bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Piong Pan Ho: Oorspronkelijke Indische roman by Dermout Jacob

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 882 lines and 41162 words, and 18 pages

aam die daarin stond, uit. Niemand antwoordde.

"Zijn Chineezen soms niet gewoon bij hun naam genoemd te worden?" vroeg Wije den achter hem staanden bediende.

"Wien wil meneer hebben?" vroeg deze terug en op Wije's aanwijzing herhaalde hij den naam, tevens den drager daarvan een wenk gevende.

Een kleine magere Chinees trad uit den hoop naar voren.

"Jij hadt gister f 132.26 schuld," zeide Wije. "Klopt dat of niet?"

De aangesprokene grijnslachte, doch zeide niets.

"Vraag jij het hem," gebood Wije den bediende, en deze deed het.

"Tida tahoe ," klonk het nu, onder heftig hoofdschudden.

"Klopte het gister?"

"Ja meneer," antwoordde de bediende.

"En waarom weet hij het nu niet?"

"Hij zal het misschien vergeten zijn."

"Maar wat geeft het dan, of het boek in Chineesch schrift wordt bijgehouden, en alles van het goed wordt opgeschreven?"

"Ja... dan herinnert hij het zich weer."

"Baik," zeide Wije kort. "Laat hem zijn geld uittellen."

De bediende begon te spreken, doch in het voor Wije onverstaanbare argot.

"Houd op!" viel deze in. "Spreek Maleisch."

"Als ik Maleisch spreek geeft hij zijn geld niet."

Wije's geduld was ten einde. Opstaande diende hij den bediende een klinkende oorvijg toe. Doch de Chinees, die niet gewoon was zich als een inlander te laten slaan, en er dus volgens zijn eigen uitspraak ook niet aan wennen kon, vloog, zoodra hij van de verbazing bekomen was, op Wije aan. En plotseling ontwaakten ook de anderen uit hun apathie, om hun landgenoot te hulp te komen. Zij waren echter niet vlug genoeg. Met een schop tegen diens maag had Wije zich van zijn bespringer ontslagen, een poot losrukkende van den stoel waarop hij gezeten had, timmerde hij daarmede op de lichaamsdeelen van hen die hem eveneens hadden aangegrepen, en een sprong doende daar waar de rij het dunste was, brak hij er door en bereikte de deuropening. Hier konden zij hem alleen in het front aanvallen en ??n had de spits moeten afbijten; daartoe scheen niemand lust te hebben.

"Trek dat tafeltje hierheen," gebood Wije den bediende van het winkelboek, die zich tot nu toe geheel passief had gehouden. "Ziezoo. Laat hen ??n voor ??n hun geld afdragen, en boek het in. Als zij niet willen, sluit ik de deur en haal de politie."

Dit hielp. De een na den ander telde uit en werd door Wije naar buiten gejaagd met het bevel zich onmiddellijk in het logies te begeven. Eindelijk bleven alleen de twee bedienden over.

"Nu weet je hoe het gedaan wordt. Morgen precies eender," zeide Wije tot den man der klontongs, en ging terug naar de toko.

Er was dien avond groote conferentie in het logies der Chineezen. In plaats van de vermoeienissen van den dag te verdrijven door een langen nacht slapens, zaten of stonden de klontongs rondom de bedienden die op dien middag bij Wije's handelingen waren tegenwoordig geweest. Het eerste uur was doorgebracht met een wild dooreenschreeuwen, waaruit niemand, zelfs geen Chinees, wijs kon worden. Toen kwam er een toestand die den naam van een ongeregeld debat mocht dragen, maar dan toch een debat, ingeleid door een voorstel van den bediende die de administratie over de klontongs voerde, dat hem eindelijk gelukt was aan allen verstaanbaar te maken. Dit was om den volgenden morgen het werk te staken. Met horten en stooten, telkens een oogenblik van betrekkelijke stilte afwachtende, voerde hij de verdediging, daartoe bijgestaan door zijn kameraad, die beweerde evenals hij de manieren der Europeanen door en door te kennen. Deze toch wisten zich niet te helpen, zoodra er een afwijking plaats vond in den dagelijkschen gang van zaken; zij meenden alles te kunnen regelen met bevelen en geweldplegen, doch waar noch bevelen noch vloeken noch geweld hielp, en ze bovendien niet aan het geld van hun ondergeschikten konden komen, daar stonden zij machteloos. Er was geen sprake van dat hij, die thans aan het hoofd der toko stond, een middel zou weten te bedenken om hen te dwingen. Een Chinees... dat was iets anders. Die zorgde wel dat zij zich door hun schuld gebonden achtten; als hij die niet wettelijk kon invorderen, dan waren er nog andere manieren om tot hetzelfde doel te geraken, want hij vond altijd steun bij zijn landgenooten, en daardoor stond men steeds tegenover een sterkere macht, die nimmer verzwakte, omdat men zich onder elkaar getrouwelijk hield aan de goede gebruiken en wetten der gewoonte. Bij de Europeanen was dat juist omgekeerd. Zij hadden een wet ontvangen van hun overheid, waarbij bepaald was dat iemand die niets bezat, niet verplicht was zijn schuld te betalen en er ook niet voor behoefde te werken. In plaats nu van zich aaneen te sluiten en door onderlinge maatregelen die wet onschadelijk te maken, nam de een den man in zijn dienst, die feitelijk een pandeling van den ander behoorde te zijn. Ja, zij hadden er schik in als hun buurman nadeel leed.

De winkelbediende voegde hier een voorbeeld bij. Toen hij nog boodschappen bezorgde, voor Kan Liong Tjoe, was hij eens ergens gekomen waar juist een dame bezig was de baboe van een andere dame af te troggelen. De meid antwoordde dat zij wel genegen was bij mevrouw te komen, maar dat zij niet weg kon omdat zij achttien gulden voorschot had. Tra perdoeli, had hij toen die dame hooren zeggen, en zij had er bijgevoegd dat die schuld toch niet was te innen en de meid niet bang behoefde te zijn voor bedreiging met de politie; dit was tempo doeloe wel anders geweest, maar nu kon zij volstrekt geen gevaar.

Tegen dat alles hadden de klontongs niets te zeggen; maar hun hoofdbezwaar, een dag verlies, bleef bestaan. En als het nog maar met ??n dag afliep! Maar wie weet of die Europeaan niet zou volhouden; hij had reeds meer getoond dat hij koppig was als een muildier. Wat dan?

Dan nog geen nood, luidde het tegenbetoog. Het was beter twee dagen, ja een week, niets te verdienen en daarna op den bestaanden voet te kunnen doorwerken, dan zich neer te leggen bij den wil van den Europeaan. Want deed men dit, dan waren alle extra's uit. Men zou rekenschap moeten geven van elke halve el goed, van elken knoop; in de boekhouding der Europeanen ging niets verloren. En zoo heel lang kon het niet duren. Leden zij schade, de zaak eveneens; en al wilde de chef dit tijdelijk laten doorgaan, heel spoedig zouden de anderen, aan wie hij ondergeschikt was, tusschenbeiden komen.

Doch het idee van een strike wilde er bij de Chineezen niet in. Hoe de bedienden ook hun best deden, de klontongs bleven zich verzetten. Er moest iets gedaan worden, dat erkenden zij, maar werkstaken... dat was z?? nieuw, z?? ongewoon! Eindelijk bedacht een der volksleiders in spe een uitkomst. Hij wilde Kan Liong Tjoe opzoeken en diens oordeel vernemen; als dit ten gunste van zijn voorstel uitviel zouden de klontongs het werk staken, zoo niet, dan moest men iets anders verzinnen. Dit werd aangenomen; en terwijl de bediende zich, ondanks het nachtelijk uur, op weg begaf, zochten de anderen hun slaapsteden op.

Wat Kan Liong Tjoe gezegd had bleek den volgenden morgen. Toen Wije kwam en de sleutels van het magazijn aan den bediende overhandigde, deelde deze hem mede dat er geen enkele klontong wilde werken.

"Ook al goed," zeide Wije, die wel begrepen had dat er iets van dien aard zou geschieden. "Maar dan heb ik jou ook niet noodig. Ga je vrienden opzoeken. Zoodra zij weer uitkomen, kan jij ook terugkeeren. Intusschen staat je verdienste stil."

"Baik," zeide de bediende, maar blijkbaar ten hoogste verrast.

Wije nam de zaak in den beginne niet heel zwaar op. Wat gisteren gebeurd was mocht zich natuurlijk niet herhalen, daarvoor zou hij zorgen; voor het geval dat men hem aanviel had hij een zakrevolvertje bij zich gestoken, en zelf zou hij zijn handen niet meer uitsteken. Op den duur konden de klontongs toch niet blijven luieren; elders werk vinden was voor hen zeer moeilijk; dus het einde van de zaak moest zijn dat hij overwon.

In den loop van den dag ging hij naar het kantoor zijner firma en maakte terloops melding van het geval. De chef echter bleek zijn optimisme niet te deelen. Een enkele dag kon geen kwaad, maar als het langer aanhield zou de toko er geducht onder lijden, vond hij. De verkoop door de klontongs bedroeg meer dan men had verwacht en had het groote voordeel van uitsluitend ? comptant te zijn. Wije moest derhalve zorgen dat hij de zaak, hoe dan ook, spoedig schikte.

"Men moet toch wat zeggen," mompelde Wije, toen hij het kantoor verliet, doch 's namiddags, nadat de chef door van Beek had laten vragen hoe het stond met de klontongs, zag hij in dat het ernstiger dreigde te worden dan het zich had laten aanzien. Zoolang men hem vrijheid van handelen liet was het niets, doch die onbekookte inmenging en overhaasting konden alles bederven. Aan toegeven dacht hij echter niet, ook niet toen zich den volgenden dag de boodschappen van het kantoor herhaalden.

"Zeg dat ik wel bericht zal sturen," zeide hij eindelijk tot van Beek; "en als je weer gestuurd wordt, loop dan maar een straatje om. Je gezicht maakt mij zenuwachtig."

"Meneer schijnt zich erg ongerust te maken; hij is al naar meneer Duna geweest ook," deelde van Beek mee.

"'t Kan me niet schelen," zeide Wije. "Weet ge wat... zeg dat ze op het punt stonden van toe te geven, maar dat zij daarvan hebben afgezien toen zij bemerkten dat jij zoo dikwijls hierheen kwam. Daaruit maken ze op dat ik door den baas word opgejaagd."

"Maar dat is immers niet waar?"

"Zeker is dat waar! Een der bedienden heeft het mij verteld."

Aan den avond van den derden dag was Wije wanhopig. Van Beek was weggebleven, maar in diens plaats had de chef een mandoer gezonden met een briefje, een uur daarna weer een en zoo voort, telkens een ander als "brenger," maar zonder variatie in het verzoek om aan genoemden brenger bericht mede te geven omtrent de klontongs. Hij had een bezoek gebracht aan Kan Liong Tjoe, doch zonder resultaat.

De gewezen toko-houder ontving hem beleefd, doch betuigde hem niet te kunnen helpen. Ten eerste schatte meneer zijn invloed te hoog; hij was uit de toko en had dus niets meer te zeggen; ten tweede stond hij gereed om op reis te gaan naar het binnenland, waar hij zaken had.

"Die ellendeling!" zeide Wije 's avonds tot Anneke, aan wie hij de geheele historie had verteld. "Ik ben overtuigd dat hij er plezier in heeft. E?n woord van hem en 't is uit. Maar ik geef het niet op. Buigen zullen ze, of ik verzoek ontheven te worden van dat baantje."

"Maar Papa," vroeg Anneke. "Zou die andere Chinees u niet kunnen helpen?"

"Welke andere?"

"Die toen hier was... u weet wel, de man van dat armbandje."

"Piong Pan Ho!" riep Wije uit. "Wie weet! Ja... ik ga er dadelijk heen."

"Daar komt iemand aan," zeide Anneke, eenige oogenblikken later, juist toen het rijtuig voorreed. "O!"

"O!" herhaalde Wije, met een begin van goeden luim. "Tot straks!" En hij sprong in den mylord om halverwege het voorerf den verbaasden van Beek voorbij te rijden.

De klontongs waren wederom vergaderd. In het langwerpig nauw vertrek heerschte een drukkende hitte. De zware balken aan de zoldering, die niets te dragen hadden dan hun eigen gewicht en een dun planken dek, oorspronkelijk donkerbruin geverfd met roode randen, doch nu zwart door in roetmoppen saamgegroeide spinnewebben, de muren vuilblauw van de eenige jaren geleden opgestreken met indigo vermengde witkalk, de daar tegen steunende rollen beddegoed van hen wier slaapplaats dit vertrek uitmaakte, zogen de weinige lichtstralen, die een pit op een met petroleum gevulde wijnflesch flikkerend verspreide, nagenoeg geheel op, voorzoover zij niet loodkleurig reflecteerden op de aangezichten en bovenlijven van de klontongs, die ditmaal zwijgend den geschorsten bediende aanzagen, luisterend naar hetgeen hij te zeggen had.

Meer dan het vorig plan, droeg het zooeven gesproken woord hun instemming weg.

"Het is deze Europeaan, die ons in den weg staat," luidde het. "Een ander zou het al lang hebben opgegeven. Als wij hem kunnen verwijderen zal alles goed gaan. Nu, er is niets anders aan te doen dan dat wij hem doodslaan. Voor minder wijkt hij niet. Maar wij moeten het gezamenlijk doen, en z?? dat het een ongeluk schijnt."

Eenige kreten bewezen den spreker dat men het geheel met hem eens was.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top