bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Bravo Bob! De padvinder uit Canada by Home Andrew Copping Harold Illustrator Graaff Annie De Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 2488 lines and 65804 words, and 50 pages

Juffrouw Horner herinnerde ik me met twee kinnen, maar nu had ze er drie. Ze was echter dezelfde glimlachende, moederlijk-bezorgde persoonlijkheid gebleven; ze was niet minder dik dan haar echtgenoot en altijd was ze hijgend en blazend druk in de weer, en ik wist nog heel goed dat ze me altijd meer wilde laten eten dan ik met mogelijkheid naar binnen kon krijgen.

Voordat de oude Horner w?l genoeg was om in huis te worden gebracht, had ik zijn vrouw onderwijl verteld op welke wijze we kennis hadden gemaakt met mijn nieuwen vriend, en zij had toen voorgesteld dat ik hem wat kleeren zou leenen; hij kon een bed krijgen in het kamertje naast mij en ze zei dat er zeker wel thee en eten genoeg klaar stond voor twee menschen.

"Bekommer u maar niet over mij," zei Bob, die zich hier al heelemaal op zijn gemak gevoelde. "Ik kan op een hooiberg slapen of waar ook. Ik kan ook buiten kampeeren daar ben ik aan gewend."

Bij dit denkbeeld alleen stiet juffrouw Horner een angstig verbaasden kreet uit.

Terwijl ze met mij bepraatte en overlegde hoe we het zouden inrichten, merkte ik op dat de oude Horner telkens een onrustigen blik wierp naar Bob, dien hij voortdurend met de oogen volgde, daar de een of andere herinnering uit het verleden hem blijkbaar angstig maakte en ongerust. "Hoe heet je ook weer?" vroeg hij eindelijk aan Bob die nu dicht bij hem stond. "Ik heb je naam niet goed verstaan."

"Kitsjin--Bob Kitsjin," antwoordde het jonge mensch heel kalm en bedaard.

"O ja, ja--ja juist," zei Horner, en een oogenblik meende ik werkelijk dat hij opnieuw het bewustzijn zou verliezen. "Martha, is de thee nog niet klaar voor de heeren?" vroeg hij toen.

De thee stond voor de heeren gereed in een aardig, klein vertrek, dat vroeger mijn kinderkamer was geweest; op tafel waren zooveel dingen gezet, dat ik even een kreet van verbazing slaakte en Bob liet wederom dat eigenaardige gefluit hooren, om uiting te geven aan zijn gevoel van aangename verrassing.

"In de provisiekamer is nog een massa meer," zei juffrouw Horner, wier gelaat door een breeden glimlach werd verhelderd. "Als ik geweten had dat u met je twee?n waart, dan--Maar zooals ik zei, in de provisiekamer is nog een massa meer; u heeft maar aan de bel te trekken en dan zal Marietje het brengen, als ze tenminste den boel niet laat vallen, wat heel waarschijnlijk is, want ze is pas veertien en ze is blij dat ze hier mag leeren dienen voor niets." Ze schonk de thee voor ons in en liet ons alleen. Toen ze de kamer uitging zei ze tot slot: "Als u nog iets wil hebben, jongeheer Martin, vraag het dan gerust," waarop ze druk en bedrijvig verdween.

"Zeg 's jongeheer Martin," zei Bob lachend, nadat we ons hadden gewasschen en opgefrischt en de beste maatjes samen waren geworden--"me dunkt dat we wel genoeg zullen hebben voor ons beiden. Ik dacht dat wij er daar in Canada flinke magen op nahielden, maar ik zie nu dat jullie hier in Engeland ook niet afkeerig zijn van eten. Jij bent anders niet dik uitgevallen!"

"Ik ben ook blij dat je wilt helpen om de tafel eer aan te doen," zei ik. "Maar je denkt toch niet, dat het bij mijn voogd ook allen dag zoo'n overdaad was?"

"O, heb je bij hem ingewoond? Maar zeg 's, wat is dit voor een ding?"

"Het ziet er uit als een pastei van kalfsvleesch en ham. Snijd ze maar aan. Ik weet dat juffrouw Horner die zelf maakt. Ja, toen ik hier vandaan ging, ben ik bij mijn voogd gekomen; daar ben ik al die jaren geweest."

"En wanneer was dit, Martin?" zei Bob Kitsjin die de oogen strak hield gericht op zijn mes en vork waarmee hij zat te spelen. "Zie je, ik ben een lastige vraagal; als je liever niet antwoordt, doe het dan maar niet."

"Maar ik antwoord heel graag," hernam ik; "ik ben blij dat ik eens tegen iemand over mezelf kan spreken, want ik weet eigenlijk niet goed wat ik zal beginnen. Ik was vijf jaar toen ik hier vandaan ging."

"En in al dien tijd ben je hier niet geweest?"

"Neen."

"En al die jaren ben je bij dien ouden voogd gebleven? Maar de man is misschien niet oud?"

"Jawel, dat is hij wel," antwoordde ik. "Ik ben bij niemand anders geweest."

"In de vacanties ging je dus niet naar huis?"

"Neen."

"Maar je hadt toch familie die--Och, maar ik doe misschien onbescheiden vragen."

"Vraag maar gerust door; ik ben blij dat ik eens met iemand kan praten. Dat overkomt me bijna nooit. Toe, neem nog wat van die pastei."

"Die juffrouw Horner is een kraan: dat zeg ik! Ik rammel van den honger. Maar wat ik zeggen wou: je familie wilde je toch zeker nu en dan bij zich hebben?"

"Och, ik--ik--ik heb geen familie," bracht ik stamelend uit.

Bob liet zijn mes en vork uit de hand vallen en wierp me een hoogst verbaasden blik toe. In zijn oogen was nu wederom diezelfde zonderlinge uitdrukking verschenen, die ik daarin het eerst had gelezen, toen hij mijn naam op mijn koffer had zien staan. Hij scheen zich een oogenblik niet op zijn gemak te voelen. Hij kreeg even een kleur en zei: "Het is een beetje erg zooals ik je zit uit te vragen! Je zal nog gaan denken dat we daar in Canada ongelikte beren zijn. Zeg 's, laat ik nog eens een stuk voor jou snijden."

"Wees niet bang dat je onbescheiden bent, Bob," antwoordde ik; "ik verzeker je dat ik je graag mijn levensgeschiedenis vertel."

IK VERTEL.

"Toen ik nog een kleine hummel was, gevoelde ik me hier overgelukkig," begon ik. "Uit dien tijd herinner ik me niet veel, maar ik weet wel dat het huis er toen niet zoo doodsch en somber uitzag als nu; het maakte een vroolijken, gezelligen indruk en de ramen waren niet met luiken gesloten."

"Ja, zoo op het eerste gezicht ziet het er naargeestig uit," erkende Bob openhartig.

"Ik had juist een pony gekregen," hernam ik, "en elken dag trok ik er met mijn moeder op uit. Ik was nog wel heel klein om paard te rijden, maar mijn pony zat met een teugel vast aan haar paard en we schenen heusch nog al hard te rijden. Toen ik mijn paardje een korten tijd had gebeurde er iets vreeselijks."

"Zeg 's, jongen, als je het akelig vindt om dat allemaal op te halen, vertel dan maar niet door; je maakt er jezelf maar naar mee."

"Nee," zei ik; "ik heb dit nog nooit aan iemand verteld en het doet me juist goed. Eens was moeder te paard uitgereden--dien dag had ze me niet meegenomen--en haar paard stortte neer bij het springen over een heg; het viel op haar--en ze werd thuis gebracht. Ik zag haar thuis brengen."

"Was ze--dood?" vroeg Bob zacht.

"Ja."

Bob schraapte zich even de keel en ik zag dat hij verbleekte. "Ik heb ook geen moeder," zei hij kortaf. "Ze stierf--niet op die manier, maar toen we vier jaar geleden in Toronto waren kreeg ze hevige koortsen waaraan ze bezweek. Ik weet er dus alles van."

Een diepe ontroering had zich van hem meester gemaakt; hij stond op en begon wat heen en weer te loopen om zijn zelfbeheersching te herkrijgen. "Als ik soms lui over hun ouders hoor praten," viel hij plotseling uit met een heftigheid die me verbaasd deed opzien, "alsof die alleen maar goed genoeg zijn om geld van ze te halen--dan word ik zoo woest dat ik me maar uit de voeten maak, omdat ik ze anders zou kunnen aanvliegen. Ze weten niet wat het is om ..."

Hij brak den zin af omdat juffrouw Horner met veel drukte en bedrijvigheid binnen kwam om te zien of we geen honger leden, en ik geloof dat we beiden blijde waren dat ons gesprek werd gestoord. Toen ze zag dat er nog wel genoeg voorraad voor zes jongens op tafel stond was ze gerust gesteld en verdween.

"En na dien tijd liep alles mis," ging ik voort met mijn verhaal, alsof ik geregeld mijn levensloop had vervolgd zonder in de rede te zijn gevallen; "een jaar zoowat na--na--je weet wel--toen--toen gebeurde er hier een vreeselijk ongeluk. Het was een ongeluk."

Bob knikte.

"Maar vader is daarna weggegaan--niemand wist waarheen en niemand is dit ooit te weten gekomen; en nooit is taal of teeken meer van hem gehoord," voegde ik er bij terwijl ik de stem liet dalen.

Tot mijn verbazing zag ik dat Bob Kitsjin weer op het punt stond iets te vragen of te zeggen, maar de woorden die hem op de lippen lagen hield hij in; om zijn mond was wederom die eigenaardige trek verschenen.

"Wat wou je zeggen," vroeg ik.

"Is het lang geleden?" zei hij; maar ik begreep heel goed dat hij iets anders had willen vragen.

"O ja, jaren geleden."

"Dus, dat wil zeggen dat hij ... ??n ding is maar mogelijk, is het niet Ellinghem?"

"Ja," antwoordde ik kortaf, "dat zeiden de advocaten ook. Die kwamen er natuurlijk bij te pas; ze spraken van een vermoedelijken dood; maar er waren een massa lastige quaesties te regelen; het was me een herrie van belang. Het huis en de grond kwam aan de Weeskamer. Weet je wat dat is?"

"Jawel," zei Bob, terwijl een glimlach zijn gelaat verhelderde. "Ik weet wel wat dat is, al houden we er bij ons in Canada zoo'n ding niet op na."

"Nu ze bemoeiden zich met mij," hernam ik, "en ze bemoeien zich zeker nog met me, want als ze eenmaal iets op zich nemen ..."

"Dan laten ze je zoo gauw niet los," vulde Bob aan.

"In elk geval wordt het goed beheerd en ze keeren jaarlijks een som uit voor mij; ze deden me aan huis bij mijn voogd en daar zouden ze me zeker hebben gelaten als hij niet ergens in Egypte een betrekking had gekregen en toen trok ik hierheen. Onderweg ontmoette ik jou."

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top