Read Ebook: De spoorzoeker: Schetsen en Tooneelen uit de Amerikaansche wildernis by Aimard Gustave Cnopius L C Lodewijk Christiaan Translator
Font size:
Background color:
Text color:
Add to tbrJar First Page Next Page
Ebook has 4022 lines and 134362 words, and 81 pages
n, al trekbeende hij nog, en bragt in een houten schotel het diner van zijn chef; eenige geroosterde ma?skoeken, die hij in de hand droeg, voltooiden den bijna kloosterlijken maaltijd.
Domingo was een Indiaansche mesties, van ongunstig voorkomen, met hoekige trekken en een norsch gezigt; hij scheen omtrent vijftig jaar oud, in zoo ver het mogelijk is, den ouderdom van een Indiaan uit zijn voorkomen op te maken. Sedert zijn ongeval met het paard, droeg Domingo den onbekende een innigen wrok toe.
--Con su permiso, met uw verlof, zei de kapitein terwijl hij een der ma?skoeken doorbrak.
--Ik zal intusschen een cigaar rooken, om u gezelschap te houden, antwoordde de vreemdeling met zijn onverstoorbaren glimlach.
De kapitein maakte eene beleefde buiging en viel aan zijn sober maal, met al de graagte van iemand, die lang had moeten vasten. Wij zullen ons deze gelegenheid ten nutte maken, om den lezer zijn portret te geven.
Don Miguel Ortega, onder welken naam hij bij zijne gezellen bekend was, was een elegant en fraai jongman, van hoogstens zes en twintig jaar. Zijn door de zon gebronsd gelaat was fijn besneden en zijne levendige oogen schitterden helder en fier onder zijn open voorhoofd, terwijl zijn verhevene gestalte, vast gespierde leden, en breede hooggewelfde borst een zeldzame kracht aanduidden. Inderdaad zou het moeijelijk, zoo niet onmogelijk zijn geweest, om in de gansche uitgestrektheid der voormalige spaansche koloni?n een verleidelijker cavalier te vinden, wien het schilderachtige amerikaansche kostuum beter stond en meer tot den hombre de a caballo maakte, terwijl hij tevens in dezelfde mate al de uitwendige bekoorlijkheden in zich vereenigde, die de vrouwen zoo gaarne zien en waar zelfs het gemeen mede dweept. Ondanks dit alles hadden, voor een bevoegder opmerker, de oogen van don Miguel te veel diepte, en fronsten zijne wenkbraauwen te huichelachtig en bedriegelijk, om niet te vermoeden dat er achter al die verleidelijke uitwendige gaven een bedorven ziel en slechte hoedanigheden zich verscholen.
Een jagers-maaltijd, die door goeden eetlust gekruid wordt, duurt zelden lang; en ook de zijne was spoedig afgeloopen.
--Zie zoo, zei de kapitein, zijne vingers aan een bosje gras afwrijvende; nu een sigaartje, om de spijsvertering te bevorderen, en dan zal ik de eer hebben u goeden avond te wenschen; gij zult toch zeker geen plan hebben om ons te verlaten eer de dag aankomt?
--Dat zou ik u niet kunnen zeggen, antwoordde de onbekende; dat zal min of meer afhangen van het weer, dat wij van nacht krijgen; ik heb haast genoeg, en gij weet caballero, wat onze buren, de Gringos zeggen: tijd is geld.
--Gij kent uwe eigene zaken beter dan ik, caballero; handel volkomen naar goedvinden, alleen sta mij toe, eer ik mij verwijder, dat ik u goeden nacht wensch en voorspoed op uwe ondernemingen!
--Ik zeg u dank, caballero.
--Nu een enkel woord, of liever ??ne vraag nog eer wij scheiden.
--Spreek.
--Wel te verstaan, als gij die vraag te onbescheiden mogt vinden, zijt gij volkomen vrij om haar onbeantwoord te laten.
--Dat zou mij zeer verwonderen van een caballero, die zoo wellevend is; verklaar u dus als ik u verzoeken mag.
--Ik heet don Miguel Ortega.
--En ik don Stefano Cohecho.
De kapitein maakte eene eerbiedige buiging.
--Vergun mij nu op mijne beurt dat ik u eene vraag doe, hervatte de vreemdeling.
--Als ik u verzoeken mag!
--Waarom hebt gij mijn naam willen weten?
--Omdat het in de prairi?n altijd goed is, zijne vrienden van zijne vijanden te kunnen onderscheiden.
--Dat is zoo, welnu?
--Welnu, thans ben ik overtuigd, dat ik u niet onder de laatsten zal tellen.
--Quien sabe? Wie weet? lachte don Stefano; er bestaan zulke wonderbare kansen.
Na eenige woorden op gelijke vriendschappelijke manier te hebben gewisseld, drukten de beide mannen elkander de hand, don Miguel begaf zich naar de tent, en don Stefano, na zijne voeten bij het vuur te hebben uitgestrekt, sliep in, althans sloot de oogen.
Een uur later heerschte in het kamp de diepste stilte. De vuren verspreidden slechts een flaauwen glans, en de schildwachten, op hunne geweren rustende, gaven zich zelfs aan die vage dommeling over, die wel geen slapen is, maar toch geen waken meer heeten mag.
Plotseling liet zich tweemaal achtereen het sombere gekras hooren van een uil, die waarschijnlijk in een der naastbij staande boomen verscholen zat.
Don Stefano opende de oogen. Zonder van plaats te veranderen of zich te verroeren, verzekerde hij zich met een opmerkzamen blik, dat alles rondom hem in rust was; na zich vervolgens overtuigd te hebben, dat zijn machete en zijne revolvers nog op dezelfde plaats lagen, greep hij zijn buks, en bootste op zijne beurt het geschrei van den uil na. Een gelijkluidend geschreeuw gaf oogenblikkelijk antwoord.
De vreemdeling, zonder zich op te rigten, plooide zijne zarap? in eene menschelijke gedaante, fluisterde zijn paard eenige zoete woordjes toe, om het gerust te stellen en geduld te leeren oefenen, en zich thans op den grond uitstrekkende, kroop hij op handen en voeten stilletjes naar een der uitgangen van het kamp; toen hield hij even stil, om zoo scherp mogelijk rond te zien.
Alles bleef even kalm als te voren. Tot aan den voet der borstwering genaderd, die door de pakken der muilezels gevormd was, rigtte hij zich op, sprong met de vaardigheid van een boschkat over het bolwerk, en verdween in de prairie.
Op hetzelfde oogenblik stond in het kamp een man op, sprong mede over de borstwering en ijlde hem na.
Die man was Domingo.
DE NACHTELIJKE ZAMENSPRAAK.
Don Stefano Cohecho scheen met de woestijn zeer goed bekend; zoodra hij zich dus in de prairie bevond, en naar hij meende tegen alle lastige nasporing beveiligd was, stak hij moedig het hoofd op; zijn gang werd rustiger en stouter, zijn oog glom met een somberen gloed, en hij trad met snellen stap naar een boschje van palmboomen, wier schrale waaijerkruinen bij dag tegen de brandende zonnestralen slechts een onvoldoende bescherming verleenden.
Inmiddels verzuimde hij de noodige voorzorgen niet; van tijd tot tijd bleef hij plotseling staan en luisterde naar het minste geritsel, of bespiedde met scherpen blik de donkere diepten der wildernis; en dan weder, na zich verzekerd te hebben, dat alles rondom hem in rust was, vervolgde hij eenige sekonden later zijn togt, met denzelfden vasten tred, dien hij had aangenomen, toen hij het kamp verliet.
Domingo, om ons van eene Indiaansche spreekwijze te bedienen, trad letterlijk op zijne voetsporen, bespiedde en beluisterde al zijne bewegingen met de behendigheid, die den mestiezen bijzonder eigen is, wel zorg dragende, dat de man, welken hij vervolgde, hem niet kon betrappen.
De mesties was een van die karakters, welke men in de grensdistricten maar al te veel aantreft, en die evenzeer begaafd met groote talenten als met grove gebreken, gelijkelijk in staat zijn om zoowel goede als slechte zaken te helpen uitvoeren, maar die zich meestal door hunne boosaardige neigingen laten besturen.
In deze oogenblikken volgde hij den vreemdeling zonder regt te weten waarom, en zonder voor zich zelven te hebben uitgemaakt of hij voor of tegen hem zou te werk gaan; dit te beslissen hing af van den loop der omstandigheden, al naar mate hij berekenen kon, hetzij van verraad of van pligtbetrachting het meeste voordeel te zullen trekken; ook vermeed hij zorgvuldig om zijne tegenwoordigheid te laten blijken, daar hij wel begreep, dat het geheim op welks ontdekking hij uit was, hem groote voordeelen zou kunnen aanbrengen, maar alleen en inzonderheid, wanneer hij het goed wist te gebruiken; steeds weifelend en onzeker, trok hij zich echter niet terug, maar ging derwijze te werk, dat hij de ontdekking van het kostelijk geheim geen oogenblik in de waagschaal stelde.
Meer dan een uur lang volgden de beide mannen dezelfde rigting, zonder dat don Stefano een oogenblik vermoedde, dat hij werd nagespoord, en dat een der geslepenste schurken uit de prairie hem digt op de hielen zat.
Na tallooze wegen en omwegen door het hooge gras te hebben gemaakt, kwam don Stefano eindelijk aan den oever der Rio-Colorado, die op dit punt breed en kalm als een meer daarheen vloeide, over eene zandige bedding, omzoomd door digte boschaadjen van katoenboomen en hooge populieren, wier wortels tot den rand van het water reikten. Aldaar aangekomen, bleef de onbekende een oogenblik staan luisteren, bragt de hand aan den mond en bootste volmaakt het keffen van den coyote na; bijna onmiddelijk verhief zich het zelfde geluid uit het lage oeverbosch, en vertoonde zich op korten afstand eene ligte, van boomschors vervaardigde kaan, die door twee mannen werd geroeid.
--Ha! zei don Stefano met een bedwongen stem, ik wanhoopte reeds u te ontmoeten.
--Hebt gij dan ons signaal niet gehoord? antwoordde een der roeijers in de kaan.
--Zonder dat zou ik immers niet gekomen zijn? Maar mij dunkt dat gij wel een beetje v??r mij hier hadt kunnen wezen.
--Dat konden we onmogelijk.
De kleine praauw zat nu in het oeverzand; de twee mannen sprongen luchtig aan wal, en bevonden zich reeds het volgende oogenblik bij don Stefano. Beiden waren gekleed en gewapend als de jagers in de prairi?n.
--Hm! hervatte don Stefano, de weg is verduiveld lang van het kamp tot hier, ik vrees dat men mijne afwezigheid zal ontdekken.
--Dat is een gevaar, waar gij niet buiten kunt, antwoordde de vorige spreker, een man van hooge gestalte, gunstig voorkomen en strenge gelaatstrekken, terwijl zijne haren, wit als sneeuw, in lange krullen over zijne schouders golfden.
--Enfin, nu gij er eenmaal zijt, zullen wij nader afspreken en vooral kort zijn, want de tijd is kostbaar. Wat hebt gij sedert onze scheiding gedaan?
--Niet veel bijzonders; wij zijn u in de verte gevolgd, dat is alles, om u te kunnen helpen in geval van nood.
--Dank u; geen nieuws?
Add to tbrJar First Page Next Page