bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: De spoorzoeker: Schetsen en Tooneelen uit de Amerikaansche wildernis by Aimard Gustave Cnopius L C Lodewijk Christiaan Translator

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 4022 lines and 134362 words, and 81 pages

--Dank u; geen nieuws?

--Geen het minste; wie zou het ons gebragt hebben?

--Dat is waar; en uw vriend Loer-Vogel, hebt gij dien ook gezien?

--Neen.

--Cuerpo de Christo! dat valt ons tegen, want zoo mijn voorgevoel mij niet misleidt, zullen wij weldra onze messen moeten gebruiken.

--Men zal er zich van weten te bedienen.

--Dat weet ik, Vrij-Kogel, ik ken uw moed sedert lang; maar gij, uw kameraad Ruperto, en ik, wij zijn niet meer dan drie personen, dat is alles.

--Geen nood!

--Hoe zoo, geen nood? nu wij tegen dertig of veertig geoefende jagers zullen te strijden hebben? waarlijk Vrij-Kogel, gij maakt mij dol met zulke beschouwingen, gij zoudt mij geheel van de wijze helpen. Gij ziet nergens bezwaar in en twijfelt aan niets; denk toch dat wij thans niet met slecht gewapende Indianen te doen hebben, maar met blanken, bandieten en roovers, zooals gij weet, die zich laten doodschieten zonder een duim breed te wijken, en voor wie wij onvermijdelijk zullen moeten onderdoen.

--Dat is waar, daar heb ik niet aan gedacht, zij zijn met hen zoo velen.

--Als wij sneuvelen, wat moet er dan van haar worden?

--Goed, goed, hernam de jager bedenkelijk het hoofd schuddend, ik herhaal u, dat ik er niet over had nagedacht.

--Gij ziet dus, dat wij ons zonder uitstel met Loer-Vogel moeten verstaan, en met de mannen over welke hij te beschikken heeft.

--Ja, alles goed en wel, maar noem mij eens een bepaald punt in de woestijn, waar wij zulk een man als Loer-Vogel moeten zoeken. Wie weet waar hij zich op dit oogenblik bevindt? Hij kan even goed geen geweerschot ver zijn als vijf honderd mijlen van ons af.

--Het is om gek van te worden.

--Wel ingezien, zitten wij in een moeijelijk parket. Maar weet gij in allen geval zeker, dat gij u niet bedriegt, en dat gij op het regte spoor zijt?

--Zeker ben ik tot nog toe van niets, ofschoon alles mij doet gelooven dat ik mij niet bedrieg; doch verlaat u vooreerst op mij, ik zal spoedig weten, waar ik mij aan te houden heb.

--Overigens zijn wij nog op hetzelfde spoor, dat wij sedert Monterey gevolgd hebben; er bestaat eenige kans, dat wij op den regten weg zijn.

--Waartoe zullen wij besluiten?

--Drommels, als ik weet wat ik zeggen zal.

--Gij zijt moedbenemend, inderdaad. Kunt gij mij dan geen middel aan de hand geven?

--Vooreerst moet ik er de noodige zekerheid van hebben, en ten tweede hebt gij zelf immers gezegd, dat het eene dwaasheid zou zijn om zulk een slag te durven slaan.

--Gij hebt gelijk, ik keer naar het kamp terug; den volgenden nacht zien wij elkander we?r, en dan zou ik wel zeer ongelukkig zijn als ik niet had uitgevorscht, wat wij beiden zoo vurig verlangen te weten. Ga er intusschen op uit, zoek en doorzoek de prairie in alle rigtingen, help mij en zoo hot immer mogelijk is, breng mij dan eenig berigt van Loer-Vogel.

--Uwe aanbeveling is overbodig, ik zal niet werkeloos blijven.

Don Stefano greep de hand van den ouden jager en drukte die met warmte:

--Vrij-Kogel, sprak hij met eene ontroerde stem, ik zal u niets zeggen van onze oude vriendschap of van de goede diensten, die ik meermalen het geluk had u te bewijzen, ik wil u slechts herhalen, wat ik weet dat voor u genoeg is, namelijk dat van het welslagen onzer onderneming mijn levensgeluk afhangt.

--Goed, goed, vertrouw op mij, don Jos?, ik ben te oud om in de vriendschap te wankelen; ik weet niet wie in deze zaak ongelijk heeft, en ik wensch dat het regt aan uwe zijde is; maar daarmede bemoei ik mij niet; wat er ook gebeure, ik zal toonen, dat ik uw goede en trouwe kameraad ben.

--Ik zeg u dank, mijn oude vriend, tot den volgenden nacht!

Met deze weinige woorden, maakte don Stefano, of hij die zich dus liet noemen, zich gereed om heen te gaan, maar een onverwachte wenk van Vrij-Kogel hield hem terug.

--Wat is er? vroeg de vreemdeling.

De jager hield den wijsvinger van zijne regterhand voor zijn mond, ten teeken dat hij zwijgen moest; zich toen tot Ruperto wendende, die er al dien tijd onverschillig en stil bij had gestaan, fluisterde hij met eene bijna onhoorbare stem: Grijp den coyote!

Zonder te antwoorden sprong Ruperto, zoo vlug als een jaguar, de struiken in en verdween in het katoenboomenboschje, dat op korten afstand lag. Eenige oogenblikken later hoorden de beide mannen, die in gebogen houding maar zonder een woord te spreken stonden te luisteren, een krakend geruisch van ritselende bladeren en brekende takken, onmiddellijk gevolgd door het ploffen van een zwaar ligchaam dat op den grond viel; verder hoorden zij niets meer.

Maar bijna oogenblikkelijk galmde hun den kreet van een nachtuil in de ooren.

--Dat is Ruperto die ons roept, zeide Vrij-Kogel, alles is in orde.

--Wat is er dan gebeurd? vroeg don Stefano ongerust.

--Niets van belang, hernam de jager, hem een wenk gevende dat hij volgen zou. 't Was slechts een spion, die u achter de broek zat; dat is al.

--Een spion!

--Por Dios! gij zult het zien.

--O wee! dat ziet er gek uit.

--Minder gek dan gij denkt, mits wij hem in handen kunnen krijgen.

--Ja, maar dan zullen wij hem immers moeten dooden?

--Wie weet? dat hangt waarschijnlijk af van het verhoor, dat wij hem zullen laten ondergaan; in allen geval zie ik er niet veel kwaad in om zulk ongedierte uit te roeijen. Zoo sprekende, waren Vrij-Kogel en zijn medgezel het boschje reeds binnengedrongen.

Op den grond lag Domingo, aan handen en voeten gebonden met de reata van Ruperto, en te vergeefs worstelende om de koorden te verbreken, die hem in het vleesch drongen. Ruperto stond met de beide handen kruiselings op de tromp van zijn buks geleund, die met de kolf op den grond rustte, lagchend en meesmuilend te luisteren, maar zonder een woord terug te zeggen, naar den stroom van scheldwoorden en vloeken, die de mesties in zijne woede uitbraakte.

--Dios me ampare! riep deze, terwijl hij zich kronkelde als een adder. Verdugo del demonio! is dat eene behandeling voor een fatsoenlijk mensch! Ben ik een Roodhuid, om mij dus te zien knevelen als een rol tabak, en mij de leden te laten binden als een kalf, dat naar den slagter moet? Als ik u ooit onder mijne handen krijg, vervloekte hond, zal ik je die streek betaald zetten, die ge mij gespeeld hebt, reken daar op!

--In plaats van te dreigen, mijn goede man, zei Vrij-Kogel tusschenbeide komende, moest gij dunkt mij liever ronduit bekennen, dat gij in onze magt zijt en u daarnaar gedragen.

De bandiet wendde oogenblikkelijk het hoofd om, het eenige lid dat hij nog vrij had, en keek den jager aan:

--Het staat u heel mooi om mij "goede man" te noemen en mij raad te geven, oude vanger van muskus-rotten! riep hij brutaal; zijt gij een blank mensch of een Indiaan, dat gij op deze wijze een jager behandelt?

--Als gij, in plaats van hier te komen afluisteren wat u niet aangaat, waarde senor Domingo, zoo is uw naam immers als ik mij niet bedrieg, liever stilletjes in uw kamp waart blijven slapen, dan zou dit kleine ongeval, waarover gij u zoo beklaagt, u nooit overkomen zijn, zei don Stefano spotachtig.

--Ik moet de juistheid van uwe redenering toegeven, hervatte de bandiet koddig; maar wat duivel! kon ik het helpen? Het is altijd mijn zwak geweest om te willen uitvinden, wat anderen voor mij zochten te verbergen.

Don Stefano keek hem met argwanenden blik in de oogen.

--En hebt gij dat zwak reeds lang gehad, mijn goede vriend? vroeg hij.

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top