het zeerst beducht zijn. Deze weg, niet ongelijk aan het diepe wagenspoor van een reusachtige kar, ter hoogte van een voet bedekt met een steenachtige vulkanische asch, waarin millioenen luizen wriemelen en krioelen, draagt den weidschen naam van de. Quebrada van Islay. Quebrada--vallei--het zij zoo; maar, dewijl de zware hooge heuvelen, die deze kloof ter wederzijde omzoomen, de frissche zeewinden volkomen afkeeren, heerscht hier een temperatuur, het best met die van een kalkoven te vergelijken. Nauwelijks waren wij dan ook in deze diepte afgedaald, of de adem scheen onze longen te begeven, en wij begonnen op onrustbarende wijze te hijgen, en naar lucht te snakken.
Twee uren lang trokken wij door deze Quebrada, allen achter elkander rijdende en in somber zwijgen verzonken: een gevolg deels van het woeste, akelige voorkomen der streek, deels van de vrees om het afschuwelijke stof in te ademen, door de hoeven onzer muildieren opgejaagd. Te midden dier algemeene lusteloosheid, gaven de mozos alleen nog teekenen van leven, door hun schreeuwen en roepen om de achterblijvende muilezels aan te sporen.
Weldra bespeurden wij, aan sommige onmiskenbare teekenen, dat onze foltering haar einde naderde. De heuvels, die ter wederzijde de kloof ommuurden, begonnen minder hoog te worden, weken steeds verder uit elkander, en werden in het eind door nederige hoogten vervangen. De zeewind kon weder tot ons doordringen; de bodem verhief zich; de weg bestond nu uit eene opeenvolging van steile glooiingen, die wij moesten bestijgen. Naar het zeggen der muilezeldrijvers, naderden wij eene plek, Olivar genaamd: eene soort van natuurlijke grensscheiding tusschen de Quebrada en de Pampa, tusschen het dal en de vlakte, tusschen het gebied van de asch en dat van het zand. De armoedige flora, vertegenwoordigd door welriekende heliotropen, door dwergachtige kromgetrokken olijfboomen en ettelijke sobere gramine?n, poogde vergeefs, onder haar vuil-grauw stoffig masker, onze aandacht te trekken; zij zag er zoo pover en ellendig uit, dat wij haar nauwelijks een blik waardig keurden.
De weg, die nog steeds stijgende bleef, bracht ons, na veelvuldige kronkelingen, op een klein onregelmatig plateau, van waar men den ganschen omtrek overzag. Midden op die vlakte stond eene ajoupa van gescheurde matten, aan palen bevestigd. Onder deze soort van tent zaten en lagen eenige vrouwen, in lompen gehuld, en eenige moedernaakte kinderen, te midden van potten, kruiken en aardewerk. Een lage tafel, waarop gebraden visschen, gemalen piment, en die soort van eetbaar zeegras, waaraan de Indianen den naam geven van cocha-yuyu, deed ons deze ajoupa kennen als een dier restauraties in de open lucht, in Peru zoo wel bekend. Deze spijzen, met eene dikke laag vulkanische asch overstrooid, zagen er niet zeer aptijtelijk uit; maar onze muilezeldrijvers bekommerden zich niet over zulk eene kleinigheid. Aanstonds lieten zij zich door de vrouwen eene dubbele portie van die stoffige lekkernijen voorzetten, benevens een kruik chicha. Daar het de gewoonte is, eer men de pampa ingaat, hier eenige oogenblikken op te houden, om de muildieren te laten uitrusten, stapten ook wij af, terwijl onze drijvers hun ontbijt gebruikten; mijne makkers sloegen vuur, en staken hunne sigaren aan. Ik liet hen rustig hunne rookwolken uitblazen, en begaf mij naar den rand van het plateau, zeventienhonderd el boven de zee gelegen, om de streek te overzien, die wij zoo pas waren doorgetrokken, en waar ik hoogst waarschijnlijk nimmer meer den voet zetten zou.
De gansche omliggende streek, van den voet van het plateau tot den oceaan, was eentonig grijs van kleur, dooraderd van onregelmatige geelbruine strepen. De tallooze heuvels, die de oppervlakte bedekken, geleken, van deze hoogte en uit de verte gezien, op die eigenaardige phlyctenen, blazen of verheffingen van den grond, die in den omtrek der vulkanen zoo veelvuldig voorkomen. Van het noorden tot het zuiden strekte zich de donkere lijn uit der lomas of zoutheuvelen, die tusschen den 23? en der 10? deze kust omzoomen; hunne hellingen en kruinen vertoonden hier en daar een geelachtigen tint, die straks, na de eerste nevels van den zomer,--vruchtbaar makende dampen, die des nachts ontstaan en omstreeks elf uur in den morgen zich weder oplossen;--in vroolijk groen zou veranderen; door de ongemeene helderheid der lucht waren alle bijzonderheden van dit wijde landschap, tot op grooten afstand, duidelijk kenbaar. Zuidwaarts vertoonde zich als een zwarte streep, scheiding makende tusschen de blauwe zee en den blauwen hemel: dat was kaap Coles en de rotsen van het dal van Tambo, welks rivier, des zomers droog, des winters, als de wateren zwellen, met hare modderige golven ontzaglijke steenblokken medevoert, van de bergen afgescheurd. Iets meer nabij, ontwaarde ik de vlakke kusten van Mejillones en Cocotea, met hare koraalbanken, haar lagen van guano, en hare sombere heuvels met de tallooze huacas , waar duizende mummies hun eeuwigen slaap slapen. Elke plek, waarheen ik mijne blikken wendde, herinnerde mij eene of andere ontdekking, een of ander avontuur. Hier had ik eenige weken vertoefd, in gezelschap van Llipis-Indianen uit de groote woestijn van Atacana, levende van zeegras, van alikruiken en watermeloenen: alles wat deze streek oplevert. Daar was ik, van den top der duinen, als machteloos toeschouwer, getuige geweest van de schipbreuk van de amerikaansche brik de Susquehannah. Verder verhief zich, als een kegelvormig eiland, te midden van het vlotzand, de heuvel der Aymaras met zijn knekelhuis, dagteekenende uit den tijd v??r de spaansche verovering, waar ik zulke merkwaardige phrenologische exemplaren had gevonden. Nog verder, meer ten zuiden, de buitengronden van Arenal, met hunne voorraadschuren van visch-guano, tot dusverre nog onbekend, en waarop ik de aandacht der geleerden had pogen te vestigen. Daaromheen gaapten de met asch en slakken gevulde kraters van overoude, uitgebluschte vulkanen, die zich, in voorhistorische tijdperken, aan deze kust verhieven, en die noch kapitein Fr?zier in 1713, noch Humboldt en Bonpland in 1804, noch d' Orbigny in 1836, hadden opgemerkt.
Oostwaarts droeg het landschap een eenigszins gewijzigd karakter. Een zandwoestijn, geheel bezaaid met plompe, ronde cerros , allen sterk naar het westen overhellende, sloot hier als een muur den gezichteinder. Die cerros, van blokken zandsteen en vulkanische rotsen gevormd, die--wie kan gissen voor hoe vele eeuwenreeksen?--door de wateren der zee, in haar terugtocht van het oosten naar het westen, waren medegevoerd, op elkander geworpen, zaamgeperst:--deze cerros hadden mij menigmaal in de gelegenheid gesteld, de vervorming der gesteenten van nabij te bestudeeren. Aan hun voet, in de nabijheid van een of andere kleine beek, groeiden dwergachtige, armoedige olijven, kokos- en vijgeboomen, meer grauw dan groen, en alleen kenbaar door de schaduw, die zij afwierpen.
Een onbeschrijfelijke weemoed vervulde de ziel, bij den aanblik van deze landstreek, dor tot naaktheid toe, uitgedroogd tot in het gebeente, en nog heden, zoowel door de gesteldheid van den bodem als door de gedaante der bergen, de duidelijke sporen vertoonende van de geduchte worsteling der twee elementen, die haar beurtelings hadden geteisterd en verwoest. De overoude en eeuwigdurende strijd van den draak met de hydra, van het vuur met het water, was in onuitwischbare trekken overal gegriffeld op deze sombere aarde, wonderlijk geteekend met bruine, rosse, grauwe strepen, en toch, ondanks de zee van licht, die de brandende middagzon daarover uitgoot, zoo onbeschrijfelijk doodsch en koud. Te midden van deze doffe, stoffige, toonlooze kleuren, die een geoloog zeker zou hebben bewonderd, maar waarvan een schilder haastig de oogen zou hebben afgewend, werd de blik onwederstaanbaar aangetrokken door de warme, heldere, lichtvolle, vroolijke kleuren van den azuren hemel en den azuren oceaan. Juist toen ik mij omkeerde, om der wijde zee mijn laatsten afscheidsgroet toe te wuiven, bespeurde ik op haar helderen spiegel twee donkere, nauwelijks merkbare stippen. De een was een schip, haastig zuidwaarts stevenende,--waarschijnlijk dat van onzen vriend den kapitein;--waarvan de zeilen, op dien afstand, er uitzagen als een vlok dons, door den wind medegevoerd; de andere stip was een stoomboot, die naar het noorden koers zette, en een ter nauwernood zichtbaren draad van rook achterliet.
De muilezeldrijvers hadden hun ontbijt ge?indigd, en waren nu bezig onderling het geld bijeen te brengen om de gemaakte vertering te betalen, waarmede nog een geruime tijd verloren ging. Wij zetten ons weder in den zadel, en sloegen den weg in naar de pampa van Islay: eene zandzee van twintig mijlen breed en zestig mijlen lang, en waarvan de nu eens onbeweeglijke, dan weder vluchtige golven, zeer veel gelijkenis vertoonen met de baren der zee, wier wateren vroeger deze streek moeten hebben overdekt. Ten einde de vlakte in schuine richting over te steken, hadden wij ons noordoostwaarts gewend, en den vrijen teugel gelaten aan onze muilezels, die konden gaan zoo als zij wilden, want het kwam er boven alles op aan, hunne krachten te sparen. De aardige dieren maakten van die schoone gelegenheid gebruik om aanstonds het gelid te verbreken, en achter elkander te gaan loopen, wat de muilezels dadelijk gaan doen, zoodra zij aan hun eigen zin worden overgelaten. Zoodra zij dat gedaan hadden, begon iedere ezel luid te hinniken, wierp zijn ooren achterover, rekte zijn hals uit, en zette zich in zachten draf achter zijn voorman. De drijvers hieven een weemoedig gezang aan.
De tocht door deze woestijn is niet zonder gevaren. De zeewind, die voortdurend over dit beweeglijk zand heenstrijkt, brengt telkens allerlei veranderingen te weeg. Binnen weinige uren vormen zich spleten en diepten, verheffen zich duinen en dammen, om straks weder te verdwijnen, verstrooid te worden en ginds op nieuw te ontstaan. Om zich op hun tocht door deze bedriegelijke streek van den rechten weg te vergewissen, richten de stuurlieden van de pampa zich des daags naar de zon, en des nachts naar de sterren: veilige gidsen, die nooit iemand misleiden. Behalve de sterren en de hemellichamen, zijn daar nog, om hun den weg te wijzen, de geraamten van dieren, die op de reis door de vlakte van uitputting bezweken zijn. Deze sombere merken, waarop de drijvers nauwkeurig acht geven, wijzen door hunne ligging rechts of links, door hunne nabijheid of hunne verwijdering aan, in hoe ver de karavaan den rechten weg volgt. Ook wordt de verschijning van zulk een teeken altijd met zekere blijdschap begroet, ondanks het gevoel van afgrijzen, met medelijden vermengd, dat u bij dit gezicht onwillekeurig aangrijpt. Ik spreek hier natuurlijk van de beschaafde, gevoelige reizigers, die bij de zaak geen rechtstreeksch belang hebben; want de muilezeldrijvers, schraapzuchtig en koud van gemoed, gevoelen bij den aanblik dier beenderen geheel iets anders: zij denken daarbij aan het verloren kapitaal, en maken zich veeleer kwaad dan dat zij medelijden zouden gevoelen.
Wij waren reeds sedert eenigen tijd op weg, onze blikken over de onmetelijke pampa latende dwalen, en niets ontdekkende dat naar een geraamte geleek, toen een der oude arrieros, die aan de spits der karavaan liep, eensklaps luide uitriep: "De beenderen! ziedaar de beenderen!" Aller oogen richtten zich dadelijk naar de aangewezen plek; en aan het uiteinde der vlakte, zuidwaarts, zagen wij nu eene helder witte streep, niet ongelijk aan de aderen van salpeter of zeezout, die in deze streken zeer dikwijls voorkomen. Op raad van onzen gids, die beweerde dat wij de richting dezer geraamten moesten volgen, sloegen wij rechts af en trokken daarheen.
Deze beenderen, in kleine hoopen opeen gestapeld, in eene lange lijn, die zich aan den horizon verloor, waren meer of minder uitgebleekt, meer of minder gepolijst, naar gelang van den tijd, die er verloopen was sedert den dood der schepselen, aan wie zij eens behoord hadden. Aan zekere regelmatigheid in hunne schikking meende ik de hand des menschen te herkennen; hoewel onze drijvers, aan wie ik deze opmerking maakte, beweerden dat alleen de wind dit alzoo gebouwd had. Toen ik hun echter sommige paarde- en muildierkoppen wees, in welker oorholten eene schendige hand een paar beenderen, bij wijze van horens, gestoken had; en sommige andere schedels, uit wier neusgaten ribben te voorschijn kwamen, die snuiten of slagtanden moesten verbeelden;--begonnen de mozos van den troep luidkeels te lachen: waaruit ik besloot dat zij, of althans hunne kameraden, waarschijnlijk in dronkenschap, deze ontwijding der dooden gepleegd hadden.
Naar mate wij verder kwamen, werden de oudere beenderen meer en meer met nieuwe vermengd, tot zij eindelijk daar geheel onder verdwenen. Sommige beenderen waren nog met een zwartachtig vleesch en verdorde zenuwen bekleed; geheel ongeschonden geraamten deden u onwillekeurig denken aan het paard van den dood in de Apocalypsis; enkelen waren nog met de huid bekleed. Onder die strak gespannen huid huisden gansche troepen van gallinasos , de gewone bewoners dezer wildernissen. Even als de rat van La Fontaine zich in de hollandsche kaas eene woning maakt, zoo hadden ook deze afschuwelijke dieren, na het vleesch hunner prooi geheel verslonden te hebben, zich in het uitgeholde geraamte genesteld. Het gerucht der voorbijtrekkende karavaan deed hen, een voor een, uit deze akelige schuilplaatsen te voorschijn komen; zij zagen ons aan met hunne doffe ziellooze oogen, en trokken zich weder terug, zoodra wij voorbij waren. De nieuwsgierigsten of de hongerigsten zetten zich op een schedel of eene uitstekende ribbe, als op een tak, en bespiedden met een schuinschen blik onze muilezels, gereed zich dadelijk te werpen op het ongelukkige dier, dat onderweg bezwijken mocht. Maar hunne hoop werd niet vervuld: onze muildieren, al lieten zij staart en ooren hangen, vervolgden rustig hun weg, tot groote voldoening der arrieros, van wie wij ze gehuurd hadden.
De dag liep verder zonder buitengewone ontmoetingen ten einde; na ons den schedel en den nek geroosterd te hebben, zonk de zon eindelijk achter ons onder de kimmen. Nauwelijks was zij verdwenen, of een zachte, liefelijke koelte, van de Cordilleras afgedaald, suisde over de vlakte. In den beginne ademden wij met volle teugen dien verkwikkenden zephyr in; maar na verloop van een uur, was die suizende koelte een scherpe, snijdende wind geworden, en wij waren gedwongen, een wollen mantel om te slaan over den wit katoenen poncho. Wij trokken zoo voort tot tien uur, te midden der duisternis, die echter door het heldere schijnsel der starren tot schemering werd. Eensklaps zagen wij, op korten afstand voor ons, eene donkere zwarte massa verrijzen. Wij herkenden den Tampu of de karavansera? der pampa. Onze muildieren, die insgelijks den tampu herkenden, rekten hunne halzen uit, en stonden uit eigen beweging stil op den drempel van dit gastvrij verblijf, waar de reizigers gewoonlijk halt houden, meer om hunne beesten te laten uitrusten, dan om zelven adem te scheppen.
Die tampu, door de Quechuas tegenwoordig oneigenlijk Tambo genoemd, bestaat uit eene zeer lange en zeer lage houten woning, met een planken dak, en in verscheidene kompartimenten verdeeld; het met mica vermengde zand der woestijn dient tot vloer; en daar dit zand door tallooze legioenen mikroskopische, maar zeer bloeddorstige luizen bewoond is, vindt de reiziger, op dit zachte bed, schier geen enkel oogenblik de zoo zeer begeerde rust. Tegenover dit ongerief staat het voordeel, dat de tampu juist in het midden der woestijn staat, halverwege het dorp Islay en de stad Arequipa, drieduizend-negen-honderd-zeventien voet boven den Stillen Oceaan.
Wij waren uitermate vermoeid, lieten de zorg voor de muildieren aan de mozos over, en haastten ons, de herberg binnen te treden, waar een diepe stilte heerschte. Eene opening zonder deur, in den houten wand aangebracht, gaf toegang tot een zaal, waar het stikdonker was; al tastende langs de muren gaande, riepen wij overluid, om de bewoners der herberg van onze komst te verwittigen. Eindelijk antwoordde ons de herbergier, door ons roepen gewekt: maar nog steeds verscheen er geen licht. Op zijne vragen antwoordden wij met de kreten: "Vuur! water!" De man verscheen een oogenblik daarna, in de eene hand een flesch dragende, in wier hals eene brandende vetkaars stak; in de andere hand een emmer met water en een beker, waarom wij bijkans vochten. Nadat onze brandende dorst gelescht was, vroegen wij, of er hier niet het een of ander te krijgen was, waarmede wij onzen honger konden stillen: want de sandwiches van den consul waren sinds lang vergeten. Wij kregen ten antwoord, dat er in den tambu nog maar zes kippen voorhanden waren, wel is waar levend, maar die op een wenk van ons, dadelijk konden geslacht worden. Wij haastten ons, dien wenk op de meest ondubbelzinnige wijs te geven; de herbergier boog, vroeg een uur uitstel om zijne vrouw te wekken, vuur te maken, de kippen te dooden, te plukken en ze ons voor te zetten, toebereid met rijst en piment. Zijn verzoek werd ingewilligd.
Na verloop van een uur verscheen inderdaad de herbergier, een terrine dragende, waarin te midden van een plas helder vocht, eenige kleine stukken gevogelte dreven; wij kregen ieder een houten lepel, zetten ons in een kring om den dampenden schotel, en weerden ons dapper. De herbergier, bescheiden in de schaduw teruggetrokken, sloeg ons aandachtig gade; zijn gevoel van eigenwaarde moest wel gestreeld worden door onze ongeveinsde ingenomenheid met zijn kookkunst. Toen de terrine tot den bodem ledig was, wierpen wij er onze lepels in, en vroegen de rekening. De herbergier had die reeds, terwijl wij aten, met een stuk krijt op een plank geschreven, en reikte ons die nu met vriendelijk gebaar over. Deze rekening was van den volgenden inhoud: Vel-agu 4. 16--Chup-suma 60.80. Daar wij hier niets van begrepen, begonnen wij te lachen; maar de kastelein gaf ons de verklaring van deze geheimzinnige teekens: en wij lachten niet meer. Het stukje smerige vetkaars in de flesch werd ons aangerekend voor vier realen; de emmer water voor twee piasters; de kippensoep kostte zeven-en-een-halve piaster: de geheele zeer eenvoudige maaltijd kwam ons op niet minder dan vijftig francs te staan.
Een Europeaan, nog onbekend met de landsgebruiken, zou natuurlijk over gruwelijke afzetterij geschreeuwd hebben; maar onze vrienden, in het land geboren en opgevoed, en ik, die er sedert eenige jaren gevestigd was, wij beschouwden de zaak uit een ander oogpunt, en betaalden, zonder een woord tegen te spreken, maar ook zonder een fooi te geven. De kastelein scheen zich over dit moedwillig verzuim niet te ergeren; hij stak het geld in zijn zak, en ging heen, met achterlating van zijne terrine.
Inmiddels waren onze bedienden buiten den tampu ingeslapen en lagen rustig op den grond uitgestrekt, terwijl de muildieren, wien het aan voedsel en water ontbrak, hinnikten en trappelden. Wij maakten de slapers wakker, en lieten de muildieren zadelen, ten einde onmiddellijk onze reis te vervolgen: want, ter wille onzer dieren, verdiende een nachtelijke tocht door de pampa de voorkeur: zij hadden dan niet te lijden van de hitte en konden dus beter honger, dorst en vermoeienis verdragen.
Den tampu verlatende, wendden wij ons oostwaarts; de wind blies niet meer van de Cordilleras, maar de lucht was koel en scherp; onze muildieren, door de rust en de frissche temperatuur versterkt, toonden zich met de beste voornemens bezield, waarvan wij aanstonds gebruik maakten om een fiksch eind vooruit te komen. Omstreeks vijf uur begon een zilverachtige schemerschijn den hemel te kleuren; de sterren verbleekten; het werd dag. Weldra verlichtten enkele oranjekleurige stralen den effen bodem van de pampa; straks vertoonde zich de zonneschijf, en zond ons den vollen gloed harer verblindende stralen vlak in het gezicht. Wij waren verplicht, met gebogen hoofde en zooveel mogelijk in elkaar gedoken, voort te rijden: eene zeer onaangename positie. Eerst om acht uur was de zon zoo hoog boven de kimmen gerezen, dat wij weder ongehinderd konden opzien. De met sneeuw gekroonde toppen der Andes verhieven zich voor ons; de bergketen werd in twee?n gedeeld door eene reeks lagere cerros of heuvelen, die de pampa aan de oostzijde begrensden. Wij reden nu achter elkander over smalle, bochtige, moeilijke paden, die langs den voet dezer heuvelen loopen; de dorre streek leverde maar enkele planten op, en voorts grauwe hagedissen en scharen van tortelduiven. Die tortelduiven zijn, met de ratten, vlooien en luizen, een van de geesels dezer streek; niet alleen verwoesten zij de ma?s- en korenakkers, maar zij vervullen ook de lucht met haar onophoudelijk klagelijk gekir.
De rit door de cerros kostte ons ongeveer twee uur, waarbij wij veel van de hitte en de stof te lijden hadden; maar wij werden voor al die onaangenaamheden ruimschoots schadeloos gesteld door het prachtig panorama, dat zich voor ons ontvouwde, toen wij den laatsten cerro waren overgetrokken. Voor onze voeten lag de vallei van Arequipa, eene twee mijlen breede kloof van ongeveer vijfhonderd voet diepte, bedekt met een groen tapeet van verschillende kleurschakeeringen; dorpen, hoeven, landhuizen kwamen helder uit op dien donkeren grond; twee rivierkens stuwden in breede kronkeling hare wateren door de vallei, om eindelijk samen te vloeien. De oostelijke horizon was begrensd door de westelijke Andes, wier schitterende sneeuwtoppen den hemel schenen te torschen. Twee sierras, aan de hoofdketen verbonden, verhieven zich vlak tegenover ons; de eene, ter rechterhand, Pichu-Pichu geheeten, was getand als eene zaag; de andere, aan de linkerhand, Chachani genoemd, verhief hare loodrechte wanden als een reuzenmuur. Een vlakte van omstreeks twintig mijlen in omtrek scheidde de twee gevaarten. Uit het midden van dit plateau verhief zich, in indrukwekkende majesteit, de Misti, een der schoonst gevormde vulkanen, die de keten der Andes bezit.
De vallei van Arequipa werd in het begin van de dertiende eeuw ontdekt door den vierden Inca Mayta-Capac, die, op het voetspoor van zijn voorgangers, van Cuzco was uitgegaan om de grenzen des rijks uit te breiden, en de nog onafhankelijke stammen van het gebergte en de kust tot de dienst van den Zonnegod te bekeeren. Na de Aymaras van de vlakte van Tiahuanacu in Bolivia onderworpen te hebben, was hij de dubbele keten der Andes, boven de bronnen van den Apurimac, overgetrokken, en had het andere gedeelte van het volk der Aymaras, die in de omstreken van Parihuanacocha woonden, onderworpen. Van dezen tocht terugkeerende, en langs den voet der Cordilleras voorttrekkende, had hij bij toeval de vallei van Arequipa ontdekt, destijds nog onbewoond, en waaraan hij den naam gaf van Coripuna--de goudvlakte--naar een thans uitgebranden vulkaan, op de grensscheiding der provinci?n Cailloma en Arequipa.
De helling der vallei, van de sierra van Characato, waar zij aanvangt, tot aan de kusten van den oceaan, bedraagt niet minder dan zevenduizend-honderd-dertien voet. In verband hiermede heerscht in den plantengroei de grootste afwisseling, gelijken tred houdende met het verschil in temperatuur. De vallei levert achtervolgens tarwe, rogge en koren, als de gematigde luchtstreken; dan ma?s, vijgen en rozijnen, olijven en granaten, als zuidelijk Europa: en eindelijk bananen en suikerriet, als de tropische landen. De reiziger, die uitgeput en hijgend naar zijn adem, bezwijkende van de hitte en met stof overdekt, den zoom der cerros bereikt, en eensklaps deze weelderig groene vallei voor zich ziet, begroet in haar een beloofd land, een dier ouadies van Arabi?, waar eindelijk de woestijn een grenspaal vindt; bij dien aanblik voelt hij zijn kracht en moed herleven, terwijl zijne oogen, door de weerkaatsing der zonnestralen op het zand verblind, met wellust op deze zachte groene tinten rusten.
Deze prachtige vallei, zoo merkwaardig in meer dan een opzicht, zoo schilderachtig schoon, heeft intusschen zeer weinig wat den natuuronderzoeker boeien kan. Haar flora en haar fauna, in den omtrek van Arequipa, hebben bitter weinig te beteekenen, en de lijst der planten en dieren, aan deze streek eigen, is al zeer spoedig opgemaakt. Daar ik hier niet in de eerste plaats voor natuurkundigen schrijf, behoef ik over de voortbrengselen van het planten- of dierenrijk in de vallei van Arequipa dan ook niet verder uit te wijden.
Een smal en steil pad voerde ons naar de vallei, aan den linkeroever van den Tampu, een der beide riviertjes, die haar besproeien, en dien wij, nabij het gehucht Ocongate, doorwaadden. Tot dusver had de gesteldheid van het terrein ons gedwongen, achter elkander te gaan; maar nu konden wij weder naast elkaar rijden op een breeden, goed ge?ffenden weg, ter wederzijde omzoomd door akkers en plantages en woningen van Indianen. Vooreerst behoefden wij nu voor geen honger of dorst meer te vreezen, noch voor een zonnesteek, noch voor vlotzand; en deze zekerheid oefende een zeer gunstigen invloed uit op de stemming onzer makkers, die steeds vroolijker werden. Ook de muilezeldrijvers lieten zich niet onbetuigd, en hieven luidkeels een beurtgezang aan, waarbij nu en dan de muildieren zelven uit al hun macht accompagneerden. Zoo bereikten wij het gehucht Sachaca, uit een vijftiental krotten of liever holen in de trachietrots, die den weg afsluit, bestaande. Naar de legende verhaalt, zou Sachaca, bij helderen maneschijn, het vereenigingspunt zijn der toovenaars, der brujas en duendes van den omtrek. Om aan deze nachtelijke samenkomsten een einde te maken, hebben de bewoners van Sachaca te vergeefs de hulp ingeroepen van de vermaardste duivelbanners, en boven de deuren hunner woningen kruisen en gewijde hulsttakjes geplaatst: niets baatte; de toovenaars hebben de kruisen verbrand om hun pot te koken, de hulsttakken in bezems veranderd; en ondanks de krachtigste bezweringen het veld behouden. Tegenwoordig is Sachaca een vermaledijde plek; als de vrouwen dit gehucht zien, maken zij het teeken des kruises; en geen man, tenzij hij te veel gedronken heeft, zou na middernacht hier over den weg durven gaan.
Daar het nu elf uur in den morgen was, en de toovenaars zich, even als de uilen, overdag schuil houden, hielden onze muilezeldrijvers zonder aarzelen te Sachaca stil, om een kruik chicha te drinken, dat hier, naar men zegt, in voortreffelijke kwaliteit gebrouwen wordt. Onze vrienden, die zich van de waarheid van dit gerucht wilden overtuigen, lieten zich ook eenige glazen geven, en poogden mij evenzeer over te halen dien beroemden drank eens te proeven. Ik weigerde echter: niet zoo zeer uit afkeer voor dit vocht, waaraan ik in ieder geval de voorkeur geef boven bedorven water; maar omdat ik vreesde dat het bier van Sachaca, onder zoo booze invloeden gebrouwen, mij betooveren zou, en mij voor altijd zou terughouden in een streek, die ik den volgenden morgen wenschte te verlaten.
De streek tusschen Sachaca en Yanahuara, ongeveer een mijl van elkander verwijderd, is allerbekoorlijkst. De ma?s- klaver- en aardappelvelden; de akkers met goudgeel koren; de heldere beekjes met prachtige wilgen omzoomd; de witte, blauwe en lichtrood geschilderde huizen: dit alles vormde een geheel, dat het oog aangenaam aandeed. Hier en daar ziet ge een prieel van blonde pompoenen, waarboven een wimpel met de peruaansche kleuren wappert: een teeken, waaraan ge aanstonds de buitenherberg herkent, want de herbergen in de stad hebben geen ander uithangbord dan een bos stroo. Daar zijn eenige mannen en vrouwen, met sepia-kleurige aangezichten, met lange, loshangende haren en kakelbonte kleeding, bijeen: zij tokkelen een guitaar met drie snaren, zij blazen op een gespleten riet, zij dansen, huppelen en springen, onder luid gelach en geschreeuw, gesnap en gejoel, tot zij eindelijk gaan slapen met het hoofd in de schaduw en de voeten in de zon: groepen, waaraan een genre-schilder zijn hart zou ophalen.
Even voorbij Yanahuara worden de huizen ter wederzijde van den weg steeds talrijker; de herbergen vermenigvuldigen zich, en hare witte en roode wimpels fladderen in de lucht als de vleugelen van flamingos. Troepen lamas, met gedroogde vijgen, piment, houtskool of zout beladen, banen zich een weg dwars door konvooien van ezels en muildieren. Indianen, mannen en vrouwen, loopen heen en weder, voortdurend babbelende. Hoe verder ge komt, hoe dichter de menigte wordt, hoe luider het geraas, en daar boven uit hoort ge nu en dan een verwijderd klokkenspel, dat aan het geheel iets feestelijks geeft. Alles kondigt de nabijheid van eene groote stad aan. Ge slaat een hoek om: en eensklaps ligt daar voor u, badende in licht en glans, de stad Arequipa, aan den voet van den vulkaan Misti, en als met een diadeem van sneeuwbergen gekroond. Het panorama is betooverend, en kan de vergelijking met de meest beroemde stadsgezichten doorstaan.
Van de smerige voorstad la Recoleta, waar de chicha-stokerijen dag en nacht doorwerken, daalden wij af naar een brug met zes bogen, die naar de eigenlijke stad voert. Deze brug is meer dan honderd voeten boven de bedding van het riviertje de Chile verheven, de tweelingzuster van den Tampu, die langs Ocongate vloeit. Tijdens het smelten der sneeuw tot een geweldigen stroom aangewassen, is de Chile gedurende het overige van het jaar niets meer dan een zeer ordinaire beek, waar de waschvrouwen der stad, al zingende en kakelende, het vuile linnen komen spoelen. Iederen dag, van drie tot zes uren, kunt ge hier op de brug een aantal aficionados vinden, die, onder voorwendsel van eene wandeling te doen, naar de brug kuieren, daar over de leuning gaan hangen en naar beneden kijken. Drie uren achtereen staan zij daar, meer of minder geestige aardigheden wisselende, en voor tijdkorting kringetjes in het water spuwende. Toen wij de brug overtrokken, was er echter geen mensch te zien; evenmin vertoonde zich eene enkele waschvrouw aan de oevers der rivier. Trouwens, hierin was niets vreemds: de klokken der stad sloegen juist twaalf uur; en op dat uur, als de zon begint te branden, houden de burgers hunne siesta in hunne woningen, en de waschvrouwen, haar linnen en zeep verlatende, gaan in de herberg een glas chicha drinken.
De eerste straat, als men van de brug komt, heet de calle del Puente: een lange, smalle steeg, waar ieder huis een winkel is. Zwarte olijven, kaas, gesmolten boter in den vorm van worsten, gerookte visch, varkensvleesch, fijn gehakte salade, en in het vet drijvende koeken, zijn hier in volstrekt kunstelooze wanorde voor de blikken der voorbijgangers uitgestald. Dikke zakken met wijn en tafia gevuld, maken daartusschen eene deftige figuur. De geuren, die u uit deze winkels tegenkomen, doen een Europeaan bijna walgen, maar zijn een uitlokkend genot voor den inboorling, die door de natuur met een zeldzamen eetlust is begaafd, en met een maag, die potscherven zou kunnen verteren.
De calle del Puente verlatende, reden wij in vollen draf de plaza Mayor van Arequipa op, van waar in verschillende richtingen straten uitgaan. Ieder onzer moest nu eene andere richting volgen, om zijne eigene woning te bereiken; wij stonden eensklaps stil, beseffende dat het uur van scheiden eindelijk gekomen was. Mijne vrienden drukten mij de hand en omhelsden mij, meer of minder hartelijk, naar mate van de innigheid der betrekking tusschen ons. "Zult gij stellig schrijven?--Ja, zeker zal ik schrijven."--Dit waren de laatste woorden, die wij wisselden. Een kwartier later zat ik in mijne woning, in de straat Huayna-Marca.
Mijn waarde, hoog geschatte lezer, ik mag u niet uitnoodigen, in mijn salon te komen;--want ik houd er inderdaad een salon op na, met een gewelfde zoldering, waarin twee tamelijk groote gaten om licht en lucht door te laten; voorts met granieten muren van drie voet dik, licht paars geverwd, en een vloer van scherpe, witte, zwarte en blauwe steentjes;--maar die salon, anders in zijn soort merkwaardig genoeg, ligt thans geheel overhoop. De meubelen verdwijnen onder pakken en balen; de vloer staat vol kisten en koffers; alles is overdekt met een laag stof, en de spinnen, gebruik makende van mijne afwezigheid, hebben hare webben tegen de muren uitgespannen. Daar ik den lezer geen stoel kan aanbieden, en hem toch ook niet tot mijn vertrek buiten kan laten staan, is het maar het best, dat wij samen eene wandeling door de stad gaan doen, waarbij ik hem het een en ander van Arequipa kan vertellen.
Wij hebben gezien dat Arequipa zijne stichting te danken heeft aan den Inca Mayta-Capac. Twee eeuwen lang werd Arequipa, toen niet meer dan een dorp, bestuurd door curacas of caciquen, die door den regeerenden Inca werden benoemd. Den 5 Juli van het jaar 1536, werd dit indiaansche dorp verwoest door Pedro Anzurez de Campo Redondo, een der vele avonturiers, die met Pizarro naar Amerika waren getogen: hij werd de stichter der nieuwe stad.
Sedert dien tijd werd Arequipa achtmaal gedeeltelijk en driemaal geheel door de aardbevingen verwoest; het veranderde tweemaal van plaats. Aan deze onheilen had evenwel de Misti, aan welks voet de stad gelegen is, geen schuld; zij werden veroorzaakt door de geweldige uitbarstingen van den vulkaan Huayna-Putina, in de vallei van Moquehua, dien sommige aardrijkskundigen, doch zeer ten onrechte, naar de vallei Coripuna verplaatsen.
De tegenwoordige stad, vrij onregelmatig van vorm, beslaat eene oppervlakte van ongeveer vier-en-twintigduizend vierkante ellen. Zij is in vijf wijken verdeeld, die weder in vijf-en-tachtig buurten of cuadras zijn gesplitst, en te zamen tweeduizend-vier-en zestig huizen tellen, met eene bevolking van ongeveer zeventienduizend zielen. Er zijn niet minder dan negenhonderd-acht-en-twintig herbergen: een cijfer, dat op het eerste gezicht zeer hoog schijnt, maar toch niet zoo bovenmatig is, als men bedenkt, welken hevigen dorst deze menschen, die op een vulkaan geboren worden en leven, wel voortdurend lijden moeten. De wijken Santo-Domingo, San-Francisco, la Merced, San-Agustin en Miraflores, hebben ieder hare eigene kerk en een mannenklooster; bovendien zijn er nog drie vrouwenkloosters, een begijnhof, en een huis voor geestelijke oefeningen, waar, in de heilige week, de dames van Arequipa boete komen doen en zich zelven tuchtigen.
De kerken en kloosters zijn juist niet opmerkelijk door hunne architectuur: trouwens, men moest op de aardbevingen bedacht zijn. De muren bestaan slechts voor de helft uit gehouwen steen; al het overige is houtwerk, kalk of leem. De kloosters vormen altijd een meer of minder regelmatig vierkant, met een rechthoekigen binnenhof, waarop de cellen uitkomen. De kerken hebben onveranderlijk de gedaante van een oud latijnsch kruis; de meesten hebben maar een schip, zonder zijbeuken; het tonronde gewelf, hoogstens twaalf tot vijftien el hoog, rust somwijlen op bogen of op gladde muren van zeven of acht voet dikte. Uit een architectonisch oogpunt zijn deze kerken van binnen ongetwijfeld wat naakt; maar dit wordt meer dan vergoed door de versiering van den voorgevel, waarbij de bouwmeester, nu niet meer gebonden door de zorg voor de hechtheid van zijn gebouw, aan zijne fantasie den vrijen teugel heeft gelaten, en de grilligste figuren, krullen en bloemen, vazen en zuiltjes, naalden en pyramiden, zonder veel besef van kunst of schoonheid, met kwistige hand heeft aangebracht. Al die dingen, die ge eer voor het werk van een kunstdraaier dan van een beeldhouwer zoudt aanzien, zijn met witkalk bestreken; en in rechte lijn op de uitstekende lijsten geplaatst, doen zij u inderdaad denken aan ivoren schaakstukken.
Maar zoo het dezen monumenten aan kunst en stijl ontbreekt, niet aan kwistige overlading van rijkdommen: altaren en beelden bezwijken schier onder de vracht van het goud, het zilver, de edelgesteenten, de kostbaarste stoffen. De Christusbeelden zijn getooid met jurken van engelsche kant, en met kronen van acacia triacanthos, waarvan iedere doorn een smaragd is van vijf duim lengte; zij zijn met diamanten nagels aan het kruis gehecht, en stralen van robijnen moeten het uit de wonden vloeiende bloed verbeelden. De Madonnas, wier aantal nog grooter is, dragen wijde hoepelrokken en mantels van fluweel, van brokaat, van satijn; toques met struisvederen, tulbanden met diamanten aigretten, halssnoeren van parelen, diamanten oorhangers, ringen aan al hare vingers; en bovendien nog horloges met kettingen, prachtige armbanden en broches, kanten zakdoeken en met goud ingelegde waaiers. Ook met dezen opschik heeft de kunst niet veel uit te staan, evenmin als de goede smaak.
De kerken van Arequipa, herhaalde malen verwoest en weder herbouwd, hebben nu zoo wat twee-en-een-halve eeuw gestaan. Alleen de kathedraal, die de eene zijde van de plaza Mayor inneemt, is jonger: zij is eerst voor een tiental jaren gebouwd, ter vervanging van de oude kerk, die in 1849 is afgebrand. De tegenwoordige hoofdkerk is een gebouw van ongeveer twee-honderd voeten in het vierkant, versierd met twee houten torens, die in stompe pyramiden uitloopen. Acht zware, ionisch-romeinsche kolommen en een aantal gekoppelde zuiltjes versieren den voorgevel; aan de beide uiteinden van het gebouw, dat ruim van vensters voorzien is en misschien eene hoogte van vijftig voet bereikt, bevinden zich twee zware vooruitspringende portieken. Die massieve vierkante massa, met smettelooze witkalk overpleisterd en met gom van cactus netjes glimmend gemaakt, komt wonderbaar krachtig uit tegen het diepe blauw van den bijna altijd wolkeloozen hemel.
Toch blijven wij het gemis betreuren der oude kathedraal, wier grijze tint zoo wel overeenstemde met de fantastische ornamentatie, waarin de kunstenaar al den onuitputtelijken rijkdom van het grilligste vernuft had ten toon gespreid. En behalve de schatten, in hare sakristie opgestapeld, bevatte deze kerk nog een onwaardeerbaren schat in hare galerij der portretten van al de bisschoppen, bestaande uit negentien schilderijen met prachtige lijsten, die allen in den brand van 1849 zijn ondergegaan. Al de eerwaarde mannen, die sedert het jaar 1614 den herdersstaf over Arequipa hadden gevoerd, namen, naar chronologische orde, hunne plaats in deze verzameling in. Hunne beeldtenissen, ten voeten uit door inlandsche kunstenaars geschilderd, hadden iets zeer eigenaardigs: de schilder, die het tweede portret had vervaardigd, had niet beter weten te doen dan zoo getrouw mogelijk het werk van zijn voorganger, den vervaardiger van het eerste portret, te kopi?eren, en dit voorbeeld was door alle latere kunstenaars gevolgd. Het resultaat was geweest, dat men een reeks portretten had gekregen, tot in de kleinste bijzonderheden zoo volkomen op elkander gelijkende, dat men bijkans waande slechts ??n portret te zien, negentien malen door spiegels weerkaatst! Als ik mij die kostbare collectie van negentien bisschoppen herinner, allen in leuningstoelen met vergulde griffioenen gezeten, op dezelfde wijze gedrapeerd, op dezelfde manier belicht, met hetzelfde boek in de hand, en allen met hetzelfde gezicht naar hetzelfde punt kijkende:--ja, dan kan het mij innig smarten, dat in de groote steden der peruaansche republiek de brandweer nog zoo veel te wenschen overlaat!
Na de kerken komen de kloosters: plompe, smakelooze gebouwen, zonder eenige architectonische waarde hoegenaamd, en die zich alleen door een steenen kruis boven den hoofdingang, van de gewone huizen onderscheiden. Maar die naaktheid en dorheid is geen teeken van armoede; integendeel, al die kloosters zijn rijk en genieten zeer aanzienlijke inkomsten uit hunne goederen en pachthoeven. Bovendien bezitten zij meest allen groote schatten aan kostbare ornamenten, kerksieraden en edelgesteenten; terwijl ieder klooster ook een archief en eene bibliotheek heeft, waarin zeer dikwijls uiterst merkwaardige en kostbare zaken gevonden worden. Maar deze laatste schatten liggen ongebruikt: de bibliotheek is vuil en slecht onderhouden, want de monniken hebben geen tijd om zich daarmede te bemoeien. Het is ook zeer moeilijk, toegang tot die bibliotheken te verkrijgen; zonder zeer veel vermogende aanbeveling, wordt het niemand vergund, daar onderzoekingen in het werk te stellen. Daarentegen is de toegang tot den kloosterhof voor ieder geopend: van des morgens zes tot des avonds zes uur, kan men daar ongestoord gaan wandelen, lezen of zijn sigaar rooken.
De kloosterlingen staan in Peru zeer hoog in aanzien. Nog altijd is daar de monnik de raadsman en vertrouweling van mannen en vrouwen, de vriend des huizes, de onmisbare gast bij alle feesten. Zijn kleed boezemt in het minst geen sombere of droefgeestige gedachten in; hij zelf maakt zich het leven dan ook zoo aangenaam mogelijk, neemt deel aan maaltijden en partijen, en overal is zijne verschijning het teeken van verhoogde vroolijkheid. De monnik is volkomen vrij in zijne bewegingen en gaat waarheen hij wil; even als de lieden van de wereld, van wie hij zich door niets dan alleen zijn kostuum onderscheidt, houdt hij recepti?n; zijn cel is in een salon herschapen, waar chocolade, likeuren en taartjes gepresenteerd worden, en waar het gesprek over allerlei onderwerpen, over politiek en litteratuur, over kunst en godsdienst, loopt.
In de vrouwenkloosters is de regel veel strenger; de nonnen mogen nooit, onder geen enkel voorwendsel, den drempel overschrijden van het klooster, waar zij de gelofte hebben afgelegd. Zelfs mag, in geval van ziekte, geen geneesheer haar bezoeken, dan met uitdrukkelijke vergunning van den bisschop. De eenige man, die in het klooster geduld wordt, is de tuinman. Toch lijden deze zusters geen al te treurig leven. Haar cel is een smaakvol ingericht vertrek, meer of minder rijk gemeubeld, naar gelang van het vermogen der familie, voor wier rekening al deze kosten komen. Iedere non heeft hare eigene bibliotheek, haar vogels, haar guitaar, haar eigen tuintje met fraaie en zeldzame bloemen, en in den regel ook haar hartsvriendin, die in al hare geheimen deelt, de vertrouwelinge van hare innigste gedachten. Zulk eene vriendschap, in het klooster geboren, heeft somwijlen al de teederheid, al de diepte, maar ook wel eens al het vuur en al den hartstocht eener wezenlijke liefde.
Zoo deze geestelijke zusters zelven niet uit mogen gaan, is het haar wel vergund, haar bloedverwanten en vrienden van beiderlei kunne, in het klooster te ontvangen en zelfs te dejeuneeren te vragen. De maaltijd wordt dan gehouden in de spreekkamer: eene ruime, gewelfde zaal, met traliedeuren in de wanden; en de tafel wordt zoo dicht bij eene dier deuren geschoven, dat de non, achter het traliewerk gezeten, hare gasten kan zien en zich met hen onderhouden. Het gesprek loopt doorgaans over de gebeurtenissen en praatjes van den dag; over liefdes-avonturen, over huwelijken, geboorten, sterfgevallen en dergelijken, en in den regel gaat het er tamelijk vroolijk en luidruchtig toe.
In een land, waar banket- en suikerbakkers nog onbekend zijn, hebben de vrouwenkloosters en vrouwenvereenigingen het monopolie van taartjes, gebak en suikergoed, dat op geen feest ontbreken mag, en waarvan dan ook de bestellingen voortdurend haar gang gaan. De zusters geven zich alle moeite om haar klanten tevreden te stellen en haar klandisie uit te breiden: en dat nog minder uit zucht tot winst, dan wel om elkander wederkeerig een vlieg af te vangen: want een feit is het, dat er tusschen de vrouwenkloosters een zeer groote jaloezie bestaat, die zich op allerlei wijzen openbaart. Ieder klooster heeft zijne eigene specialiteit van lekkernij, gebak of suikergoed, waarvoor het beroemd is. De bestellingen worden echter niet gedaan aan het klooster of de congregatie in haar geheel, maar aan deze of die zuster in het bijzonder, die, als zij de bestelde gebakjes laat bezorgen, daar tevens de rekening bijvoegt.
Het feest van den beschermheilige van het klooster wordt door de nonnen met een muziekale mis en met een vuurwerk gevierd, dat, naar de zonderlinge gewoonte des lands, des morgens tusschen elf en twaalf uur wordt afgestoken. Bovendien houden zij, op sommige kerkelijke feesten, een maskerade, met begeleiding van zang en dans. Dit geschiedt onder anderen op Kerstmis. Op een tooneel wordt de geboorte des Heeren voorgesteld, door middel van geschilderde dekorati?n en papieren poppen; daarvoor plaatsen zich de nonnen, in twee groepen, die der herders en die der herderinnen, gesplitst; met begeleiding van guitaar en accordeon, voeren zij dan een beurtzang en een soort van quadrille uit. De nonnen, die de rol van herders moeten spelen, vragen, reeds dagen vooruit, aan hare mannelijke verwanten en vrienden, hunne beste kleederen te leen, om die voor haar figuur geschikt te maken en met galons, linten en andere ornamenten op te tooien. Haar kostuum is wel niet pastoraal, noch ook zeer bijbelsch; maar op de archeologie of de uitwendige getrouwheid komt het ook niet aan.
De kloosterregel, die den toegang tot de vrouwenkloosters, met uitzondering van het locutorio, de spreekkamer, aan het publiek ontzegt, wordt in tijden van oproer of omwenteling niet zoo streng gehandhaafd. In zulke dagen, die hier gansch geene zeldzaamheid zijn, vindt de vrouwelijke aristokratie der stad eene veilige wijkplaats in die kloosters, wier deuren dan voor haar wijd openstaan. Iedere eenigszins aanzienlijke familie spoedt zich daarheen, en brengt daar het goud- en zilverwerk, de edelgesteenten, en wat zij verder kostbaars bezitten mag en voor medenemen vatbaar is, in veiligheid. Het bijna verlaten huis wordt dan toevertrouwd aan de hoede van een vader of echtgenoot, die zich zoo goed mogelijk in staat van tegenweer stelt. Het is wel gebeurd, dat vrouwen, na een maand in het klooster te hebben vertoefd, het leven in dien gezelligen, beschaafden, rustigen kring zoo aangenaam vonden, zich daar zoo gelukkig gevoelden, dat zij zelfs weigerden naar de echtelijke woning terug te keeren.
Nu wij met de kerken en kloosters afgehandeld hebben, willen wij vluchtig de stad doorwandelen, niet in de hoop monumenten te zullen vinden, want die bezit Arequipa niet, maar om een indruk te ontvangen van haar doorgaand voorkomen. Over het algemeen zijn de straten breed, goed geplaveid en rechtlijnig, voorzien van voetpaden en doorsneden van granieten gooten , waardoor beekjes van de Cordilleras met vroolijk gemurmel haar water naar de rivier voeren. De huizen gelijken allen op elkander. Zij zijn allen van steen, somwijlen van zandsteen gebouwd, met tonrond gewelf en met groote vensteropeningen, die door ijzeren tralies en binnenblinden, met zink beslagen, tegen inbraak van dieven en de kogels der opstandelingen worden beschermd. De breede gewelfde hoofdingang met zijne dubbele deur, rijkelijk met ijzeren nagels, krullen en andere versierselen beslagen, heeft iets monumentaals; twee rijtuigen kunnen hier met gemak naast elkander inrijden. De huizen hebben in den regel geen verdieping; hoogstens, in enkele gevallen, eene enkele bovenverdieping, die dan meestal onbewoond is en uitkomt op een plomp balkon, een soort van houten kast, donker rood of groen geverwd, die met losse blinden kan gesloten worden.
Deze woningen hebben twee binnenplaatsen achter elkander, met kiezel geplaveid en omzoomd door breede voetpaden ; de muren van de eerste binnenplaats zijn wit gepleisterd en somwijlen versierd met zeer eenvoudige tegeltjes, waarop onmogelijke landschappen, zeegevechten of tafereelen uit het Lijden zeer kunsteloos zijn voorgesteld. De receptiekamers en de slaapkamers van het gezin bevinden zich ter wederzijde van deze binnenplaats. In de meeste slaapkamers staat het bed in een breede nis van vier tot zes voet diep; een voorzorgsmaatregel tegen aardbevingen. Deze vertrekken hebben geen vensters, maar massieve dubbele deuren, van een traliewerk voorzien, waardoor licht en lucht binnen stroomt. Achter de beide binnenplaatsen is een tuin, die wederom begrensd wordt door een zeer ruim, meestal met zerken geplaveid vertrek, dat tot eetzaal dient.
Pracht en weelde moet ge in deze woningen niet zoeken. Uitgezonderd in enkele huizen van vreemde kooplieden en van zeer aanzienlijke inwoners, waar althans de staatsievertrekken met papieren behangsels prijken, zijn de muren overal met kalk gewit en versierd met allerlei wonderlijke figuren, met roode of gele verf geteekend. De weinige meubelen, die ge hier vindt, zijn van twee?rlei soort: de meubelen in spaanschen stijl, die er uitzien of zij met een bijl uit een blok hout zijn gehouwen, wit of hemelsblauw geschilderd, bezaaid met rozen en madeliefjes en opgeluisterd door vergulde randen; en de meubelen in den dusgenoemden klassieken stijl van het keizerrijk: mahoniehouten kanape's met stierenkoppen en drakenklauwen; stoelen waarvan de leuning de gedaante van een lier vertoont, gekroond met een helm of een wapentrofee; alles overtrokken met grijze of lichtbruine stof met groote rozen en bloemen.
Add to tbrJar First Page Next Page