bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: The Modern Athens A dissection and demonstration of men and things in the Scotch Capital. by Mudie Robert

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 92 lines and 11664 words, and 2 pages

"Nadat wij met de medegenomen spijzen en vruchten ons middagmaal hadden gedaan, maakte ik met de beide meisjes een bezoek in den harem van den sheikh. Wij werden daar vriendelijk ontvangen door een krachtige vrouw van omstreeks vijftig jaren, die met onze goede burgervrouwen in Zweden zeer veel overeenkomst had, en aan ieder van ons een versch geplukten ruiker van welriekende tazetten bood, waarbij zij, als welkomstgeschenk voor mij, nog eene roos voegde. Vervolgens bracht zij ons in hare kamer, waarin rondom langs de wanden divans stonden; en daar begonnen wij, dat wil zeggen de beide dochters van den bisschop, die het arabisch ten volle machtig zijn, een gesprek met haar, waaraan ik alleen door middel van een tolk deel kon nemen. Toen de goede vrouw hoorde, dat de dames nog ongehuwd waren, toonde zij zich zeer verwonderd, en noemde het "groote schande, dat zulke groote meisjes nog geen man hadden." En toen de meisjes daarop lachende op mij wezen en zeiden dat ik ook nog altijd buiten den echt leefde, sloeg zij de handen ineen, liep verschrikt naar de deur, als wilde zij het vertrek verlaten, en zeide daar op hartstochtelijken toon, dat zij zich, zonder man en kinderen, geen geluk denken kon. Voorts verlangde zij van mij te weten, waarom ik niet was gehuwd, en toen ik haar dat had uitgelegd, hernam zij wel, dat ik gelijk had, maar verklaarde tevens, dat zij hiervan niets meer wilde hooren, en geleidde ons op het dak der woning, om er het uitzicht te bewonderen. Er was in het spreken en doen van die goede vrouw iets levendigs, geestigs en degelijks. En daar zij van den dag van haar huwelijk af de ??nige vrouw van den sheikh gebleven is, zoo vermoed ik dat deze, die een goed en vroom man schijnt te zijn, bij zijne wederhelft wel wat onder den pantoffel staat, en dat die mohammedaansche pantoffel juist niet altijd van fluweel zal wezen.

"De sheikh, zijn zoon, zijne dochter en de kinderen van deze onderscheiden zich, even als hunne woning, door schoonheid en welvaart zeer gunstig van de overige bewoners en huizen van het dorp. De eerste heeft ook het opzicht over de moskee. En nadat wij dat heiligdom bezocht, de koffie, welke de echtgenoote van den sheikh ons aanbood, gedronken en haar voor de genoten gastvrijheid door een klein geschenk in geld onze dankbaarheid betoond hadden, keerden wij door de dalen Kedron en Hinnom, door de Sionspoort naar huis terug, waar wij, na dien langen en vermoeienden, maar tevens interessanten tocht, met een dankbaar gevoel aan de rust ons overgaven.

"Op de mededeeling van dat uitstapje, laat ik het verhaal volgen van mijn bezoek in den harem van Effendi Musa, waar ik door de jeugdige en beminnelijke echtgenoote van den consul Rosen, eene dochter van den bekenden componist en pianist Moscheles, werd ingeleid. De Effendi Musa, een vermogend man, was jaren lang, zonder kinderen te krijgen, met zijne eerste vrouw gehuwd geweest. Hij nam daarop eene tweede vrouw, die hem na verloop van een jaar door de geboorte van een zoon verblijdde. Schier gelijktijdig beviel nu echter ook de eerste vrouw van eenen zoon.

Maar toen dat kind binnen ettelijke maanden weder overleed, werd de tweede vrouw zoo bevreesd dat de andere haren zoon vergiftigen zou, dat zij 't in den harem niet langer kon uithouden en naar het ouderlijke huis wederkeerde, waar zij sedert door haren echtgenoot wordt bezocht.

"Van dien tijd af kon de eerste dus weder ongestoord in den harem heerschen; doch onze intrede in dezen beloofde niet veel goeds. De gewelfde poort en de trap, die erheen voerden, waren vuil en vol met allerlei dingen, die er niet behoorden; maar daarna werd het beter, en de trap opgegaan zijnde, traden wij een ruime, zindelijke plaats binnen, die met steenen platen was bevloerd. Hier kwamen twee jonge, sierlijk getooide dames, in vuurroode jakjes en met bloemen in de haren, ons te gemoet, en brachten ons, na ons vriendelijk welkom geheeten te hebben, in hare gezelschapskamer. Het waren de eerste vrouw van Effendi Musa en een ongehuwde bloedverwante van haar. De eerste, Sitti Selma, gaf mij den indruk van een volwassen kind. Zij telde vier-en-twintig jaren, had een teeder, rank figuur en een zeer lief gelaat met fijne, mooi gevormde trekken en schoone donkere oogen. Een halve krans van levende dubbele jonquilles, die door een agraffe van amethyst boven het voorhoofd bevestigd was, omgaf een klein fluweelen mutsje, waarvan twee kwasten van donkerblauwe zijde tot laag over den nek naar beneden hingen. Het krippen kleed, dat met opgeplakte geborduurde bloemen met gloeiende kleuren was bezaaid, werd beneden het jakje samengehouden door eenen gordel, die een gouden horloge en andere versierselen droeg. Hare nagels waren zwartblauw geverfd, en hare handen overdekt met figuren van dezelfde kleur. Zij scheen kinderlijk vroolijk en ongegeneerd te zijn, maar was ook zeer vrijpostig in het opnemen van mijne kleeding en die van mevrouw Rosen. Ieder stuk er van werd afzonderlijk bekeken en betast, ja zelfs onderzocht zij of wij korsetten droegen, en gaf daarover hare verwondering te kennen.

"De ongehuwde dame, Sitti Nephisa, was een zeer mooie blondine van zeven-en-twintig jaren met volle en ronde vormen, en veel minder nieuwsgierig dan hare gehuwde nicht. Hare handen en nagels waren niet beschilderd, maar veel mooier dan die der jonge vrouw, en op haar hoofd droeg zij een krans van heel kleine bloempjes.

"Zwarte slaven en slavinnen gingen de openstaande deur, waarmede men op de plaats kwam, uit en in, en zetten eenige ververschingen voor ons klaar. Daarop werd een jeugdige slavin uit Abyssini?, die eerst voor korten tijd gekocht was, voor ons gebracht en haar bevolen, den zoom van onze kleederen te kussen en de linkerhand op de borst te leggen, terwijl zij ons met de rechter in kleine echt porceleinen kopjes thee presenteerde. Op dezelfde wijze werd ons vervolgens, mede in zeer kleine kopjes, koffie aangeboden, die, even als de thee, sterk gesuikerd was. En daarna werden twee kleine negerkinderen--slaven des huizes--binnen geroepen, die weder onze kleederen moesten kussen, en door de beide dames geliefkoosd en zeer vriendelijk behandeld werden. Intusschen verlangde ik naar een meer degelijk onderhoud, en greep daartoe de gelegenheid aan, toen zij ons de boeken van Effendi Musa lieten zien, die zij echter zelf niet gelezen hadden, omdat--geen van beiden lezen kon: want een mohammedaansche vrouw, die lezen kan, is een groote zeldzaamheid. Door mevrouw Rosen, die het arabisch volkomen goed verstaat en spreekt, en die de goedheid had mij tot tolk te dienen, vroeg ik haar, of zij bidden konden en dagelijks tot "Allah" baden, 't geen aanstonds door beiden met "Ja!" bevestigd werd. Zij baden, zeiden zij, vijfmaal daags en telkens een ander gebed, hoewel dagelijks dezelfde gebeden. Vervolgens vroeg ik, of zij geloofden, dat zij, even goed als de mannen, in het paradijs zouden komen? Waarop weder haar antwoord luidde:

"Ongetwijfeld. Alle Moslemim komen in het paradijs. Sommige onmiddellijk na den dood, andere nadat zij eerst een straf- of louteringstijd hebben doorgestaan, die korter of langer duurt, naar gelang zij op aarde beter of slechter hebben geleefd."

"Waarmede," ging ik voort, "zullen de gezaligden in het paradijs zich bezig houden?"

"Met niets," hernamen zij, "dan met het afleggen van bezoeken bij hunne vrienden."

"Zullen zij daar ook muziek maken?"

"Neen; want dat zou zondig zijn."

"Zullen zij er ook eten en drinken?"

"Neen; want in het paradijs hebben de zaligen geene tanden en nog minder honger of dorst. Willen zij echter iets gebruiken, zoo behoeven zij 't maar te wenschen, en dadelijk zien zij een gedekte tafel voor zich staan, gelijk men over 't geheel in het paradijs maar een wensch heeft uit te spreken, om dien aanstonds vervuld te zien."

"Zullen zij daar God zien?"

"Voorzeker neen! Daarvan kan nimmer sprake zijn. Niet eens kan zulk een wensch in hen opkomen, daar de profeet Mohammed en zijn paradijs voor allen genoeg zullen zijn."

"Waar komen zij, voor wie de toegang tot het paradijs gesloten is, de zondaren en goddeloozen?"

"In het brandende vuur. Maar nadat zij in het vuur gelouterd zijn, zullen ook zij in het paradijs opgenomen worden."

Deze en meer andere vragen van dien aard werden allen vlug en helder beantwoord, met name door de ongehuwde dame, die blijkbaar in verstand en nadenken de andere overtrof. Zij scheen ernstig belang te stellen in godsdienstige zaken, waarin zij van hare tante mondeling onderwijs ontvangen had. En op de vraag, welke ik ten slotte tot haar richtte, of zij geen lust gevoelde om te reizen en andere landen te zien, zoo als mijn vaderland, dat ik haar als zeer schoon beschreef, hernam zij: "Neen. Als ik reizen kon, zou ik het liefst naar Stamboul , waar mijn vader heeft geleefd, of naar Mekka gaan. Maar daar dit niet mogelijk is, houd ik 't voor best, in de stad te blijven, waarin Abraham, David en Christus hebben verkeerd. In andere steden is misschien meer "fantasia"--vermaak--maar hier vind ik meer, dat tot stichting dient." En daarop kon ik niets dan "Taib, taib!"--"goed! goed!" laten volgen.

"Maar waarover het gesprek ook loopen mocht, over den hemel of de hel, over Stamboul of Mekka, altijd kwam het weder op de kleeding en het toilet terug, waarin de vrouw des huizes meer dan in iets anders scheen belang te stellen.

"Mevrouw Rosen verzocht haar, ons haar mooie kleederen te laten zien, en daartoe was zij aanstonds bereid; maar ongelukkig was de sleutel tot de kamer, waarin deze schatten verborgen lagen, nergens te vinden. Vergeefs werd hij onder de matrassen en kussens van de sofa's gezocht, die, zooals ik bij deze gelegenheid zag, tot bewaarplaats van allerlei voorwerpen moesten dienen. Wij moesten ons dus vergenoegen met het bewonderen van een paar kussens en kleedingstukken, die even smaakvol als kunstig met gouddraad geborduurd waren, maar ons door de eigenares wat heel ongegeneerd werden toegeworpen. Wat zij ons echter niet liet zien, niettegenstaande ik weet, dat het in dit, zoowel als in elk mohammedaansch huis gevonden wordt, was de zweep, waarmede onordelijke en ongehoorzame slaven worden gestraft; en de heer des huizes ook zijne echtgenooten tuchtigt, als deze met elkander oneenigheid hebben of zich tegen hem niet lief gedragen: want met gestrengheid handhaaft de man in het Oosten steeds zijn gezag in huis, en, zonder zijn verlof, mag zijne vrouw in zijne tegenwoordigheid zelfs niet eens gaan zitten.

"Enkele gedeelten van de kleeding, welke zij aan had, liet zij ons meer nauwkeurig zien, en van nabij beschouwd, bleken ook deze vrij kostbaar te zijn, hoewel zij weinig smaak verrieden.

"De abyssinische slavin zette ons vervolgens twee met wasdoek overdekte bankjes of kleine tafeltjes, het eene boven op het andere, voor, en plaatste daarop een presenteerblaadje met een half dozijn kleine schoteltjes, die oostersch manna, pistaches, suikerboonen, schijfjes van sinaasappelen, alsmede een soort van amandelpers bevatten, dat tot dunne, zachte stengels uitgerold was en sterk naar rozenwater smaakte. Onze gastvrouwen noodigden ons op de meest vriendelijke, vaak zelfs--daar zij ons verscheidene lekkernijen in den mond staken--meest handtastelijke wijze uit, van de aangeboden versnaperingen gebruik te maken, en de pogingen, welke wij deden om ons tegen die gewelddadige gulheid te verweren, maakten van beide zijden den lachlust gaande. Over 't geheel gaven die kinderen der gevangenis mij recht aangename indrukken, en schepte ik, in weerwil van het wel wat ruwe gedrag der jeugdige vrouw, in haren omgang vrij wat meer behagen dan soms in het onderhoud der dames in onze europeesche salons. Maar "??n zwaluw maakt nog geen zomer", zegt het spreekwoord, en ik moet erkennen, dat een gesprek van een enkel uur nog niet bewijst, dat iemand op den duur aangenaam in de conversatie is.

"Op mijne vraag aan Sitti Nephisa, of zij de gedachte aan het huwelijk voor altijd had opgegeven, antwoordde zij lachende: "Zeer zeker!" want zij was immers reeds oud--zeven-en-twintig jaren--en onder hare maagschap werd er voor haar geen man meer gevonden, nadat de voor haar bestemde echtgenoot reeds op jeugdigen leeftijd gestorven was.

"De Arabieren zijn gewoon, hunne kinderen zeer vroeg, dikwijls reeds bij de geboorte, te verloven, en laten die verloofde paren, als ze nog zeer jong--de meisjes vaak nog kinderen--zijn, met elkander in het huwelijk treden. Meermalen geschiedt dat, zonder dat de jongelieden elkander te voren hebben leeren kennen. En indien ??n van de verloofden v??r het huwelijk sterft, zoo wordt er, maar altijd binnen den kring der bloedverwanten, een andere wederhelft voor den overblijvende gezocht.

"Uit dit huis begaven wij ons naar een ander. Daar vonden wij de dames echter niet te huis. Zij maakten juist eene visite bij de vrouw van den pasja; maar men verwachtte ze ieder oogenblik terug, en de slavinnen verzochten ons daarom dringend, de voorkamer, een groot, licht en zeer mooi vertrek met hooge ronde vensterbogen in byzantijnschen stijl en scharlaken rooden gordijnen, binnen te gaan en daar ons gemak te nemen. De heer des huizes was een rijke Effendi, die drie vrouwen had en met zijnen zoon en diens jeugdige echtgenoote dit huis bewoonde. Toen wij in de kamer waren, kwamen als gewoonlijk, ook de slavinnen met hare kinderen daarbinnen en stonden ons aan te gapen. Enkele van dezen waren geheel zwart, en hadden in de uitdrukking van haar gelaat iets wilds. Andere daarentegen waren brons van kleur en bezaten fijne trekken en het levendige gebarenspel, waardoor de bevolking van Abyssini? zich onderscheidt. ??n van de laatsten, die, naar men ons zeide, eene vertrouwde slavin en zeer bemind hier in den harem was, had een bijzonder goedhartig en schrander gezicht. Over 't geheel worden de abyssinische slaven en slavinnen voor de besten gehouden, en roemt men hen als schrander, goedhartig en trouw. Maar des te meer is het te bejammeren, dat zoovelen uit dit kleine afrikaansche volk, 't welk te midden der Mohammedanen zijn christelijk geloof heeft bewaard, door den nood gedwongen worden, om hun vaderland te verlaten en zich als slaven te verkoopen. Men heeft hunne schoone gelaatstrekken maar aan te zien, om te erkennen, dat zij van arabische afkomst zijn en zelfs tot een edelen stam van dat volk behooren.

"Van de dames, die thuis gebleven waren, trad er ??ne, die een vrouw van den tweeden rang scheen te zijn, en profond n?glig? bij ons binnen, en zette zich naast ons neder. Weldra was zij in gesprek met Mrs. Johnson en bewonderde daarbij het bouquet, dat deze op haren hoed had; maar toen Mrs. Johnson het wilde los maken en haar ten geschenke geven, zwoer zij bij Allah, dat zij het nimmer zou aannemen. Een oogenblik later scheen zij daarover echter berouw te hebben. Zij gaf toen althans te kennen, dat zij de bloemen toch gaarne zou bezitten, en nu verhuisde het bouquet van het schoone hoofd van Mrs. Johnson naar het niet schoone hoofd van Sitti Ayesha, zonder dat de laatste zich daarbij door den zooeven uitgesproken eed ook maar in het minst bezwaard gevoelde. Zulke gedachtelooze eeden worden trouwens, naar mij gezegd is, door de mohammedaansche dames ieder oogenblik uitgesproken. Het uitzicht van deze jonge vrouw teekende ruwe en hevige hartstochten.

"Alsnu ontstond er een levendige beweging onder de slavinnen in het vertrek. Men zeide ons, dat de voornaamste dames des huizes waren teruggekomen; en kort daarna traden twee vrij aanzienlijke gestalten de kamer binnen. De ??ne, een vrouw van ruim dertig jaren, droeg een goudgeel gewaad met eenigszins groote bloemen; de andere, veel jonger en zeer bekoorlijk, had een zwartzijden jakje en pantalons met gouden franjes en rijke borduursels aan. De laatste, die v??r weinig tijd met den zoon des huizes was gehuwd, betoonde zich in hare uitdrukkingen en gedragingen uiterst bedeesd, en was als zoodanig het tegenbeeld van de andere dame, die met hoogst ongegeneerde en weinig aangename manieren, naar de wijze der ganzen op de sofa plaats nam en nu het eene, dan het andere been in de hoogte hief. Haar kleed, dat naar voren open was, liet een gouden keten zien om eenen hals, blank als sneeuw; maar hare houding was achteloos en, naar onze begrippen, niet eens welvoegelijk. Onder de drie vrouwen van haren echtgenoot scheen zij de voornaamste te zijn, en zij verhaalde ons, dat zij eene "Hadji" of bedevaartgangster stond te worden, en in het aanstaande voorjaar met haren gemaal en ??n van zijne andere vrouwen eene bedevaart naar Mekka zou ondernemen. Zij kon een weinig lezen, maar geen letter schrijven; en toen Mrs. Johnson haar zei, dat ik eene dame was, die boeken schreef, scheen dat haar begrip ten eenenmale te boven te gaan. Een knaapje, dat er ziekelijk uitzag, werd onder dat gesprek van de borst eener jeugdige slavin genomen en haar op den schoot gelegd, maar daar begon het zoo onrustig te worden en zoo te schreeuwen, dat het hoe eer hoe beter aan het zwarte meisje, bij wie het blijkbaar veel liever dan bij zijne moeder was, moest teruggegeven worden. De jeugdige dame, even aangenaam als de oudere het niet was, bood ons op een presenteerblad uitstekenden sorbet van essence de rose en daarna een fijn geborduurden zakdoek aan, om er den mond mede af te vegen. Hebe of Ganymedes hadden niet met meer zedigheid en edele bevalligheid voor de goden den nektar kunnen inschenken, dan zij hier te werk ging. In haar voorkomen en hare kleeding was iets antiek edels, en haar fijn besneden gelaat bezat een kinderlijke, waarlijk roerende schoonheid. Hoe bedroevend, dat ook deze in het riool van een harem verlaagd zal worden! Ik kan er geen zachter woord voor vinden, als ik aan den aard en den gewonen toestand van die vrouwenverblijven en de aangeboren schoonheid van dit jeugdige schepsel denk. Maar misschien valt haar 't geluk ten deel, hier eene uitzondering te maken, en tot die weinige bevoorrechte vrouwen te behooren, die uitsluitend en voor altijd de liefde van haren echtgenoot boeien. Voor het minst scheen zij dat te verdienen. Doch wat de toekomst haar ook eens zal brengen, thans was zij blijkbaar gelukkig, als een jeugdige liefhebbende en beminde bruid, die, in het volle genot van het tegenwoordige, aan den dag van morgen niet denken kan.

"Met de meeste vriendelijkheid werden wij hier ontvangen en met de onbekrompenste gulheid onthaald; want gastvrijheid behoort tot de plichten en de deugden der Mohammedanen. Miss Moon rookte een "narghil?" of een soort van turksche pijp, die ik later wel eens beschrijven zal. Bij ons vertrek zagen wij in een kleine kamer, nabij den divan, in een met zilver gemonteerde wieg, een kleinen dikken jongen, nog in luiers gewikkeld, liggen slapen. Toen had hij reeds een tulband op 't hoofd--een pasja in miniatuur!

"In het derde huis, dat wij dezen dag bezochten, werd Mrs. Johnson met een uitroep van vreugde ontvangen door een jeugdige, prachtig gekleede dame en een even jongen heer met een tulband op 't hoofd. Beiden, met wie zij van hare kindsheid af bekend was, schenen zeer veel van haar te houden, en hadden zich heden reeds op haar bezoek verheugd. Tot mijne verwondering trad de jonge heer met ons de ontvangkamer binnen, en zette zich daar sans g?ne op een divan neder, om aan ons gesprek deel te nemen. Hij was de zwager van de jonge vrouw, en herstellende van een langdurige ziekte. Even als zijne schoonzuster, zag hij er lief, goedhartig en schrander uit. Op zijn veertiende jaar gehuwd, was hij thans zelf reeds huisvader, hoewel hij nog niet meer dan achttien jaren telde. De jonge vrouw bezat in uitdrukking en voorkomen een waarlijk europeesche bevalligheid, ofschoon hare kleeding niet vrij was van dezelfde smakeloosheid, waardoor hier in 't algemeen het toilet der dames gekenmerkt wordt. In plaats van een jakje, droeg zij een blouse van blauwe zijde, en om haar middel en over haar ??nen schouder had zij een band van gouden munten, enkele en dubbele gouden "mejids" en oostenrijksche dukaten, terwijl aan dien kostbaren gordel nog bovendien een groot gouden horloge en andere prachtige versierselen hingen. De wimpers van hare oogen en hare wenkbrauwen waren zwart gekleurd, waardoor evenwel aan de goedhartige uitdrukking van haar gelaat in geenen deele afbreuk werd gedaan.

"Volgens gewoonte, werden ons koffie en zoetigheden aangeboden, terwijl miss Moon weder een sigaartje rookte. De jonge vrouw wilde niets gebruiken, omdat zij, ter betooning van dankbaarheid voor hare voorspoedige herstelling uit haar derde kraambed, de gelofte had gedaan, dezen dag te zullen vasten. Zij verliet ons voor eenige oogenblikken, om haar jongste kind de borst te geven. Blijkbaar was zij een gelukkige echtgenoote en moeder, en levenslust straalde uit hare oogen. Ook haar zwager scheen tevreden en gelukkig, hoewel hij te kennen gaf, dat hij gaarne zou gaan reizen, ten einde wat meer van de wereld te zien. Daarmede--voegde hij er lachend bij--wilde hij echter wachten, totdat hij om zijn kin wat ruwer zou geworden zijn. En inderdaad, was daaraan van een baard nog niets te zien. Maar toch was hij al vast begonnen met engelsch te leeren.

"Ik voor mij kan niet anders dan de welwillendheid en hartelijkheid roemen, welke ik bij mijne bezoeken van deze vrouwen ondervonden heb, en hetzelfde geldt van het verstand, dat zij voor het grootste gedeelte in hare vragen en antwoorden lieten blijken. Ik houd mij overtuigd, dat zij, tot vrijheid en christendom opgevoed, weldra onze meest beschaafde europeesche vrouwen zouden op zijde streven. Maar des te grooter is ook de zonde, waaraan men zich jegens haar schuldig maakt, door ze in die geblankette vernedering, die geestelijke gevangenschap te houden, en des te rechtvaardiger de straf, die een volk treft, dat in de vrouw niet de moeder des menschelijken geslachts weet te achten. Zulk een volk moet zelf--'t is zijne natuurlijke straf--der vernedering en ontbinding onderworpen worden; want hoe kunnen deze vrouwen, die niet minder dan de mannen menschen zijn, de opvoedsters worden van een vrij, zelfstandig volk, dat zijne verhevene bestemming kent en op de baan der ontwikkeling voorwaarts gaat? Waar het gezin het eigendom is van een huiselijken despoot; waar de huisvader voor onbeperkten gebieder, de vrouw daarentegen voor niet meer dan een stuk huisraad of eene slavin geldt, alleen voor de dienst of het vermaak van haren heer bestemd,--daar wordt ook het volk onderworpen aan een onbeperkten heerscher en daarmede aan slavernij en dood, tenzij het nog kracht genoeg bezit, om zijne boeien te verbreken. De eerste stap tot dit laatste zou de bevrijding van de vrouw en de verheffing van het huiselijke leven zijn, en dat is daarom eene levensvraag voor alle volken van het Oosten. Een tijd lang hebben de Moslemim--geloovigen--aan 't hoofd van die volken gestaan. Maar, sterk als veroveraars, bezaten zij niet de kracht, maatschappelijke orde en vrijheid te stichten; niet de kracht, de zegeningen der beschaving en des hoogeren vredes aan de volken te schenken. En waar is nu hunne grootheid en staatkundige zelfstandigheid? De Hooge Porte heeft voor de rossen en wagens van vreemde nati?n hare deuren moeten ontsluiten. Haar halve maan daalt ter kim, haar ster gaat onder. En zoo moet het elk volk gaan, dat de woorden der scheppingsgeschiedenis niet ter harte neemt: "God schiep den mensch naar zijn beeld, man en vrouw schiep Hij ze, en God zegende hen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt u haar!" Alleen daar, waar deze wederkeerigheid en gelijkheid zuiver en ongestoord bestaan, kan een volk dien goddelijken zegen deelachtig worden en de aarde in een paradijs herscheppen."

Konstantinopel en omgeving.

Konstantinopel, door de Turken Stamboul en Istanboul of Islambol genaamd, ligt op 41? N. B. en 28? 59' O. L. en werd door keizer Constantinus gebouwd ter plaatse waar vroeger Byzantium lag. De stad werd door hem verheven tot hoofdstad van het romeinsche rijk, van welks oostelijke helft zij na de scheuring des rijks de hoofdstad bleef tot in het jaar 1453, toen zij door Mohammed II werd ingenomen; sedert dien tijd is zij de zetel der turksche regeering.

Dat Konstantinopel vele veranderingen heeft ondergaan en er menig bloedig drama binnen en buiten hare muren werd opgevoerd, zal wel zonder tegenspraak blijven, daar dit het lot van alle steden der oudheid geweest is. Nogtans is zij, hoevele stormen ook over haar gewoed mogen hebben, niet te gronde gegaan; en hoewel zij ook niet in inwendige verbetering of verfraaiing veel moge toegenomen hebben, toch heeft de geest van beschaving, die krachtiger werkt dan ooit de profeet Mohammed verwachten kon, het maatschappelijke leven en de zedelijkheid althans in die mate verbeterd, en de oorspronkelijke ruwheid verzacht, zoodat men tegenwoordig deze stad veilig kan doorwandelen, en niet behoeft te duchten door den een of anderen moslem als een ongeloovige mishandeld of kwalijk bejegend te worden.

Vele huizen van Konstantinopel zijn omringd van hoven, beplant met jujubeboomen, Judasstruiken en meer anderen, overeenkomstig het klimaat en den grond van europeesch Turkije. Soms zijn die hoven zoo vol van bloemen en vruchtboomen, dat de groote menigte van huizen, die langs de helling der heuvelen staan en gewoonlijk rood van kleur zijn, als achter een gordijn van bladeren, vruchten en bloemen wegschuilen. Vooral in het voorjaar hebben de huizen van Konstantinopel een vroolijk aanzien. Alsdan zijn de bloemen open en tooien met hare duizendvoudige kleuren de stad, terwijl de donkere cypressen, welke in breede groepen hier en daar op de kerkhoven bij elkander staan, hun sombere tinten aan al die kleurenpracht huwen.

Wanneer men van uit de haven, den Gouden Hoorn, den blik wendt naar het schiereiland Pera, dan rust de blik op de oude stad Galata, op welke plaats tijdens de grieksche keizers de ondernemende Genueezen eene handelskolonie vestigden, wier bewoners nog altijd kenbaar zijn aan hunne oude taal. Hare oude muren, wallen en torens bestaan nog, en de poorten worden elken nacht door de Turken met dezelfde zorgvuldigheid gesloten als weleer door de oude Genueezen. Galata is eigenlijk een handelsdepot, waar de kooplieden van alle nati?n hunne magazijnen en kantoren hebben, en waar nog de werkzame geest der ouden ieder schijnt te bezielen. Op den rug van het hooge gebergte, tusschen de haven en den Bosporus, ligt de stad Pera. Hier is de eigenlijke woonplaats der Franken; de kooplieden, wier goederen in de gewelven van het benedendeel der stad geborgen liggen, hebben op de zonnige hoogten hunne woningen gebouwd, waar de lucht gezond en het uitzicht vrij is, en werwaarts zij zich na afloop der beroepsbezigheden begeven. De woningen der Franken vormen eene groote tegenstelling met die der Turken. De huizen der laatsten zijn gewoonlijk laag van verdieping, van hout opgetrokken en weinig van licht voorzien, terwijl de frankische huizen hoog, helder en ruim zijn; het uitzicht van daar over de zee met haar bochten en eilanden is inderdaad betooverend. Hier bevinden zich de hotels en de paleizen van de gezanten der verschillende mogendheden van Europa. Bijzonder prachtig zijn de russische en engelsche gezantschapshotels. De beide voorsteden der Franken zijn met Konstantinopel door een groote brug verbonden, welke door de Turken Bujuk Tsjikmadsji genoemd wordt. Deze brug rust op pontons en werd door Mohammed II over de haven gelegd. Geen uur van den dag waarop deze brug niet met honderde menschen bedekt is, en het is waarlijk wel de moeite waard, een poos het gedrang en het gewoel gade te slaan van deze bonte menigte, onder welke zich bijna alle nationaliteiten van Europa, Azi? en Afrika bevinden. Men kan zich een denkbeeld maken van de menschenmassa's, welke onophoudelijk langs deze brug van de eene zijde naar de andere gaan, wanneer men weet, dat de regeering de inning van het bruggeld voor 800,000 piasters aan Armeni?rs verpacht heeft, die er nog groote winst bij hebben, in weerwil van het geringe tolgeld dat ieder voorbijganger betalen moet, en dat slechts uit 5 paras, het achtste deel van een piaster, ruim een cent, bestaat.

Wij willen Konstantinopel ook nog van een ander gedeelte der omgeving uit bezichtigen, namelijk van de hoogte boven Eyub. Dit is eene kleine plaats, of eigenlijk slechts eene straat, welke niet alleen eene romantische omstreek heeft, maar ook wegens andere omstandigheden merkwaardig is. Eyub of Job is de naam van een turkschen heilige, wiens graf, over hetwelk eene moskee gebouwd is, zich hier bevindt. De Turken kennen drie personen van denzelfden naam, die zij zeer dikwijls zonder aanmerking van tijd of plaats met elkander verwarren. De eerste is de ook bij ons door den Bijbel bekende patriarch Job, die in het land Uz woonde. De Koran en zijne uitleggers weten van Job te vertellen, dat zijne vrouw zijn geduld zoo uitputte, dat hij haar eindelijk, in drift, met een palmtak sloeg. Toen God hem later zijne gezondheid teruggaf, verkreeg ook de vrouw hare jeugd en schoonheid weder, terwijl Allah de schuur van Job vulde met goud en zilver, dat uit eene wolk afstroomde. De tweede Job was een der veldheeren en staatsdienaars van Salomo. De derde, voor wien eigenlijk de moskee is gesticht, heet Abu Eyub, die zich vooral bij de verovering van Konstantinopel in het jaar 1453 zeer onderscheidde. Mohammed II bouwde de moskee over diens graf, en in deze moskee moet zich iedere sultan, bij zijne komst tot den troon, laten wijden. In Europa worden gewoonlijk de koningen bij de aanvaarding van de regeering gekroond, doch in Turkije wordt den sultan bij die gelegenheid een gordel met een zwaard om het midden gebonden. Bij deze plechtigheid komen de Sheikh-ul-Islam, de vizier en de overige hooge staatsdienaren te paard in het serail, vanwaar zij den sultan naar de moskee van Eyub vergezellen. Bij de aankomst aldaar houdt de opperste iman eene rede, in welke hij den sultan vermaant alle krachten in te spannen tot handhaving en verbreiding van den Islam, waarna dit door den sultan op den Koran bezworen wordt. Hierop bestijgt de sultan eene marmeren tribune en wordt door den sheikh Ul Islam met het zwaard omgord. De moskee is geheel van marmer en omgeven van boomen. Men kan door de vergulde tralies den katafalk van den hier begraven liggenden Eyub zien. De moskee zelve is vol reliqui?n, onder anderen een stuk marmer met den afdruk van een voet van den Profeet, welken afdruk de steen opnam en bewaarde.

De voorstad Eyub is nog merkwaardig door eene groote fabriek. Hier wordt het laken geweven voor de roode mutsen , de nationale hoofdbedekking van alle Turken. Vroeger maakte men deze mutsen in Tunis, totdat een Armeni?r het geheim ontdekte van die bijzondere roode kleur. Dag en nacht zijn de machines in beweging, die het laken bereiden en aan de mutsen haar fatsoen geven. Als de fez de laatste machine verlaat, dan is zij zoo dicht geperst, dat men niets van het breiwerk zien kan en zij op ??n stuk laken gelijkt. Daarna verkrijgen alle mutsen eene schoone karmozijnkleur en worden naar het dep?t gebracht. Het geheele leger draagt zulke mutsen, die met het naamcijfer van den Sultan gemerkt zijn. Schoon is het gezicht dat men van hier uit over de omstreek heeft. Tegenover Eyub ligt het Jillan-serail of slangenpaleis, dat zijnen naam verkregen heeft van de menigte slangen, welke zich hier vroeger ophielden. Deze dieren waren zoo menigvuldig, dat zij zelfs in de vertrekken op de divans opgerold lagen, even alsof zij de eigenlijke bewoners waren. Die streek is zeer ongezond en onder de bewoners woedt maar al te vaak de moordende pestziekte. Niet ver van het slangenpaleis ligt de kazerne der konstapels, en daar naast ziet men de zilvergieterij, waar de platen gemaakt worden voor de munt, die men in het serail aantreft. Het turksche geld is niet versierd met het borstbeeld van den sultan, daar de koran de afbeelding van de menschelijke gedaante verbiedt, maar draagt het naamcijfer en den titel van den Grooten Heer.

In de nabijheid der kazerne bevindt zich het dorp Hazkol, dat bijna alleen door Joden bewoond wordt. Hunne kerkhoven zijn frisscher dan hunne huizen, welke in een jammerlijken toestand verkeeren. Even voorbij dit dorp ziet men het paleis van den Tershane Emini of opzichter van het arsenaal. Thans wordt het bewoond door den minister van marine. Aan dit paleis is de geheele inrichting der marine verbonden. De magazijnen, werven en andere gebouwen strekken zich bijna een uur ver langs de haven uit. Bij dit paleis bevindt zich ook de kazerne der mariniers, een zeer geoefend slag van volk. Gewoonlijk zijn in deze kazerne 15,000 man ingekwartierd. Achter dit gebouw rijst de toren van Galata omhoog; de schildwachten, die bij den omloop van dezen toren geposteerd zijn, kunnen de stad en hare omgeving tot op vijf uren afstands overzien. Deze schildwachten, alsmede die van den Seraski?r-toren, zijn belast met het uitsteken van een brandsignaal, waarbij zij tevens op groote trommen moeten slaan ten einde de manschappen der verschillende kazernes bijeen te roepen. Zoodra er ergens in de stad brand ontstaat en de schildwachten het teeken geven, worden er in de stad zeven kanonschoten gelost: maatregelen in Konstantinopel zeer noodzakelijk, omdat de brandbluschmiddelen jammerlijk, de straten nauw en de huizen meest van hout zijn. De brandspuiten kunnen nooit in de stegen komen, en gewoonlijk is er zulk een gebrek aan water, dat men om de woede der vlammen te keer te gaan, geheele straten moet platschieten. Het is geene zeldzaamheid dat er in ??nen nacht 200 huizen afbranden.

Konstantinopel bezit vele en zeer schoone moskee?n, onder anderen de Aya Sophia, de Achmed-moskee met zes minarets, en verschillende andere. Ter westzijde van het douanenkantoor, waar ook de Emirs wonen, bevindt zich het grieksche kwartier. Hier is de woonplaats van den griekschen patriarch, alsmede de hoofdkerk, welke door den veroveraar van Konstantinopel, Mohammed II, aan de Christenen werd afgestaan, toen de Turken de Aya Sophia in bezit namen. Ook wonen hier de zeven zoogenoemde vorsten der grieksche natie, die vroeger het ambt der Hospodaren in Moldavi? en Wallachije vervulden.

De straten van dit district zijn vuil en zeer nauw, en de huizen bijna het aanzien niet waard. Niets is er wat hier den vreemdeling kan boeien dan alleen de vele schoone aangezichten der grieksche vrouwen en meisjes, die nog geheel de type der oude klassieke grieksche schoonheid dragen. Achter het grieksche kwartier komt het district van Blacherne, waar de muur, welke de beide zee?n aan elkander verbindt, aan de haven grenst, zijne hooge tinnen over haar verheft en zich dan tot Eyub uitstrekt. Tegenover Blacherne is de groote turksche begraafplaats, en niet ver vandaar bevindt zich het meest bekoorlijk gedeelte van Konstantinopel, de zoogenaamde paradeplaats. Hier wandelen des avonds de aanzienlijkste bewoners der stad, de Franken en de rijke Turken. Gezanten, attach?s, hekims en kooplieden van allerlei nati?n zijn hier te

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top