bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: Selections from Early Middle English 1130-1250. Part 1: Texts by Hall Joseph Editor

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page

Ebook has 65 lines and 5068 words, and 2 pages

Translator: W. B. Meyen-Barends

WILH RULAND Sagen van den Rijn

Sagen van den Rijn door Wilhelm Ruland

Geautoriseerde vertaling uit het Duitsch door W. B. Meyen-Barends Met illustraties naar schilderijen van beroemde meesters

Voorrede bij den derden druk

Toen de intusschen overleden boekhandelaar Friedrich Heijn te Keulen mij ongeveer tien jaren geleden verzocht, de meest bekende Rijn-sagen te schrijven, moest ik mij zelf en den uitgever eerlijk bekennen, dat daarmede nauwelijks een leemte aangevuld zou zijn. Toch gaf ik niet ongaarne gevolg aan dat verzoek, nadat ik de belangrijkste sagen van den Rijn, die ik in mijne verzameling had, doorbladerd had.

Den indruk, dien ik kreeg van deze bekoorlijke verhalen uit den ouden tijd, schreef ik neder en deze uren verschaften mij veel genot.

Een vriendelijk criticus zeide in zijne beoordeeling over mijn boekje in de "K?lnische Zeitung", dat de vorm altijd naar evenredigheid van de stof was: nu eens liefelijk en teeder, bloemrijk en schilderachtig, dan weer kernachtig en beknopt. Het zal mij verheugen, als ook anderen vinden, dat het doel, waarnaar ik streefde, bereikt is. In elk geval zal niemand, daar ben ik zeker van, in de verzameling die warmte missen, die men van een schrijver als zoon van het Rijnland verwachten kan.

Al kan dus dit boekje met Rijnsagen, in weerwil van de nieuwe vermeerderde uitgave, geen aanspraak maken op volledigheid, toch hoopt het in geringe mate te kunnen medewerken aan de bevordering van de schoonheid van het vaderland, welks ouden roem men in den laatsten tijd steeds meer tracht te doen opleven.

H o n n e f a. d. R. Mei 1905. Dr. Wilhelm Ruland.

Inhoud Blz Burcht Niedeck. Het reuzenspeelgoed . . . . . . . . . . 7 Straatsburg. De Munsterklok . . . . . . . . . . . . . . 9 Frankfort. De negen in den windwijzer . . . . . . . . 12 Wiesbaden. De duivelskuur aan de warme bron . . . . . 16 Worms. De Nibelungen. . . . . . . . . . . . . . . . . 21 Mainz. Heinrich Frauenlob . . . . . . . . . . . . . . 29 Bisschop Willigis . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 Johannisberg. De Johannisberger . . . . . . . . . . . 33 Ingelheim. Eginhard en Emma . . . . . . . . . . . . . 39 R?desheim. De Br?mserburg . . . . . . . . . . . . . . 51 Bingen. De Muizentoren. . . . . . . . . . . . . . . . 57 Aszmannshausen. De Klemenskapel . . . . . . . . . . . 62 Rheinstein. Het huwelijksaanzoek. . . . . . . . . . . 66 Falkenburg. De Waldburg . . . . . . . . . . . . . . . 71 Sooneck. De blinde schutter . . . . . . . . . . . . . 77 Lorch. De vrouw van den Wispermolenaar. . . . . . . . 80 Ru?ne F?rstenberg. De geest der moeder. . . . . . . . 84 Bacharach. Burcht Stahleck. . . . . . . . . . . . . . 89 Burcht Gutenfels. . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 De Palts. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101 Oberwesel. De zeven jonkvrouwen . . . . . . . . . . . 107 Rheinfels. De Georgslinde . . . . . . . . . . . . . . 113 St. Goar. De Lorelei. . . . . . . . . . . . . . . . . 121 Liebenstein en Sterrenberg. De vijandige broeders . . 130 Boppard. Klooster Mari?nburg. . . . . . . . . . . . . 141 Rhense. Keizer Wenzel . . . . . . . . . . . . . . . . 146 Burcht Lahneck. De tempelier van Lahneck. . . . . . . 150 Stolzenfels. Het dochtertje van den kamerheer . . . . 154 Koblenz. Riza . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161 Andernach. Genoveva . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 Hammerstein. De met dochters gezegende ridder . . . . 179 Rheineck. De wijnkeuring. . . . . . . . . . . . . . . 183 Rolandseck. Ridder Roland . . . . . . . . . . . . . . 191 Zevengebergte. Het Nachtegaalboschje bij Honnef . . . 205 De Drachenfels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208 De monnik van Heisterbach . . . . . . . . . . . . . 2l6 Godesberg. Het Hochkreuz. . . . . . . . . . . . . . . 223 Bonn. De Jonker van Klochterhof . . . . . . . . . . . 232 Keulen. Richmodis von Aducht. . . . . . . . . . . . . 235 De bouwmeester van den Keulschen Dom. . . . . . . . 241 Aken. De bouw der Munsterkerk . . . . . . . . . . . . 255

Burcht Niedeck

Het reuzenspeelgoed

In den ouden tijd was er eens een reuzengeslacht in den Elsasz. Burcht Niedeck in 't Breuschtal welks puinhoopen reeds lang vergaan zijn, was de woonplaats van deze Hunnen, waarvan heden in den Elsasz nog bij overlevering verteld wordt, dat ze zeer vrede- en menschlievend waren.

Eens wandelde de dochter van den burchtheer door het naburige woud. Toen zij aan de velden en weiden in het dal kwam, zag ze een boer, die ploegde. De jonge reuzin keek met vroolijke verbazing naar het kereltje, dat bedrijvig achter het spannetje liep en met den kleinen ploeg den grond omwoelde. Nooit had zij tevoren zoo iets aanschouwd. Dat leek haar aardig speelgoed en zij klapte met kinderlijke vreugde in de handen, zoodat het ver door de bergen weerklonk, toen pakte zij den boer, 't paard en den ploeg in haar schort en ijlde juichend naar den vaderlijken burcht. Lachend toonde zij haren vader het aardige levende speelgoed.

Deze echter schudde ernstig zijn reusachtig hoofd en sprak eenigszins misnoegd:

"Weet je wel, mijn kind, wie dit schreeuwende menschenkind is met dat aardige trappelende dier, dat je uitgezocht hebt om mede te spelen? Van alle dwergen is hij het meest nuttig. Hij tobt zich af bij zonneschijn, wind en regen, opdat de velden ons een goeden oogst zullen opleveren. Wie den spot met hem drijft of hem onderdrukt, zal door den hemel bestraft worden. Neem daarom het boertje op en breng hem weder naar zijn erf terug!"

Beschaamd en blozend keek de jonge reuzin voor zich, en droeg het aardige speelgoed gehoorzaam in haar schort naar het dal terug.

Straatsburg

De Munsterklok

De dom was voltooid en de overheid besloot op den hoogen toren een kunstige klok te doen plaatsen. Na lang zoeken werd een kunstenaar gevonden, die aanbood een kunststuk te maken, zooals er nergens een gevonden werd. De wijze raadsheeren waren daarover zeer voldaan en de kunstenaar begon met het werk.

Maanden verstreken daarmede, maar toen het voltooid was, was iedereen vol bewondering, die dan ook wel verdiend was, want de klok was een kunststuk, zooals men er nog nooit een in het land gezien had. Behalve de uren wees zij niet alleen de dagen en maanden aan, maar zij bezat ook nog een aardbol, waaraan men den op- en ondergang van de zon kon zien en waarop de zons- en maansverduisteringen zichtbaar werden op het oogenblik, dat ze in de natuur plaats vonden. Elke verandering wees Mercurius met zijn staf aan, en elk sterrenbeeld trad, zoodra zijn loopbaan begon, te voorschijn. Even, voordat de klok sloeg, verscheen de dood, en sloeg de volle uren aan, terwijl bij de kwartieren en halve uren de gestalte van den verlosser te voorschijn trad, die hem terug wees. Ten overvloede bevatte het kunstwerk nog een prachtig klokkenspel, dat stichtelijke koraalliederen deed hooren.

Aldus was de heerlijke klok in de Munsterkerk te Straatsburg vervaardigd. Nu echter wordt de overheid van Straatsburg, volgens de overlevering van de volgende schandelijke vermetelheid aangeklaagd: waren zij er aan den eenen kant trotsch op, de eenige stad te zijn, die zulk een kunstwerk bezat, aan den anderen kant vreesden zij, dat de kunstenaar ook een dergelijk werk in een andere stad kon uitvoeren. De hardvochtige raadsheeren maakten daarom met vreugde gebruik van de praatjes, die onder het volk in omloop waren, als zou zulk een werk alleen door duivelsche kunsten gewrocht kunnen worden. Zij betichtten den klokkenmaker, dat hij met den duivel in verbinding stond, lieten hem gevangennemen en veroordeelden hem met onmenschelijke wreedheid tot de berooving van het licht zijner oogen. Zonder klagen verdroeg de ongelukkige kunstenaar zijn vreeselijk lot.

Voordat zij echter het vonnis voltrokken verzocht hij nog eenmaal bij de klok toegelaten te worden, opdat hij haar nog regelen kon, hetgeen later geen andere hand zou kunnen volbrengen. De wijze overheid, die veel ophad met de onovertreffelijke klok, liet den kunstenaar boven komen. Deze vijlde, zaagde, verstelde en regelde het een en ander en werd toen weer in den toren gebracht, waar hij terstond van het licht zijner oogen beroofd werd.

Nauwelijks echter was het vonnis voltrokken, of men bemerkte, dat het werk van de Munsterklok stil stond. De kunstenaar had zelf het werk vernietigd en zijn voorspelling, die hij in woede gedaan had, dat het klokkenspel voor eeuwig stil zou staan, is tot nu toe uitgekomen. Tot op heden vermocht niemand leven in het doode raderwerk te brengen, en al versiert heden een even prachtig uurwerk de Domkerk, zoo toch is het geen kunstenaar gelukt het raderwerk van de eerste Munsterklok, dat nog steeds bewaard wordt, weer in werking te brengen.

Frankfort

De negen in den windwijzer

De inwoners van Frankfort hadden al lang jacht op een slimmen vogel gemaakt. Eindelijk werd hij gearresteerd en zou nu opgehangen worden. Hij heette Hans Winkelmann en was een strooper, die in het jachtgebied der stad erger huishield, dan tien van zijns gelijken. De overheid had hem medegedeeld, dat hij aan de galg zou sterven, omdat hij een van de gerechtsdienaren, die hem vervolgden, doodgeschoten had, en de beul wachtte reeds naast de cel van den armen zondaar, die in den toren zijn laatste uurtje mismoedig tegemoet zag. Bij het aanbreken van den dag trad een vrome pater bij den gevangene binnen en hield een gemoedelijke toespraak. Hans, die volstrekt geen berouw had, ontving hem zeer norsch; daar hij zich als vrijschutter van geen kwaad bewust was, en er toch niets aan doen kon, dat zijn kogels het hart getroffen hadden, waar hij alleen van plan was, zijn vervolger door een onschuldig schot in het been, onschadelijk te maken.

De Capucijner pater wees hem op zijn onchristelijke verstoktheid en bracht hem onder het oog, dat iedereen, tot zelfs het kleinste kind in Frankfort wist, dat Hans Winkelmann een goddelooze strooper was, dat is iemand, die zijn ziel aan den duivel beloofd heeft, die hem in ruil daarvoor verzekerd heeft, dat al zijn kogels doodelijk treffen zouden. Heftig kwam de eerlijke strooper tegen zulk een veronderstelling op, hij had het aan zich zelf te danken, dat hij steeds trof, maar volstrekt niet aan den Satan. Ook voor de rechters bood hij aan, elke gewenschte proef van zijn schutterskunst af te leggen.

Eerst hoorde de pater hem met twijfel, maar later met overtuiging, aan.

"Welnu, geef mij als laatste gunstbewijs, mijn geweer en vergun mij, drie maal drie keer op den knarsenden windwijzer boven op dezen toren te schieten, en indien gij dan de negen daarin niet even kunstig gemaakt ziet, alsof dit door de hand van den smid gebeurd was, dan laat ik mij gewillig hangen."

Zoo sprak de strooper, en de Capucijner pater berichtte den waardigen raadslieden hetgeen hij gehoord had. Daar werd het minzaam aangehoord en besloten, teneinde den burgers een grap te bezorgen: dat als Hans Winkelmann volbracht, hetgeen hij zich vermat te kunnen doen, het vonnis niet voltrokken zou worden.

Door de menigte aangegaapt, die gekomen was om het laatste kwartiertje van den beruchten strooper bij te wonen, stond Hans Winkelmann terzijde van het schavot en legde aan op den windwijzer van den toren, die in den herfstwind knarsend draaide.

Het eerste schot knalde en werd onder doodsche stilte des volks door de andere gevolgd.

Als uit e?n mond weerklonk de zegenroep na de drukkende stilte, boven in den windwijzer zag men de negen even kunstig gemaakt, alsof dit door de hand van een smid had plaats gehad.

Gelaten overhandigde de strooper den scherprechter de geliefde buks, en plechtig verkondigde de raad het opgewonden volk, dat de veroordeelde in vrijheid gesteld zou worden. Hem zelf werd, tegelijkertijd met zijn bevrijding de betrekking van schutterhoofdman over de vrije stad Frankfort aangeboden.

Toen schudde Hans Winkelmann zijn verwilderd hoofd en dankte voor zooveel eer. Zooals het zich betaamt, heeft hij zijn erkentelijkheid betuigd voor den ontvangen bijval, en is toen, door de menigte heen het Bosch in gegaan, dat hem tot zijn liefste verblijfplaats geworden was. Bij zich zelf legde hij de belofte af, dat de inwoners van Frankfort hem nooit weer betrappen zouden. En dat was ook zoo. De negen in den windwijzer kunt gij heden nog in den toren van de stadsvesting te Frankfort zien.

Wiesbaden

De duivelskuur aan de warme bron

Dat de oude Romeinen reeds de heilzame bronnen van Wiesbaden kenden, en hun geschiedschrijver Plinius ze reeds geroemd heeft, is door de geschiedenis bekend. In een vroolijk sprookje wordt verteld, dat de duivel in eigen persoon de kracht der bronnen bij zich zelf geprobeerd heeft. Nadat meester Urian, zoekende naar zielen, door de Papensteeg in het heilige Romeinsche rijk geslenterd had, rustte hij vermoeid van het loopen, in een herberg voor de poorten van Mainz uit. Hij voelde volstrekt geen genegenheid voor deze vrome stad, omdat in het register van de onderwereld geschreven stond, dat uit Mainz sedert jaar en dag geen ziel meer beneden aangekomen was. Het verdroot hem nog meer, dat eenigen van de drinkebroers zoo vermetel waren in overmoedige scherts den dommen duivel te bespotten, wiens zaken in de buurt van Mainz volstrekt niet bloeiden.

Terloops vroeg hij den waard, terwijl hij zijn puntbaardje opstreek, hoe het toch kwam, dat de menschen in en bij Mainz volstrekt niet aan sterven dachten. Een fijn glimlachje kwam op het gelaat van den waard, die den reiziger in den sjofelen tabberd mededeelde, dat de drinkebroers om de vurige kracht van het druivensap tegen te gaan en velerlei ziekten af te wenden een bijzonderen witten gloeiwijn dronken, die hen allemaal weer gezond en frisch maakte, zoodat magere Hein met de zeis, de neef van den duivel, op de vlucht gejaagd werd.

Toen spitste de gast de helsche ooren en wist tegelijkertijd, dat deze genezende wonderdrank uit den grond te Wiesbaden ontsprong en in groote hoeveelheid aan de warme bron verkrijgbaar was. Daar vervoegde zich den anderen morgen een vreemdeling in een sjofelen tabberd, die op klagenden toon vertelde, dat alle ziekten der menschheid zich in zijn ellendige beenderen genesteld hadden, slechts de bron te Wiesbaden zou hem kunnen behoeden voor dood en duivel, aldus had zijn gastheer in Mainz hem verzekerd. "God geve, dat dit wonderwater zegen voor u aan zal brengen, arme stakker," zeide de waard aan de warme bron medelijdend, en bemerkte tot zijn groote ontsteltenis, dat het gezicht met de puntbaard zich bij zijne woorden tot een duivelschen grijnslach vertrok.

Van oudsher bezaten de waarden heldere hoofden en waren op hun welzijn bedacht. De kastelein aan de warme bron te Wiesbaden maakte hierop geen uitzondering. Hij zag den wonderlijken kurgast lang zwijgend aan, klopte hem toen rustig op den schouder en zeide slechts: "Beste vriend, gij zijt de werkelijke duivel in eigen persoon."

En terwijl deze hem verbaasd aanstaarde, vervolgde hij meesmuilend: "Komaan, waar zoo velen zich gezond drinken, kan ook de duivel zijn portie krijgen. Als gij u verplicht zeven dagen achter elkaar tusschen twaalf en een uur vijftig glazen uit de Wiesbadensche bron te drinken, dan verzeker ik u, dat gij daarna van al uwe kwalen genezen zult worden. Onderbreekt gij echter de kuur, dan mag mijn ziel eens in het hemelrijk komen, terwijl gij dan alle rechten daarop verloren hebt."

Deze overeenkomst behaagde den duivel zeer, die dadelijk daarop inging en onmiddellijk den wonderbaarlijken witten wijn, die borrelend uit de aarde opsteeg, begon te proeven. Hij vond, dat de vijftig glazen wel wat te veel van het goede waren, maar hij overwon zijn tegenzin bij de gedachte aan de arme ziel, die de waard aan de warme bron hem zoo lichtvaardig beloofd had.

De duivel bracht geen rustigen nacht door en dronk den tweeden middag met nog meer tegenzin de bepaalde hoeveelheid Wiesbadener water, dat de waard van de bron hem met welbehagen aanbood. Nog onrustiger bracht hij den volgenden nacht door, verwenschte herhaaldelijk dezen boosaardigen drank en verzocht den waard den derden dag dringend om een rustdag. Deze echter wees hem droog op de afgeslotene overeenkomst en bood hem dienstvaardig met vele vrome wenschen het derde halve honderd glazen van den kristalhelderen wijn aan. De duivel sloop geknakt weg en dacht met een rilling aan den volgenden nacht. Toen hij den vierden middag gelijk een schaduw aan de bron kwam, scheen hij werkelijk door alle ziekten der menschheid aangetast te zijn. Maar de waard bleef onverbiddelijk en wilde van een overeenkomst niets weten. Boetende voor alle begane zonden dronk Belsebub de overeengekomene hoeveelheid op.

Den volgenden nacht gebeurde het, dat de verschillende mannetjes en vrouwtjes, die in Wiesbaden de drinkkuur deden, door een helsch lawaai in hun rustigen slaap gestoord werden. Met een zondigen vloek vloog iemand op en nam dan, met een gruwelijke verwensching over den vervloekten helschen Wiesbadener drank, de vlucht.

"In Wiesbaden kom ik nooit weer terug!" waren zijn laatste hoorbare woorden.

Den volgenden morgen mompelden de badgasten onder elkaar, dat de nachtelijke rustverstoorder niemand anders dan de duivel in eigen persoon geweest was, en zij vroegen den waard aan de warme bron, die van alles op de hoogte was, naar dezen wonderlijken gast. Deze echter haalde slechts de schouders op over de groote domheid van den duivel.

Worms.

De Nibelungen.

Add to tbrJar First Page Next Page

 

Back to top