bell notificationshomepageloginedit profileclubsdmBox

Read Ebook: The Gentle Shepherd: A Pastoral Comedy by Ramsay Allan

More about this book

Font size:

Background color:

Text color:

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

Ebook has 776 lines and 51087 words, and 16 pages

-->>En ik zal u rugsteunen, kameraad!<< sprak Dotin.

-->>Daarom kwam ik hier,<< zeide Vimi; >>ik heb u mijn plan gezegd en gij allen moet mij op handslag beloven, dat gij ieder sein tot rebellie straffen en strenge tucht zult handhaven.<<

-->>Gewis, dat beloof ik, dat zweer ik,<< riepen de meeste hoplieden als uit een mond.

-->>Een woord,<< liet Matthijszen hooren, en aller oogen waren op hem gericht, >>hoe grimmig de tronies mogen wezen, een onvergeeflijk stuk moet gestraft worden; en of het Haarlemmer, Duitscher of Waal zij, ik zal den toom niet in slappe hand houden. Maar laat ons niet verzuimen met mijnheere Ripperda te spreken: dit is onze allereerste en schuldige plicht.<<

-->>Wel gezegd!<< riepen allen; want ieder had eerbied voor de geestkracht en den moed van Ripperda, en bovenal Matthijszen, hoezeer hij nog dagelijks van de moeder zijner Maria de bittere woorden moest hooren, dat Ripperda de schuld was van Van Schagen's dood en dat die moord hem eeuwig op het geweten zou branden.

De gesprekken namen thans eene andere wending; Pellikaen en Matthijszen hadden het wachthuis verlaten en wandelden nu voor hetzelve in de frissche lentelucht heen en weer.

-->>Weet gij niet,<< vroeg Matthijszen, >>of onze kloeke scherpschutter Hasselaar spoedig terugkeeren zal. Gisteren ging de spraak, dat hij den vijand in handen was gevallen.<<

-->>Daarvan kan niemand iets weten, zoo Ripperda het niet weet,<< viel Matthijszen hem in de rede. >>Maar in Leiden zal hem het hart wel sterk naar zijne magen in Haarlem trekken, en hij heeft courage genoeg om een stouten stap te doen.<<

-->>Dat heeft hij; maar ik droomde van nacht, dat hij bij het Huis Berkenrode gevangen is genomen, en ik vrees, dat mijn droom ook zal uitkomen.<<

-->>Altijd vol bekommering en lichtgeloovigheid!<< hernam Matthijszen; >>dat zijn twee kwalen, waaraan ge getrouwd zijt. Wanneer zult ge toch dien ballast eens van u afwerpen?<<

-->>Het is geene bekommering zonder grond,<< hervatte Pellikaen; >>of heb ik den dood van onzen vriend Vlasman niet vooruit gevoeld? En niet lang meer, vriend, of het zal ook met ons gedaan wezen.<<

-->>Welnu, als dat Gods wil is voor het welzijn van onze stad--ik vrees den dood niet.<<

-->>En wat zal het met onze stad dan worden? De donkere dagen naderen meer en meer, en alsof dat nog niet genoeg was--nog worden we bedreigd door verraad. Of zou ik niet weten, dat de magistraat groote suspicie heeft op mr. Quirijn Dirksz en Lambrecht Jacobsz? Maar....gij zit in de vroedschap en moogt er dus niet van reppen.<<

-->>Ik weet, dat er suspicie bestaat,<< hernam Matthijszen. >>Maar zijn de twee bewakers niet met hun lijf borg, dat er bij meester Quirijn niemand toegelaten wordt?<<

-->>Wat zou die scherpe bewaking?<< zeide Pellikaen. >>Gisterenavond nog was er groote oploop voor de deur. Men wil Marritje, zijne dochter, hebben zien ingaan bij Stompwijk. Er worden lagen onder onze voeten gelegd.<<

-->>Die wij zullen weten te verijdelen,<< sprak Matthijszen op vasten toon. >>Weg met alle vrees! Laat ons geene musschen en spreeuwen wezen, die zich verschuilen als de storm opsteekt, maar laat ons arenden zijn, die te hooger opvliegen, hoe harder de wind blaast. De tijd is te kostbaar, om dien met praatjes over losse geruchten te verbeuzelen; en wat er van aan is, dat zullen Ripperda en Van der Laan wel uit den weg ruimen. Over wat anders gesproken: tegen den avond zou ik in den Hout een paar posten zien te lichten: vraag aan Ripperda, of gij er mee op uit moogt. Dit zou u afleiding bezorgen.<<

-->>Dat waagstuk zal wel geene vrucht dragen,<< zeide Pellikaen, >>er staan nu Spanjaards op post, en die slapen niet. Maar ik ben bereid, al was het maar enkel om u te toonen, dat ik geen zwaar hart zonder courage ben.<<

-->>Dat hebt ge den laatsten van Louwmaand getoond,<< zeide Matthijszen, >>en als 't beleg nog van langen duur moet wezen, dan hoop ik, dat gij 't nog dikwijls toonen zult. O, Pellikaen!<< en hij sloeg hem hartelijk op den schouder, >>dag op dag voel ik den lust aangroeien om nog eens zoo'n dag als de vijf en twintigste Maart te beleven. Zie, leven en sterven voor het vaderland, is mijn leus: maar kon ik zoo een dag voor mijn leven koopen, ik gaf het graag ten beste....<<

-->>Kijk--daar komt onze Eenoog,<< zeide Pellikaen, >>wat gaat hij driftig.<<

-->>Hij komt op ons aan,<< sprak Matthijszen. Werkelijk naderde hen de onbekende, en de beide officieren vluchtig groetende, vroeg hij haastig: >>Hebt gij Van Duivenvoorde niet gezien? Ik vond hem niet in de Smedestraat, en Ripperda verlangt hem te spreken.<<

-->>Hij is zooeven hier geweest, maar daarop naar den Pijntoren gegaan,<< zeide Matthijszen.

-->>Dan vind ik hem misschien daar,<< was het antwoord, en even vluchtig, doch beleefdelijk groetende, snelde hij weer aanstonds voort.

-->>Een raadselachtig man!<< zeide Pellikaen, >>maar ik begrijp het al: ik heb gehoord, dat Van Duivenvoorde den Spanjaard Venavides in de gevangenis heeft gesproken, en dat aan don Frederik diens uitwisseling voor zijne vrouw zal worden voorgeslagen.<<

-->>Gij hoort altijd meer dan een ander,<< merkte Matthijszen aan; >>maar, dat is mij bekend, dat Venavides een edel en dapper man is.<<

-->>Onze Eenoog meet althans zijn lof zeer uit,<< hernam Pellikaen; >>maar zie eens, wat stapt hij driftig aan! Hoe rad is hij weer ter been, na de hevige krankheid, die hem aangreep, daags na den grooten uitval in den Hout. Hij houdt zich weer vol ijver met zijne duiven bezig, naar ik hoor, en hij zal zeker wel met dien voorslag naar het leger gaan? Of zult gij het soms doen? Maar ik zou wel durven wedden, dat het vergeefsche moeite zal wezen.<<

-->>Ik zal eene andere taak op mij nemen,<< zeide Matthijszen, >>er moet noodig een bode naar de schepen van den prins afgaan; dat is een gevaarlijk werk geworden; maar ik heb Ripperda mijne dienst aangeboden, en met Gods hulp hoop ik, dat het werk mij gelukken zal.<<

-->>En wanneer zal dit zijn?<<

-->>Overmorgen, geloof ik.<<

Nog spraken zij er eene poos over, en zooals altijd zag Pellikaen er bezwaar in, en noemde het een waagstuk, ofschoon hij zelf niet geaarzeld zou hebben, dat waagstuk te ondernemen. Matthijszen daarentegen wist ieder bezwaar uit den weg te ruimen, en zoo al pratende keerden zij weder naar het wachthuis terug, geenszins vermoedende, dat voor Matthijszen de dag zoo noodlottig zou zijn, en dat aan ieder voornemen van dien moedigen verdediger nog denzelfden dag een slagboom zou worden gesteld.

Tamelijk gerust waren de hoplieden daar bijeen. Enkelen zaten te troeven of pikuet te spelen. Anderen spraken over godsdienstige verschilpunten. Lancelot van Brederode gewaagde over zijn gesneuvelden luitenant Brazeman, over de onthalzing van Jan van Blois van Treslong, een bloedverwant zijner vrouw, door Alva; hij verhaalde van zijne tochten als bevelhebber van de Geuzenvloot, of vertelde de gebeurtenis van Polyxena, de dochter van den graaf Van Mansfeld--hoe zij, bij Hendrik van Brederode, op het Huis te Vianen logeerende, door Palemedes van Chalon was geschaakt geworden. Nu en dan ging de bierkan rond; de buitenlandsche hoplieden koutten over hun vaderland, of brachten eene teug aan hunne veraf zijnde bloedverwanten en vrienden: men dronk op de spoedige en behoudene terugkomst van den vaandrig Hasselaar; men bracht menigen dronk aan de wakkere vrouwen van Kenau's vendel, sprak over vroegere en nog te doene uitvallen, over de mijnen en vooral over de tegenmijnen; want--niet verre van het wachthuis waren de delvers rusteloos bezig met graven en wroeten in den schoot der aarde.

Wel heerscht op de wallen, op de halvemaan schijnbare stilte; wel laten de mortieren of musketten zich niet hooren: geen krijgsgeschreeuw weergalmt er; geene stormladders worden beklommen; vriend en vijand schijnen de wapenen te hebben neergelegd.

Schijn. Verwissel het daglicht voor de schemering: betreedt de tegenmijnen! daar ziet gij leven, beweging; een bedrijvig tooneel. Daar loert, daar ondermijnt men; daar is de spade van den delver onverpoosd werkzaam om zich een doortocht te banen; daar dragen donkere gestalten de voorwerpen aan, die weldra ontvlamd, een daverenden slag zullen doen hooren; die eensklaps, eer gij het vermoedt, den grond zullen doen sidderen, en vriend of vijand vernielen. Dan zal die stilte vervangen worden door gewoel.

Het was ongeveer zeven ure, toen kapitein Vimi, uit de wapenplaats eener verdedigingsmijn in het wachthuis terugkeerende, aan zijne makkers te kennen gaf, dat er spoedig eene ontploffing zou gehoord worden.

-->>Wij hebben onder den bedekten weg den vijand ontmoet,<< sprak hij; >>onze pionniers hebben op een vijandelijken mijntak gestooten; ik heb hen doen terugtrekken.<<

-->>Bij Ripperda! dan staat de Spanjaard op glad ijs,<< riepen eenigen tegelijk, >>dan wordt het nacht voor hem.<<

-->>Vervolgens hebben wij nabij den gang des vijands eene kleine dampmijn geladen en onzen mijntak, zoo goed en zoo spoedig als de omstandigheden dit toelieten, versperd en opgestopt: de Spanjaard denkt, dat wij hem den voortgang willen beletten, maar zal spoedig den dood vinden.<<

Zoo was het. De vijand naderde om den hinderpaal te vernielen. De verdedigers waren inmiddels op de gezegde wijze aan het werk gegaan. Zij hadden, onder aanvoering van hopman Dotin, eene met kruit gevulde kist aangevoerd, en niet zoodra waren de Spanjaards in genoegzamen getale bezig om zich een weg te banen, of onder een dreunenden slag sprong de mijn vaneen--en don Frederik telde vijftig zijner beste krijgslieden minder.

-->>Vivent les Gueux!<< klonk het bijna ter zelfder tijd, en het gerucht dezer nederlaag verspreidde zich weldra door gansch Haarlem; jong en oud stroomde naar de wallen, vele krijgslieden sprongen op de borstweringen, en de luide kreten der belegerden lieten zich tot in de vijandelijke schansen hooren, waar men even spoedig van de noodlottige gebeurtenis onderricht was.

-->>Vuur uit de slangstukken!<< beval men daar, >>wraak over den dood dezer dapperen! wraak op de rebellen!<<

-->>Weest achtzaam!<< beval Ripperda, die in een oogenblik naar den wal was gesneld; >>van de borstweringen af. Terug, mannen van Haarlem!<<

IJlings werd de vermaning opgevolgd; en gelukkig, dat men achter de borstweringen en schanskorven terugtrok; want geen vijf minuten waren verloopen, of de slangstukken gaven vuur. Maar het scheen besloten, dat de Spanjaarden niet geheel ongewroken zouden blijven. Gerrit van Schagen, een bloedverwant van Christoffel, werd bij de eerste losbarsting door een kogel in de borst getroffen. Het oogenblik zijner wonde was dat van zijn dood: maar ter zelfder tijd zonk ook Matthijszen onder den uitroep: >>dat geld mijn leven!<< op den grond neer; want met Pellikaen en een paar anderen zich achter Van Schagen bevindende, werd hij door het ijzer in den linkerarm getroffen.

Een kreet van schrik en smart liet zich hooren; want toen Ripperda en Pellikaen toesnelden, gudste het bloed uit de wonde en men zag met ontzetting, dat de arm even boven den elleboog, bijna geheel van het ligchaam was afgerukt.

-->>Meester Florisz--te hulp!<< riep Ripperda; doch ter gelijker tijd toesnellende, poogde hij den eersten bloedstroom te stelpen.

-->>Hulp, mannen, staat bij!<< riepen Pellikaen en anderen, die inmiddels evenals Ripperda, door het stevig omwinden van doeken, het bloedverlies trachten tegen te gaan.

-->>Dat geldt zijn leven<< sprak Pellikaen, >>geene redding zal hier doenlijk zijn.<<

-->>Meester Florisz? Meester Claasz! gezwind of het is te laat,<< riep men hier en daar.

En terwijl eenigen Van Schagen te hulp snelden, hielden anderen zich met Matthijszen bezig; maar vooral getuigde Ripperda's krachtdadige bijstand van zijne innige belangstelling in den braven verdediger.

Binnen weinige minuten had er op dat gedeelte der stad een levendig, maar aandoenlijk tooneel plaats. Oud en jong, mannen, vrouwen en kinderen snelden aan; want in een oogenblik had zich de droevige gebeurtenis door de naastbijgelegene wijken verspreid.

-->>Wie is er dood?<< riepen sommigen, die nog niet wisten, wie er getroffen waren.

-->>Steekt de handen uit en staat bij!<< spraken anderen, die naar hunne huizen vlogen om eene draagbaar of windsels te halen.

-->>Terug--terug!<< lieten eenige gewapende burgers hooren, >>de kogels vliegen over ons hoofd!<<

Add to tbrJar First Page Next Page Prev Page

 

Back to top