Read Ebook: The Modern Athens A dissection and demonstration of men and things in the Scotch Capital. by Mudie Robert
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 92 lines and 11664 words, and 2 pages
KONSTANTINOPEL EN HET SERAIL.
Blik op Konstantinopel.
Wanneer men van de zee van Marmara komende den Bosporus nadert, wordt het oog getroffen door een schouwspel, zooals er waarschijnlijk geen tweede op de aarde gevonden wordt. Konstantinopel, met recht de koningin der steden en de parel van het Oosten genoemd, vertoont zich dan voor onzen blik. De natuur en de kunst hebben hier elkander de hand geboden om een geheel te scheppen, zoo tooverachtig schoon, dat geen woorden den indruk kunnen weergeven, dien de aanschouwing op den vreemdeling maakt. Allen, die immer dit wondervolle panorama, in zijn rijkdom en pracht, in zijne eindelooze afwisseling en verscheidenheid, in zijne heerlijke harmonie aanschouwden, brengen om strijd hulde aan deze bijna volmaakte schoonheid. Sommigen hebben Rio-Janeiro, Lissabon en Napels in de rij der mededingsters van Konstantinopel geplaatst, maar toch moeten zij het allen toestemmen, dat, hoe heerlijk en treffend het eerste gezicht op de genoemde steden ook zijn moge, de aanblik van de hoofdstad des turkschen rijks alles overtreft wat den roem van deze mededingsters uitmaakt.
Terwijl het schip langzaam voortzeilt, vertoont zich allereerst voor het oog des reizigers eene bekoorlijke groep van eilanden, bedekt met boschjes van cypressen, arbukas en altijd groene eiken, in wier schaduw men hier en daar de muren van een grieksch klooster ontwaart. Deze eilanden, de Prinseneilanden genoemd, prijken met de buitenverblijven en lusthuizen der aanzienlijke Grieken, die des zomers de hoofdstad verlaten om hier rust en aangename koelte te genieten. Rechts van deze eilanden rijst de kust van Klein-Azi? statig omhoog, overwelfd door den donkerblauwen hemel van het Oosten, en op den achtergrond de bithynische Olympus, welks hellingen met dichte bosschen beplant zijn, terwijl zijn spits met bijna altijddurende sneeuw is gekroond. Na een half uur voortgezeild te hebben, tusschen eene menigte schepen die voor anker liggen, nadert men het keizerlijke paleis, het uitgestrekte serail, met zijn steenen muurgordel, de uiterste punt innemende van den driehoek, door de zee van Marmara, den Bosporus en den Gouden Hoorn, Konstantinopels prachtige haven, gevormd.
Zoodra de reiziger in de haven aangeland is, behoeft hij niet te vragen hoe hij stadwaarts zal komen. Honderde bootjes liggen tot zijne beschikking gereed. Deze bootjes worden kaiks genaamd en zijn zeer sierlijk van vorm, bijna als een in de lengte doorgesneden ei. Zij zijn uit noteboomhout vervaardigd en zoo dun als de berkenschors van een indiaanschen kano, doch veel fijner bewerkt en met allerlei beeldhouwwerk versiert. De roeiriemen zijn van wit beukenhout, en de roeier of kaiktsji behoeft voor geen engelschen of hollandschen roeier onder te doen. Ieder kaiktsji hanteert zijn kleinen kaik met twee roeiriemen, en zoo glijdt het lichte vaartuig snel en behendig over de wateren heen, even als eene zwaluw door de lucht. In de grootere en breedere kaiks zitten ook wel eens twee roeiers naast elkander op ??ne bank; zelfs zijn de grootste booten bemand met acht, ja somwijlen wel met twintig kaiktsjis. Dit is onder anderen het geval met den staatskaik des sultans, die allerprachtigst gedecoreerd is. De beheerscher van het turksche rijk zit in zijn boot onder een rooden en met goud omzoomden troonhemel, wanneer zijne roeiers hem iederen vrijdag uit zijn paleis aan den Bosporus naar een der moskee?n van Konstantinopel voeren, waar hij zijn gebed moet doen. Bij deze gelegenheid verschijnt de beheerscher der geloovigen, anders meest in zijn serail opgesloten, in het openbaar om zich aan het volk te vertoonen. Men kan zich niets prachtigers voorstellen dan deze keizerlijke kaik, welke tachtig voet lang is, en op wier voorste spits eene vergulde meeuw hare vleugelen uitbreidt. De keur van Konstantinopels kaiktsjis, uit de krachtigste en schoonste mannen uitgelezen, heeft de eer de boot des sultans voort te stuwen. Deze roeiers zijn zeer sierlijk gekleed: zij dragen een korten sneeuwwitten broek, die aan de heupen door een gordel van roode zijde bevestigd is. Op het hoofd rust de roode fez met een langen kwast van donkerblauwe zijde; de hals en de borst zijn bloot, terwijl slechts hunne schouders en armen door een soort van kamizool van ruwe witte zijde bedekt zijn. Bij iederen riemslag verheffen zij zich, om aan den roeiriem de volle kracht te kunnen bijzetten, en hunne gelijkmatige bewegingen, welke als door eene machine bestuurd schijnen, drijven het schoone vaartuig met de snelheid eener stoomboot door de golven. De boot des sultans wordt gevolgd door eene menigte van kaiks, in welke de hooge staatsdienaars hebben plaats genomen, en die naar gelang van den rang dier heeren, door tien of twintig roeiers voortgedreven worden. Achter dit gevolg komt de bijzondere kaik van den sultan, waarin hij plaats neemt als hij naar zijn paleis teruggekeert, wijl de wet voorschrijft dat hij zijn terugtocht niet in dezelfde boot mag houden. Bij die gelegenheid is de Groote Heer zeer gemakkelijk van alle andere personen te onderscheiden, en wel aan eenen soort van rooden parasol, welk teeken van waardigheid hij alleen mag dragen.
De kaiks zijn bijna de eenige bootjes, die men op den Bosporus aantreft, en overal ziet men langs het strand kleine steigers, iskellis genaamd, waar zij aanleggen. Bij iedere aanlegplaats staat een oude Turk, met een langen baard en dikwijls ook met een amulet om zijn hals, waardoor hij zich aankondigt als een pelgrim, die de lange en gevaarlijke reis naar het graf van den profeet gemaakt en ter belooning hiervan dit station als post ontvangen heeft. Hij draagt een staf in zijne hand, als bewijs zijner aanstelling, en zorgt voor de handhaving der orde. Zoodra eenige menschen in het bootje plaats genomen hebben en op het punt zijn van weg te roeien, spreekt hij zijne pelgrimsgroete uit: "Allah slamadak!" God behoede u, waarbij hij tevens zijne hand uitstrekt om een aalmoes te ontvangen; die men hem gewoonlijk geeft, en die uit een tien parastuk bestaat. Men kan zich een denkbeeld maken van de groote menigte kaiks, die onophoudelijk over de wateren glijden, als men nagaat dat er meer dan een millioen menschen aan beide zijden van de zee?ngte wonen. Nog onlangs werd het aantal dier kaiks op meer dan tien duizend geschat.
Behalve deze sierlijke vaartuigjes treft men hier ook verscheidene breede en lomp gebouwde barken aan, die door lange en zware roeiriemen voortgestuwd worden. Deze barken zijn gemeenlijk bezet met menschen van verschillende kleur, natie en taal, die naar de voorsteden, of wel naar de aziatische kust moeten overgebracht wordt. In een land waar de wegen, ook in de onmiddelijke nabijheid der hoofdstad, in zulk een slechten toestand zijn als in Turkije, zijn deze barken het geliefkoosde vervoermiddel voor de lieden uit het volk, die er dan ook ijverig gebruik van maken, daar zij voor weinige penningen uren ver worden getransporteerd. Men ziet deze barken den ganschen dag door de haven in- en uitroeien, bezet met Turken, Joden, Armeni?rs, Grieken en Franken, allen in hun eigenaardig kostuum, en omgeven door een wolk van tabaksrook, die zij aan hunne tsjiboeks of hunne papiersigaren ontlokken.
Wanneer men van dit punt der haven een blik werpt over de stad, dan vertoont zich Konstantinopel in onbeschrijfelijke pracht en schoonheid; eene bonte menigte van huizen ligt voor ons, zoover het oog slechts kan reiken. De zeven heuvels, op welke de stad, als Rome, gebouwd is, vormen eene golvende lijn aan den horizon, gekroond met de keizerlijke moskee?n, die door hare buitengewone grootte en gedaante aan de stad een merkwaardig karakter verleenen. Deze gebouwen zijn over het algemeen vierkant, met een of meer koepels gedekt, en aan de vier hoeken mot hooge en slanke torens of minarets versierd. De koepels zijn met metaal belegd, de spitsen der minarets verguld en uitloopend in een halve maan: deze metalen daken, verlicht door de stralen der zon, verspreiden een tooverachtigen glans. De moskee?n nemen zulk eene groote plaatsruimte in, dat zij niet het minst in verhouding staan tot de andere gebouwen in hare nabijheid, en vergeleken met de gewone huizen op donkere heuvels gelijken. Er is slechts ??n voorwerp, dat boven al die moskee?n en huizen uitsteekt: de Seraski?r-toren, die zich, als een reusachtige kolom, hoog boven alles verheft. Deze toren behoort tot het seraskeriaat , welk gebouw tevens ingericht is als kazerne, waarin tien duizend soldaten hun verblijf houden. Een evengroot gebouw is het ministerie van buitenlandsche zaken, dat geheel in westerschen stijl opgetrokken en het eenige gebouw van dien bouwtrant is, dat zich in het eigenlijke Konstantinopel bevindt.
De dalen rondom de stad worden door eene waterleiding doorsneden, welke het water, dat van de bergen langs de Zwarte-zee afstroomt, naar de verschillende pompen en fonteinen der stad leidt. De muren, welke zoowel geheel Konstantinopel als ook sommige wijken en zelfs vele afzonderlijke gebouwen omringen, zijn meestentijds als in een groen feestgewaad gehuld, dank zij de bestendige vochtigheid dier muren, waardoor de wortelen van verschillende planten voedsel krijgen en op deze wijze onafgebrokene pri?elen, slingers en festoenen vormen, die aan de door den tijd verbrokkelde muren een bekoorlijk en frisch aanzien geven.
Voordat wij nu het oog vestigen op het inwendige gedeelte der stad zelve, willen wij eerst een bezoek brengen aan het serail.
Beschrijving van het serail.
Eenigszins westwaarts tegenover Scutari, strekt zich eene strook lands in zee uit, welke onder den naam van Spits des serails bekend staat. Hier, te midden van al de vereenigde schoonheden der natuur, bevindt zich het paleis van den Sultan, dat, wat zijne ligging betreft, door geen andere Vorstenwoning wordt overtroffen. Gelijk Konstantinopel geene eigenlijke stad, maar eene bijna eindelooze en verwarde verzameling van burchten, dorpen en uitgestrekte gebouwen is, zoo ook biedt de residentie des Sultans niets regelmatigs aan, hoewel de eerste blik op het serail of het keizerlijk verblijf den beschouwer verrast en verbaast. Het serail is het bekoorlijkste punt van Konstantinopel; het is het Kapitool der voormalige Keizersstad, het middelpunt van dit tweede Rome, dat voor een poos den glans van het eerste scheen te zullen verduisteren. Inderdaad is het, vooral van verre gezien, niet slechts een paleis of een uitgestrekt gebouw, maar men kan het veeleer noemen eene met muren omringde vorstelijke stad, te midden van eene verzameling van vlekken en steden.
Reeds in 1786 schreef eene aanzienlijke engelsche dame, die een gedeelte van het fransche gezantschapspaleis te Pera bewoonde, het volgende: "De namen, welke men aan sommige voorwerpen geeft, ondergaan eene geheele verandering en verkrijgen eene gansch andere beteekenis, als men die voorwerpen in de vreemde landen zelve gadeslaat. Gewoonlijk toch verstaan wij door serail de woning of liever de bewaarplaats der mohammedaansche vrouwen; doch hier is het serail de residentie des beheerschers van het Oosten. Evenwel kan men het niet zijn paleis noemen: want het bestaat uit zulk eene wanordelijke groep van kiosken, tuinen, hoven en stallen, dat men even zoogoed zou kunnen zeggen dat het eene verzameling van huizen is met hun toebehooren, die zonder regelmaat of symmetrie gebouwd zijn binnen een park, omringd van hooge muren."
Dit oordeel is volkomen waar, en nog heden ten dage ten volle nauwkeurig. De muren van het serail vormen een ongelijkmatigen driehoek, waarvan twee zijden door de zee bespoeld worden. Het terrein, waarop het serail is gebouwd, daalt in eene zachte glooiing strandwaarts, en wordt daar door een zwaren muur begrensd. Waarschijnlijk is deze muur opgetrokken uit de oude overblijfsels van Byzantium, zooals men meent te moeten opmaken uit onderscheidene grieksche opschriften, kapiteelen en kroonlijsten, in het metselwerk opgenomen. Deze muren hebben gewis belangrijke geschiedenissen doorleefd. Hier bemerkt men onder een gordijn van klimop, een gewelfden zuilenboog, die weleer toegang verleende tot de uitgestrekte onderaardsche gewelven, welke, naar men zegt, zich onder de geheele stad uitstrekken; ginds is eene geheime deur verborgen tusschen vooruitspringende bolwerken; verder een soort van zwevende brug, over de zee hangende, en van waar, naar men zegt, de vrouwen werden afgeworpen, die verdacht waren van ontrouw. Van hoeveel misdaden, intriges, geheimzinnigheden en bloedige tooneelen waren deze sombere muren, in den loop der eeuwen, getuigen. Van buiten kan men verscheidene gebouwen ontdekken, ordeloos tusschen het groen en het dichte lommer verstrooid. De vooruitspringende daken der kiosken en de vergulde of metalen koepels, welke de daken vervangen, geven aan die gebouwen een eigenaardig voorkomen, te verrassender naarmate hunne ligging tusschen het weelderig geboomte, hen half aan het oog onttrekt, en aan het geheel een zeer eigenaardig rustiek karakter geeft.
Men treedt het serail binnen door eene groote poort, wier bouwstijl volstrekt geen karakter draagt en tot geen bijzonder tijdperk behoort. Dit is de keizerlijke poort, of, gelijk zij meer bepaald genoemd wordt, de Verheven poort, die haar naam geschonken heeft aan de regeering van Turkije zelve, in diplomatieken stijl de Verhevene Porte of kortweg de Porte genoemd. Aan beide zijden van deze poort ziet men twee groote nissen, in welke weleer de afgeslagen hoofden der pasjas werden tentoongesteld, die op bevel van den sultan ter dood gebracht waren. Wanneer het doodvonnis in eene der provinci?n voltrokken was, vulde de scherprechter het hoofd met hooi op, sloot dit in een lederen zak, en bracht het aldus, hangende aan den zadelknop, te paard herwaarts. Op deze wijze werd ook het hoofd van Ali, den woesten pasja van Janina, naar Konstantinopel gevoerd, en daar op een zilveren schotel gedurende negen dagen tentoongesteld.
Wanneer men den drempel van de hoofdpoort overschreden heeft, bevindt men zich op eene groote, onregelmatige en zeer lommerrijke binnenplaats, omringd van gebouwen, die zich echter door niets bijzonders onderscheiden. Ter linkerhand is de bewaarplaats der oude wapens, weleer eene kerk, gewijd aan de H. Irene; daarnevens bevindt zich de munt, welke door Armeni?rs bestuurd wordt; rechts ziet men de bakkerij der keizerlijke residentie, in welke dagelijks het brood gebakken wordt voor de bewoners van het serail, wier getal op bijna tien duizend geschat wordt. Een weinig verder komt men aan eene deur, die den toegang geeft tot eene tweede poort. Menig vizier heeft gesidderd, als hij onder haar somber gewelf doorging, want op die plaats stonden de djellad of scherprechters, en wachtten op de staatsdienaars, die door den souverein ter dood veroordeeld waren. Overigens levert deze hof of liever deze binnenplaats niets merkwaardigs op. Het plaveisel laat veel te wenschen over, en zoo er geen geboomte was, dat eenige frischheid of verkoeling gaf, zou niets u aan deze plaats boeien, die niets anders aanbiedt dan herinneringen aan een bloedig verleden.
Schuin tegenover de Verhevene poort bemerkt men eene tweede poort, aan beide zijden voorzien van twee kleine torens, die aan een van schietgaten voorzienen muur verbonden zijn. Dit is de Bab-us-Selam, de Poort des heils . Niemand had voorheen het recht om haren drempel te overschrijden, dan alleen de viziers, die zich naar den divan begaven, en de ambassadeurs der groote mogendheden, indien hun door den sultan eene audi?ntie wordt toegestaan. De Bab-us-Selam wordt, even als de hoofdpoort, bewaakt door een dertigtal turksche soldaten, die tamelijk slordig gekleed zijn, en belachelijke, granaatkleurige mutsen dragen, welke in niets op den rijk versierden fez der Janitsaren gelijken. Behalve eenige gebouwen van weinig beteekenis, treft men op deze binnenplaats de deur aan, welke naar de zaal van den divan geleidt.
Aan gene zijde van den Bab-us-Selam bevindt zich nog eene andere binnenplaats, binnen welke eenige oude platanen een weinig schaduw afwerpen. Het uitzicht is hier somber en treurig; zelfs hoort men geen geluid. Als men nogtans een weinig verder gaat, bemerkt men tusschen dicht geboomte van cypressen en indische vijgen, het sierlijk dakwerk en de getraliede vensters van gebouwen, die bewoond zijn. Hier is de eigenlijke woonplaats des sultans, of, gelijk hij genoemd wordt, de Schaduw Gods. Het is geen vreemdeling veroorloofd dit gedeelte van het serail te betreden, waar, behalve de vertrekken van den souverein, ook die zijn, waar eenige oude favoriten van sultan Mahmoed, en wellicht ook eenige jonge weduwen van sultan Abdul-Mejid haar verblijf houden. Hier bevindt zich ook het zomer-salon, dat ons op blz. 65 wordt voorgesteld.
Na een vluchtig bezoek gebracht te hebben aan eene verzameling van oude wapenrustingen en de bibliotheek, die tevens eenige weinig beduidende portretten der vroegere sultans bevat, nadert men de tuinen van het serail. Begeerig wendt men overal den blik heen, in de verwachting iets te zien van al die wonderen waarvan de oude reizigers ons zooveel merkwaardigs verhaalden, en die, naar deze verhalen te oordeelen, inderdaad aan het fabelachtige grensden. Maar helaas, men wordt zeer teleurgesteld. Men verwacht de wonderen der Duizend en een nacht,--en men vindt niets dan eenige onregelmatige en het schoonheidsgevoel kwetsende bloemperken; een paar oranjerie?n en eenige planten in half verrotte houten bakken of gebroken potten. Maar waar zijn dan de fonteinen, van welke Sheherezade ons zooveel schoons verhaalde, en die hare waterstralen, nu eens rood gekleurd als parelenden wijn, of met schuim vermengd als zilveren regenbogen, hoog opwierpen? Waar zijn zij? Men wijst u eenige springbronnen, wier buizen half verteerd zijn, en die slechts hier en daar een straal opwerpen van nauwelijks zes voet hoogte; voorts verscheidene waterbekkens vol troebel water, omgeven van eenige vruchtboomen, en in de verte een haag van geschoren palmboomen, die eenigszins de gedaante en de bladeren van den cypres hebben, maar aan het geheel eene nog grootere treurigheid bijzetten. Alle po?zie is van hier verdwenen, sedert de toegang tot deze plaats ontsloten, en daarmede de weldadige sluier van het geheimzinnige opgeheven is. Men wandelt langs eenige perken vol van--althans voor ons westerlingen--zeldzame bloemen, en verwijlt eenige oogenblikken bij de kaf?s, welke als in een doolhof van sombere boschjes verborgen liggen. Deze kaf?s, letterlijk kooien, zijn kleine steenen gebouwen, zeer stevig gemetseld, welke weleer den prinsen der keizerlijke familie tot verblijf waren aangewezen: namelijk hun, aan wie de regeerende sultan bij zijne komst tot den troon genadiglijk het leven liet.
De fonteinwachters hebben den last ontvangen om aan ieder die het verlangt een tinnen kroes, gevuld met dit ijskoude water, toe te reiken, dat vooral bij de hitte des daags eene aangename verfrissching aanbiedt. In het Oosten toch is koud water een genot, veel grooter dan onze heerlijkste wijnen ons immer geven kunnen. Gewoonlijk danken deze fonteinen hare stichting aan eene of andere vrome gelofte, en zijn zij tot publieken dienst bestemd.
Nogtans bevatten de tuinen, hoezeer zij ook de hoog gespannen verwachting mogen teleurstellen, een en ander dat der bezichtiging wel waard is; zooals in het huis der rozen , dat vroeger inderdaad dien liefelijken naam moet verdiend hebben, doch thans omringd is van perken, waarin groenten geteeld worden, hier en daar afgewisseld door reusachtige zonnebloemen, en verdeeld in heggen, doorweven met kleine witte leli?n.
E?ne poort echter blijft ook nu voor den vreemdeling gesloten en wordt alleen voor den sultan en zijn gevolg geopend. Dit is de poort welke naar den Harem geleidt. De nieuwe harem of het serail Beshiktash, is door den laatsten sultan naar eene andere plaats verlegd, en onderscheidt zich door eene bevallige groepeering van gebouwen, koepeldaken en minarets. Het woord "harem" beteekent eigenlijk een verboden en geheiligd oord: har?mi nebevi, d. i. heiligdom des profeten, welken naam ook de heilige stad Medina draagt. In het gewone taalgebruik geeft men dien naam niet alleen aan de afgezonderde woning der vrouwen, maar ook aan hare bewoonsters zelven. Het is het gynaeceum der oudheid, gewijzigd in verband met de denkbeelden en zeden van het tegenwoordige mohammedaansche Oosten. De sultan is de eenige man in Turkije, die het recht niet bezit om een wettig huwelijk aan te gaan. De turksche godsdienst, die vier wettige vrouwen vergunt aan eenen man, wiens vermogen toelaat haar te onderhouden, verloorlooft den Grooten Heer geene echte vrouwen, maar slechts gunstelingen, en wanneer het volk van zijnen heerscher spreekt, noemt het hem "den zoon der slavin."
Hoe schilderachtig de ligging van het serail Beshiktash moge zijn, toch heeft het, van meer nabij gezien, niets van die deftige en grootsche gebouwen, waaraan wij in onze steden gewoon zijn. De meeste gebouwen bestaan uit hout, hoewel zij van binnen zeer prachtig moeten zijn ingericht, en genietingen aanbieden die de gewone westersche verbeelding te boven gaan.
Wat vroeger het serail was.
Van de vroegere heerlijkheid van het turksche hof, en de aziatische weelde waarmede zich de sultans en hunne gunstelingen weleer omringden, is, evenals van de macht van het rijk zelf, nog slechts een schaduw over. De turksche geschiedschrijvers deelen ons weinig mede omtrent het intieme leven van het serail; wat wij daarvan weten is ontleend aan de berichten der oude reizigers en der diplomatieke agenten, die de voornaamste europeesche mogendheden bij het hof van den Grooten Heer vertegenwoordigden.
De reizigers, die Konstantinopel bezocht hebben tijdens de grootheid der sultans, erkennen dat zij het serail niet van binnen hebben bezien; geen hunner heeft den drempel van de derde binnenplaats overschreden, noch een blik geworpen aan gene zijde van de troonzaal, in welke de Groote Heer--of zoo als hij meer genoemd wordt de Padishah, de Verheven Keizer, de Beheerscher der geloovigen, de Opvolger van den Profeet, de Schaduw Gods,--audi?ntie gaf aan de afgezanten der christelijke mogendheden; maar allen hebben merkwaardige bijdragen geleverd, en velen hunner hebben hunne geschriften opgesteld als onder het oog van lieden, die in het serail geleefd hebben.
Tot omstreeks het midden der zestiende eeuw bewoonden de ottomanische keizers het oude serail van Mohammed II: eene soort van vesting, gelegen bijna in het middenpunt van Konstantinopel, en wel ter plaatse waar het hedendaagsche gouvernement het ministerie van oorlog heeft doen bouwen.
Soliman II, een achterkleinzoon van Mohammed II, verliet dit paleis, wijl hij het niet naar zijn wensch kon verfraaien, en bracht zijne vrouwen en zijne schatten over naar het andere einde der hoofdstad, naar de bekoorlijke plekken, weleer bewoond door de grieksche monniken, die vroeger den dienst waarnamen in de basiliek van Aya-Sophia. Dat oord was toenmaals reeds beplant met schoon geboomte, en byzantijnsche waterleidingen voerden er het water in overvloed heen. Soliman liet op die hoogten zijne keizerlijke woning bouwen en die beroemde tuinen aanleggen, waar duizend bastandsjis de schoonste groenten en de zeldzaamste bloemen aankweekten. De zee bespoelde den voet harer muren, en eene kleine vloot, welke den sultan op zijne tochtjes diende, lag geankerd bij die strook lands, welke men reeds toen de spits van het serail noemde.
Soliman bracht in het nieuwe serail de weelde zijner voorgangers over, alsmede eenige verfijningen van de beschaving der westersche landen. De kamer, waarin hij sliep, was door het helderste licht beschenen: er brandden lampen in van zuiver goud. Zijn bed echter was niets dan eene plank, bedekt met geborduurd goudlaken. Ook bezat hij chineesch porcelein, venetiaansche spiegels en bekers van boheemsch glas. Even als Frans I, zijn tijdgenoot, hield hij veel van pracht en van al wat schoon was; als er kunstenaars in zijn rijk geweest waren, zou hij ze gewis beschermd hebben, maar hij regeerde over een volk, dat allen zin voor kunst miste en dat hoogstens slechts een paar zeer middelmatige dichters voortbracht.
De etiquette van het ottomanische hof dagteekent van zijne regeering; hij regelde de bevoegdheden der hooge staatsambtenaren, dat wil zeggen van de slaven, welke hij tot de hoogste posten verhief, door hen aan zijn persoon te verbinden en allerlei diensten te doen bewijzen. Hij vermeerderde aanmerkelijk het aantal vrouwen, die in den harem opgesloten waren, en maakte haar verblijf aldaar verlokkelijk en aangenaam; tevens verdubbelde hij de wacht der zwarte eunuchen, die de sultanen bewaakten.
Het serail bevatte toen ongeveer vijfduizend zielen, als men er de soldaten bij rekent, die in den eersten hof gelegerd waren. De zwarte en blanke eunuchen, de dwergen, de stommen, de vrouwen en de jonge dienaars van den sultan woonden in de binnenvertrekken; hun aantal bedroeg ongeveer drieduizend. Zij behoorden niet tot het turksche ras. De meesten, als christenen geboren en onderdanen van den Grooten Heer, waren kinderen der schatting.
Met dien naam noemde men de jongelingen en jonge dochters, die door de pasjas ieder jaar van de overwonnen volken als tienden opge?ischt werden. Griekenland en de aziatische kusten leverden den ruimsten voorraad. Deze kinderen hadden nog nauwelijks den jongelingstijd bereikt, of zij werden reeds aan hunne ouders ontrukt en naar Konstantinopel vervoerd. De kapou-agasi koos de schoonsten, de verstandigsten en de sterksten onder hen uit, en bracht hen in het serail, waar zij weldra hunne godsdienst, hun land, en zelfs hunne familie vergaten. De knapen, opgevoed onder de ruwe behandeling der eunuchen, leerden al de verrichtingen der dienstbaarheid. De vlugsten werden onderwezen in het arabisch, het perzisch en in de fraaie letteren. Uit hunne rijen werden de zestig pages van den sultan gekozen, alsmede zijne muzikanten, zijne barbiers, zijne schrijvers, zijne badmeesters, zijn wapendrager en zelfs zijne ministers: de keur van deze jongelingschap was eene kweekschool van ambtenaren; de minst begunstigden werden met geringere bedieningen en posten belast, als kapyis , bastandsjis enz.
De meisjes, uit deze kinderen der schatting gekozen, werden in den harem overgebracht. Zij waren onderworpen aan eene strenge tucht en werden bewaakt door de kadines. De kadines, over welke hierna zal gesproken worden, waren weleer ook slavinnen, die in den bloei haars levens in het serail gekomen waren, er oud werden en stierven. Zij maakten het gevolg uit van de favoriten en van de prinsessen van het keizerlijk gezin. De jonge meisjes, in het serail opgenomen, waren uit bijna al de streken der wereld afkomstig: de Tartaren brachten er hunne gevangenen, de Cirkassi?rs verkochten hunne schoonste meisjes aan het serail, en de barbarijsche zeeroovers leverden een aanmerkelijk contingent van spaansche, italiaansche en zelfs fransche slavinnen. De zwarte eunuchen waren bepaald belast met het opzicht en de bediening van al die vrouwen. Hun chef, de kislar-agasi, was de belangrijkste persoon van het hof, met uitzondering van den kapou-agasi . Deze verliet nooit den sultan, bij wien hij de diensten van groot kamerheer, opper-intendant en opper-ceremoniemeester vervulde.
De stommen, die eene geheel ondergeschikte betrekking vervulden, werden gebruikt om de noodlottige zijden koord toe te halen. Als de Sultan een doodvonnis had uitgesproken, voerden zij het zonder toestel en het minste gerucht terstond uit. Deze ongelukkigen hadden eene taal, welke zij slechts door teekens konden overbrengen, en die iedereen in het serail verstond, waar het overigens gebruik was om zooveel mogelijk in teekens te spreken, uit achting voor de tegenwoordigheid van den Grooten Heer. De stommen waren, even als de pages, ten getalle van zestig.
De dwergen hadden ook het voorrecht de binnenvertrekken te bewonen; gewoonlijk vervulden zij de rol van narren; de mismaaktsten en de afzichtelijksten waren het meest gezocht.
Een blik in den harem.
Uit den aard der zaak is het licht begrijpelijk, dat men weinig van het inwendige van den harem kan weten; nogtans is nu en dan iets uitgelekt, waardoor men met eenige bijzonderheden is bekend geworden.
De vrouwen van den harem zijn, naar haren rang en hare bestemming, in vijf klassen verdeeld.
De hoogstgeplaatsten heeten "Kadinen." Deze naam is afgeleid van Khatun, zooals alle aanzienlijke turksche vrouwen genoemd worden. De Kadinen dragen dien titel van "beminden" des sultans, en genieten dezelfde voorrechten als weleer de sultanen of sultaninnen. Haar aantal is door de wet bepaald op zeven.
Als zij zich eenmaal binnen den harem bevinden, verliezen deze vrouwen, gelijk de andere vrouwen van den sultan, haren eigen naam, en worden dan, even als in sommige gevangenissen, door een nummer aangeduid. Zij heeten alsdan, volgens hare aankomst, Khatun birindski, Khatun inkindski enz., of in het nederduitsch: Mevrouw Een, Mevrouw Twee enz. Volgens gerucht en gedeeltelijk uit de mededeeling van ontvluchte wachters, is de tegenwoordige Mevrouw Een achttien jaar oud, slank van gestalte, maar heeft zij nietsbeteekenende gelaatstrekken. Mevrouw Twee is blond, lieftallig, levendig, vroolijk en wel in staat om te bekoren. Mevrouw Drie is eene schoone Tsjerkessische, die aan eene prinses het leven schonk. Mevrouw Vier is eene onberispelijke schoonheid, maar kinderloos. Mevrouw Vijf is donkerbruin met blauwe oogen; Mevrouw Zes eene betooverende blonde van Salonika; Mevrouw Zeven ziet er wel een weinig onnoozel uit, maar haar gelaat straalt als de maan en hare oogen schitteren als die der houris.
Naast dezen kring van vrouwelijke gestarnten van de eerste grootte, de zonnen van den harem, vertoont zich eene groep van vijftig tot zestig planeten, aan welke men den naam geeft van Odalyq . Zij zijn in den bijzonderen dienst des sultans, en dragen verschillende titels en namen, naar gelang van het ambt dat zij bekleeden. Daar de sultan, in de bijzondere vertrekken van zijn paleis als ook in den harem, alleen door vrouwen bediend wordt, zoo spreekt het van zelf dat deze ook verschillende waardigheden en posten bekleeden. De eene is intendant der tafel, eene andere intendant der garderobe, enz. De overigen bedienen den monarch bij het middagmaal, baden hem, kleeden hem, trekken hem de laarzen aan, verdrijven de muskieten gedurende zijnen slaap, en ondersteunen zijn hoofdpeluw als hij zijn siesta houdt.
Andere vrouwen hebben--in haar oog--meer benijdbare verrichtingen, en deelen met de kadinen de betuigingen van gunst en liefde des sultans. In weerwil hiervan, wordt zulk eene begunstigde slavin toch niet van hare gezelinnen gescheiden. De eenige onderscheiding welke zij heeft, bestaat uit haren titel Ikbal, gunstelinge, en eerst als zij zwanger is stijgt zij tot den rang eener kadine.
De dochters of zusters van den Grooten Heer dragen alleen den titel van sultane; zijne moeder voert den titel van valide-sultan, of sultan's moeder, en bekleedt na hem den hoogsten rang in het rijk.
Op de odalisken volgen de ustas, die aan de persoonlijken dienst der valide-sultan, der kadinen en van hare kinderen zijn verbonden; vervolgens komen de novicen , en daarna de gewone slavinnen, die het dagelijksche huiswerk moeten verrichten.
Deze verschillende klassen vormen een personeel van drie- tot vierhonderd vrouwen, die meest allen uit Tsjerkessi? of andere deelen van Kaukasi? afkomstig zijn. Vele van deze voor den harem bestemde meisjes kennen noch hare familie, noch haar vaderland; zij die geen titel dragen overeenkomstig hare diensten, verkrijgen een naam naar gelang harer bekoorlijkheden of bijzondere eigenschappen, bijvoorbeeld: Hayata , Safayi , Dilbaste , Nurisabah , Gulbahar . Deze allen, met uitzondering van de kadinen, staan onder het toezicht eener opperhofmeesteres, die door den sultan gemeenlijk uit eene der oudste favoriten gekozen wordt, en als teeken harer waardigheid een bevelhebbersstaf, met zilver ingelegd, voert.
Dat er nu en dan in den harem wel eens een klein oproer onder de aanwezige dames losbreekt, zal gewis niemand verwonderen. Wij willen slechts een enkel staaltje hiervan aanhalen, dat onder de regeering van een der laatste sultans plaats greep. Die sultan had in zijn harem eene jonge slavin, voor welke hij een vurigen hartstocht had opgevat. Zij heette Ze?nib. Om harentwille bemoeide hij zich weinig met de kadinen, hoewel hij er voor zorgde dat hij haar slechts in het geheim zag, misschien ook uit vrees van haar in gevaar te brengen, of wel om zich zelf onaangenaamheid en last te besparen. Ze?nib zelve, die over dit voorrecht dat zij genoot, ten toppunt van geluk was, deelde hiervan niemand iets mede. Ten laatste kwam toch eene der kadinen, die zich langen tijd voor de meest bijzondere gunstelinge des sultans gehouden had, achter het geheim. Niet minder in hare trotschheid dan in hare liefde gekwetst, overlaadde zij de arme slavin met allerlei beleedigingen en gaf, in 't eind haar drift geen meester, aan de eunuchen bevel haar te grijpen en te geeselen. Ze?nib echter week eene schrede achteruit, verhief met fierheid haar hoofd en zeide tot hen: "raakt mij niet aan, want ik draag een sultan in mijn schoot." Nauwelijks had zij deze woorden gesproken, of alle aanwezigen wierpen zich voor haar ter aarde en kusten den zoom haars kleeds. De kadine echter, wier woede nu geene grenzen kende, greep eene kan met kokend water en goot die over het hoofd der arme Ze?nib uit. In dit oogenblik trad de sultan, die het oproer vernomen had, het vertrek binnen. Ze?nib, die aan al hare leden sidderde en van pijn niet wist wat zij deed, wierp zich aan zijne voeten. De sultan richtte haar op, maar de gevolgen van dit voorval bleven niet achterwege. Eenige weken later stierf zij, terwijl zij het leven schonk aan eene dochter, voor welke de vader eene bijna afgodische liefde koesterde, doch ook dit kind verloor, op haar elfde jaar, bij een brand ongelukkiglijk het leven.
Elke kadine heeft hare eigene kamer en haar eigen bed. De odalisken bewonen kleinere, gelijkvormige cellen, welke allen uitkomen in een groot rond salon, waarvan de wanden geheel met spiegels behangen zijn. Deze rotonde is de plaats der vereeniging, het forum van dit vrouwelijk personeel.
Waarmede houden zich al die jonge vrouwen den ganschen dag bezig? Ziedaar eene vraag, die gewis reeds bij dezen en genen is opgekomen. Zij hebben immers bijna niets te doen, verlaten het serail nooit, en genieten ongeveer dezelfde mate van vrijheid als de dieren van een zo?logischen tuin, met dit onderscheid nog, dat zij nimmer bezoek ontvangen en nooit andere mannen zien dan de eunuken. Liggende op hare divans, en behagelijk hare narghil?s rookende, gebruiken zij al de zoetigheden en lekkernijen, welke het Oosten haar kan aanbieden en wijden voorts hare uren aan het gebed--en de zorg voor het toilet. Zij wisselen verscheidene malen daags van kleeding, en de eene is hierin nog ijdeler dan de andere. Reeds vroeg in den morgen komen de eunuken en de slavinnen binnen en brengen met de pijpen ook het onontbeerlijke blanketsel, waarmede zich kadinen, odalisken en ustas de wangen beschilderen. Daarna neemt ieder een penseel, verft hare wenkbrauwen, kleurt hare nagels, doet de overtollige haartjes verdwijnen, en op deze wijze gaat de dag voorbij. Dit kleuren geschiedt door middel van hennabladeren, welke plant in Egypte, Nubi? en in andere streken in menigte groeit. Het fijne groene poeder dezer bladeren wordt met kokend water aangemengd, en dit des nachts op de vingers gelegd; de kleur is zeer duurzaam en verdwijnt eerst als een nieuwe nagel te voorschijn komt; gewoonlijk wordt ook de huid aan de toppen der vingers hierdoor donkerzwart gekleurd, met oranjekleurige randen. Wijl echter de opperhuid zich telkens hernieuwt, hebben de jonge vrouwen den geheelen dag genoeg te doen om hare nagels en wenkbrauwen in orde te brengen. Als het avond wordt en de sultan in den harem wil overnachten, wijst hij de kadinen of gunstelingen aan, die hom gezelschap moeten houden.
Andere harems.
Niet alle harems zijn echter zoo onverbiddelijk voor het oog der vreemdelingen gesloten als die des sultans. Heden ten dage is het niet ongewoon, dat eene westersche vrouw, mits zij van goede introductie voorzien is, den harem van een rijken effendi of hoogen staatsdienaar binnentreedt. De beroemde schrijfster Frederika Bremer deelt, in hare reis naar het Heilige Land, daaromtrent de volgende merkwaardige bijzonderheden mede uit haar verblijf te Jeruzalem.
"Nadat wij met de medegenomen spijzen en vruchten ons middagmaal hadden gedaan, maakte ik met de beide meisjes een bezoek in den harem van den sheikh. Wij werden daar vriendelijk ontvangen door een krachtige vrouw van omstreeks vijftig jaren, die met onze goede burgervrouwen in Zweden zeer veel overeenkomst had, en aan ieder van ons een versch geplukten ruiker van welriekende tazetten bood, waarbij zij, als welkomstgeschenk voor mij, nog eene roos voegde. Vervolgens bracht zij ons in hare kamer, waarin rondom langs de wanden divans stonden; en daar begonnen wij, dat wil zeggen de beide dochters van den bisschop, die het arabisch ten volle machtig zijn, een gesprek met haar, waaraan ik alleen door middel van een tolk deel kon nemen. Toen de goede vrouw hoorde, dat de dames nog ongehuwd waren, toonde zij zich zeer verwonderd, en noemde het "groote schande, dat zulke groote meisjes nog geen man hadden." En toen de meisjes daarop lachende op mij wezen en zeiden dat ik ook nog altijd buiten den echt leefde, sloeg zij de handen ineen, liep verschrikt naar de deur, als wilde zij het vertrek verlaten, en zeide daar op hartstochtelijken toon, dat zij zich, zonder man en kinderen, geen geluk denken kon. Voorts verlangde zij van mij te weten, waarom ik niet was gehuwd, en toen ik haar dat had uitgelegd, hernam zij wel, dat ik gelijk had, maar verklaarde tevens, dat zij hiervan niets meer wilde hooren, en geleidde ons op het dak der woning, om er het uitzicht te bewonderen. Er was in het spreken en doen van die goede vrouw iets levendigs, geestigs en degelijks. En daar zij van den dag van haar huwelijk af de ??nige vrouw van den sheikh gebleven is, zoo vermoed ik dat deze, die een goed en vroom man schijnt te zijn, bij zijne wederhelft wel wat onder den pantoffel staat, en dat die mohammedaansche pantoffel juist niet altijd van fluweel zal wezen.
Add to tbrJar First Page Next Page